RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2851 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
de korpschef van het landelijk politiekorps, voorheen de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Burghout.
Bij besluit van 21 oktober 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud van eiser definitief afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de uitgangspositie van eiser ongewijzigd vastgesteld in de [functie 1].
Bij besluit van 26 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [belanghebbende 1], functiekundige.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
1.2. Eiser is werkzaam als [functie 1] (hierna: [functie 1]) bij de afdeling [naam 1] van de landelijke politie, voorheen de politieregio Amsterdam-Amstelland. Eiser houdt zich bezig met [werkinhoud]. Bij brief van 20 april 2011 is hem meegedeeld dat zijn voorgenomen uitgangspositie de [functie 1] is. Omdat eiser van mening is dat met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving van de functie [functie 1] onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de feitelijk door hem verrichte werkzaamheden, heeft hij in mei 2011 functieonderhoud aangevraagd. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. Verweerder heeft besloten dat de door eiser verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie 2]. Nu namens eiser geen andere gronden zijn gericht tegen de vaststelling uitgangspositie is deze op juiste gronden is vastgesteld, aldus verweerder.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp):
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
3. Beoordeling van het beroep.
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2. Verweerder is - kort samengevat - van mening dat de door eiser verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie 1].
3.3. Niet in geschil is tussen partijen dat in de taakinventarisatie genoemde werkzaamheden aan eiser zijn opgedragen en dat deze gedurende de referteperiode zijn verricht. Om in aanmerking te komen voor functieonderhoud dient eiser daarom aannemelijk te maken dat deze werkzaamheden wezenlijk afwijken van de [functie 1].
3.4.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich in de vele jaren dat hij met het specialisme [werkinhoud 1] is belast heeft ontwikkeld tot super [functie 2]. Hij is van mening dat hij zich met het maken van beleid bezig houdt, omdat zijn advies ten aanzien van bepaalde beslissingen vaak wordt gevolgd. Termen als ondersteunen en adviseren dekken naar zijn mening niet de lading van de werkzaamheden die hij verricht.
3.4.2. Verweerder heeft bevestigd dat eiser een [functie 2] met een groot vakgebied is. Dit specialisme moet echter volgens verweerder centraal worden gesteld. Op het gebied van dit specialisme adviseert eiser vanuit gezaghebbendheid. Dat is niet hetzelfde als het maken van beleid.
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat de adviserende werkzaamheden van eiser overeenkomen met de in de functiebeschrijving van [functie 1] gegeven omschrijving: “draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied”. Weliswaar is eiser de enige op zijn vakgebied die dergelijke adviezen geeft en worden deze adviezen ook regelmatig overgenomen, maar dat neemt niet weg dat hij niet de eindverantwoordelijke hierin is. Uit de toelichting van partijen ter zitting is gebleken dat eiser zijn voorstellen inbrengt in stuurgroepen, waaraan een teamleider leiding geeft. De uiteindelijke beslissing om de voorstellen over te nemen ligt daarom niet bij eiser. Van het maken van beleid is daarom geen sprake. In het advies van de Adviescommissie is verwezen naar de definitie van de functie van [functie 1] en de omschrijvingen bij de hoofdbestanddelen. Ook de rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van eiser kunnen vallen onder de omschrijving: “ondersteunt en assisteert op basis van zijn specialistische kennis of inbreng onder meer door deelname in multi-disciplinair verband” en “verricht deelonderzoeken en verzamelt de benodigde informatie, alleen en in groepsverband”. Dat betekent dat er geen sprake is van werkzaamheden die wezenlijk afwijken van de taken uit de functiebeschrijving. Het beroep slaagt daarom niet.
3.5.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij instrumenten, technieken en procedures ontwikkelt, zoals handboeken, cursusboeken en handreikingen. Dit gaat volgens hem verder dan het bijdragen aan ontwikkeling.
3.5.2. Ook hier heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet op het niveau van beleidsontwikkeling werkzaam is, maar dat hij [functie 3] is.
3.5.3. De rechtbank is, met verwijzing naar hetgeen onder 3.4.3. is overwogen, van oordeel dat genoemde werkzaamheden kunnen worden geschaard onder het kopje: “draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied”. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.6. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank overweegt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel pas kans van slagen heeft, indien er sprake is van gelijke gevallen. Eiser heeft niet onderbouwd met wie hij zich vergelijkt, maar uitsluitend aangevoerd dat er collega’s in een vergelijkbare positie zijn die in een hogere schaal worden bezoldigd.
3.7. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat hij functioneert op HBO werk- en denkniveau. De rechtbank is het met verweerder eens dat het werk- en denkniveau geen criterium is dat bij een verzoek om functieonderhoud moet worden beoordeeld.
3.8. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de ongewijzigde vaststelling van de uitgangspositie. Nu er een terughoudende toetsing dient te worden gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de uitgangspositie van eiser onjuist is vastgesteld in de functie [functie 1].
4. Nu geen van de beroepsgronden doel treft, zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser dient te vergoeden. Evenmin is er aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB