ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
KK13-611
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van een kort geding vordering tot betaling van huurachterstand en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde betaling van een huurachterstand van € 6.036,00 tot en met april 2013, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 593,60 en toekomstige huurtermijnen van € 1.350,00 per maand. De gedaagde partij, [gedaagde], is niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Tijdens de zitting op 3 mei 2013 heeft [eiser] zijn vordering toegelicht en verklaard dat hij geen uitstel wenste. De gedaagde had eerder een verzoek tot uitstel ingediend, maar dit werd niet door [eiser] gesteund en de rechter oordeelde dat er geen gronden waren om het uitstel toe te staan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde nalatig was in haar verplichting tot tijdige betaling van de huur, wat heeft geleid tot een huurachterstand. De rechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd waarom zij niet in staat was om de huur te betalen en dat het verzoek om uitstel niet was goedgekeurd. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot betaling van de huurschuld toegewezen, maar de vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen werd afgewezen, omdat deze niet in de kort geding procedure kon worden behandeld. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten werden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke eisen was voldaan.

De uitspraak leidde tot de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.386,00 aan [eiser] wegens huurschuld tot en met mei 2013, met de verklaring dat deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De kantonrechter heeft de overige vorderingen afgewezen, waarmee de zaak werd afgesloten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
Afdeling Privaatrecht
Zaaknummer: KK 13-611
Vonnis van: 6 mei 2013
F.no.: 497
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [--]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P.J. Sandberg
t e g e n
[gedaagde]
zich ook noemende en schrijvende [gedaagde]
wonende te [--]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
niet verschenen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 18 april 2013 heeft [eiser] in kort geding een voorziening gevorderd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Ter zitting is [eiser] verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, waarna jegens haar verstek is verleend. [eiser] heeft vragen van de kantonrechter beantwoord en de gevorderde voorziening kort toegelicht. [eiser] heeft onder meer verklaard, dat de vooraf toegezonden akte houdende vermeerdering van eis en overlegging van een drietal producties niet wordt genomen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt, welke aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De zaak staat voor vonnis.
BEOORDELING
1.[eiser] vordert bij dagvaarding, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a.€ 6.036,00 wegens huurachterstand t/m april 2013;
b.€ 593,60 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
c.€ 1.350,00 per maand voor iedere maand of gedeelte van een maand dat [gedaagde] in het genot van het gehuurde blijft;
d.de proceskosten.
2.Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag, dat [gedaagde] nalatig is in haar verplichting tot tijdige betaling van de huur waardoor een huurachterstand is ontstaan en [eiser] schade lijdt, bestaande uit buitengerechtelijke incassokosten.
3.[eiser] voert kort gezegd aan dat [gedaagde] van [eiser] de woonruimte aan de [adres] huurt tegen een huurprijs van laatstelijk € 1.350,00 per maand. [gedaagde] heeft een substantiële huurachterstand laten ontstaan, omdat zij volgens haar zeggen in een financieel lastige situatie is komen te verkeren. [eiser] vordert in een op 20 maart 2013 aangevangen bodemprocedure (rolnummer CV 13-7685) ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurschuld met nevenvorderingen.
4.De griffier heeft de kantonrechter geïnformeerd over de voorafgaand aan de zitting gewisselde correspondentie en gevoerde telefoongesprekken tussen de griffie(r) en (de gemachtigde van) [gedaagde]. De gang van zaken is als volgt geweest.
In de bodemprocedure (rolnummer CV 13-7685) heeft mr. P.R. Worp zich op de eerstdienende dag, zijnde donderdag 28 maart 2013, als gemachtigde voor [gedaagde] gesteld en een eerste uitstel voor antwoord verzocht en verkregen. Bij fax van 23 april 2013 heeft mr. Worp een tweede uitstel voor antwoord verzocht, welk uitstel door de rolrechter op de rolzitting van vrijdag 26 april 2013 is gegeven onder de aantekening dat verder uitstel niet wordt verleend. Bij brieven van 29 april 2013 heeft de griffier de beide gemachtigden het verleende (tweede) uitstel voor antwoord in de bodemprocedure bevestigd.
[gedaagde] heeft bij fax van maandag 29 april 2013 te 14:06 uur aan de rechtbank uitstel verzocht in verband met het zoeken van een nieuwe raadsman. In deze fax wordt verwezen naar “De rechtbank afspraak is ... op vrijdag 3 mei 2013 om 10.30 uur”. Deze passage is een verwijzing naar de zitting in kort geding. Diezelfde middag wordt namens [gedaagde] telefonisch contact met de rechtbank over het gevraagde uitstel verzocht. De griffiemedewerker veronderstelt dat het telefonisch verzoek betrekking heeft op de bodemprocedure en deelt – in het deels in het Engels gevoerde telefoongesprek - mede dat het uitstel met vier weken is verleend. Kort na het telefoongesprek krijgt de griffiemedewerker kennis van de fax van [gedaagde] van 29 april 2013 en wordt vermoed dat het telefonisch verzoek (ook) betrekking heeft op de kort gedingprocedure, waarvan de zitting is gepland op 3 mei 2013 te 10.30 uur.
De griffiemedewerker van de administratie kort geding neemt diezelfde middag telefonisch contact op met mr. Worp en deelt hem de gang van zaken mede. Mr. Worp laat weten dat hij zich als gemachtigde van [gedaagde] heeft teruggetrokken en ook niet als haar gemachtigde in de kort geding procedure zal verschijnen. Vervolgens tracht de griffiemedewerker [gedaagde] op het door mr. Worp opgegeven telefoonnummer te bereiken en laat een bericht op haar voicemail achter.
Op donderdag 2 mei 2013 wordt door de griffiemedewerker en de griffier telefonisch contact gezocht met [gedaagde] en wordt door de griffier een voicemailbericht achtergelaten. In de voicemail wordt ingesproken dat de kort geding zitting op 3 mei 2013 doorgang zal vinden. De griffier zendt diezelfde dag een fax naar het nummer van waaraf het door [gedaagde] verzonden faxbericht is verzonden met de mededeling dat zij op de zitting van vrijdag 3 mei 2013 dient te verschijnen en dat aan haar geen uitstel wordt verleend. Met de door de griffier in de fax gekozen bewoordingen wordt kennelijk beoogd kenbaar te maken dat denkbaar is dat degene die namens [gedaagde] op maandag 29 april 2013 belde de telefonische mededeling over de beslissing van de rolrechter in de bodemprocedure heeft opgevat als een instemming op het bij fax van 29 april 2013 gedane verzoek tot uitstel in de kort geding procedure.
Ter zitting heeft de kantonrechter [eiser] samengevat de inhoud van voornoemde correspondentie en telefoongesprekken voorgehouden. [eiser] heeft daarop verklaard met een nieuwe zittingsdatum voor het kort geding niet te kunnen instemmen en heeft vonnis gevraagd.
5.De kantonrechter stelt voorop dat na een daartoe strekkend verzoek van [eiser] onder opgave van de verhinderdata van beide partijen namens de kantonrechter op de voet van artikel 254 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Procesreglement kort geding team kanton de datum en het tijdstip is bepaald waarop de voorziening van [eiser] wordt behandeld. Ook is namens de kantonrechter bepaald op welke datum de dagvaarding in kort geding uiterlijk aan [gedaagde] moet zijn betekend. [eiser] heeft daarop binnen de gestelde termijn de dagvaarding in kort geding aan [gedaagde] doen uitbrengen. In deze dagvaarding in kort geding is – met inachtneming van de door de administratie van de rechtbank aan [eiser] toegezonden voorbeeld aanzegging dagvaarding – aan [gedaagde] onder meer aangezegd:
-dat zij in persoon of vergezeld van een gemachtigde heeft te verschijnen;
-dat het vragen van uitstel niet mogelijk is;
-dat als zij niet verschijnt de zaak bij verstek wordt toegewezen, tenzij de vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
6.Het verzoek om uitstel heeft niet de instemming van [eiser] gekregen, terwijl [eiser] volgens het aanvraagformulier rekening heeft gehouden met de verhinderdata van [gedaagde]. Het kort geding heeft als inzet betaling van de huurschuld, waarbij volgens [eiser] [gedaagde] alleen haar financiële situatie als reden voor de betalingsachterstand heeft opgegeven. In het verzoek tot uitstel heeft [gedaagde] slechts het zoeken naar een nieuwe raadsman genoemd zonder toe te lichten waarom zij de huur niet betaalde en thans bijstand van een (nieuwe) raadsman wilde. Hierdoor is van een enigszins feitelijk en/of juridische ingewikkelde zaak niet gebleken. [gedaagde] heeft evenmin (summierlijk) toegelicht waarom zij zich niet meer door mr. Worp laat bijstaan en vlak voor de zitting in de kort geding procedure een nieuwe raadsman wenst. Voorts is [gedaagde] ter zitting niet verschenen waardoor [gedaagde] haar verzoek niet verder heeft toegelicht en het ook niet mogelijk was om in aanwezigheid van beide partijen de mogelijkheid te bespreken van een nieuwe zittingsdatum op betrekkelijk korte termijn zonder dat [gedaagde] opnieuw door [eiser] bij deurwaardersexploot diende te worden opgeroepen.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter geen van de gronden als genoemd in artikel 10 van het Procesreglement kort geding team kanton van toepassing op grond waarvan de zittingsdatum kan worden verplaatst.
7.Voor zover [gedaagde] de telefonische en schriftelijke mededelingen van de griffier heeft opgevat als een instemming van uitstel voor de kort geding procedure, wijst de kantonrechter erop dat krachtens de wettelijke regeling een griffier een dergelijke beslissing niet kan nemen. De wettelijke regeling omtrent de bepaling van de zittingsdatum en tijdstip kan ook niet door een mededeling van de griffier/griffiemedewerker worden op zij zetten. Voorts heeft [gedaagde], althans degene die namens haar op 29 april 2013 belde, uit de telefonische mededeling van de griffiemedewerker kort na haar per fax ingediende verzoek tot uitstel van de kort geding zitting er in de gegeven omstandigheden niet van kunnen uitgaan dat aan die mededeling een beslissing van de kantonrechter ten grondslag lag. (vgl. onder meer HR 27-9-2002, LJN: AE4041 en HR 27-5-2011, LJN: BQ0510).
8.Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter geen datum voor een voortgezette behandeling van de kort geding zitting zal bepalen, waarbij [eiser] [gedaagde] opnieuw bij deurwaardersexploot had moeten oproepen.
9.In het lichaam van de dagvaarding merkt [eiser] onder meer op dat hij belang heeft bij een spoedeisende voorziening tot ontruiming van het gehuurde als [gedaagde] geen huur betaalt. In het petitum van de dagvaarding heeft [eiser] evenwel geen ontruiming gevorderd, zodat over de ontruiming niet behoeft te worden beslist.
10.[gedaagde] is op grond van de huurovereenkomst reeds verplicht tot tijdige betaling van de huur, zodat een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van toekomstige huurtermijnen het karakter van een verklaring voor recht heeft waarvoor in de kort geding procedure geen plaats is. Dit betekent dat de door [eiser] gestelde huurschuld t/m mei 2013 zal worden toegewezen en de toekomstige huurtermijnen worden afgewezen.
11.[eiser] heeft ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet gesteld dat is voldaan aan de eis van artikel 6:96 lid 6 BW, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
12.Voor het overige komt de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat de vordering wordt toegewezen als hieronder is bepaald.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 7.386,00 wegens huurschuld t/m mei 2013;
II.veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gevallen, welke worden begroot op € 705,82 bestaande uit:
-€ 213,00 wegens griffierecht;
-€ 92,82 wegens dagvaardingskosten;
-€ 400,00 wegens salaris gemachtigde;
III.verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV.wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. D.H. de Witte, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.