RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1126 HUISV
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.F.M. Verheij,
het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid van de gemeente [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde mr. G. van der Kuil.
Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft verweerder een aanvraag van eiser voor een vergunning voor het splitsen van het pand [adres] te [woonplaats] afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer van rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 september 2012. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Eiser heeft na de zitting van 6 september 2012 om wraking van één van de leden van de meervoudige kamer verzocht. Bij beschikking van 26 oktober 2012 is dit wrakingsverzoek toegewezen.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft ter zitting op 21 februari 2013 in een gewijzigde samenstelling de zaak opnieuw behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens is aan de zijde van eiser verschenen [aannemer], de aannemer van eiser. Aan de zijde van verweerder zijn verschenen [buitendienstinspecteur], buitendienstinspecteur van stadsdeel Zuid van de gemeente [woonplaats], en inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht van het stadsdeel [inspecteur]. De rechtbank heeft [inspecteur] ter zitting als getuige gehoord.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser is eigenaar van het pand op het adres [adres] in [woonplaats] (het pand). Op 23 november 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vergunning om het pand te splitsen in vier appartementsrechten. Nadien heeft eiser de aanvraag een aantal keren gewijzigd.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de in 1.1 vermelde aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het pand voldoet aan het Bouwbesluit 2003, niet aannemelijk is gemaakt dat het pand minimaal tien jaar onderhoudsvrij is, geen goedkeuringsrapport van een gecertificeerd dakdekkersbedrijf is aangeleverd en eiser geen eindinspectie heeft toegestaan in het pand.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
1.4. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen eindinspectie in het pand heeft toegestaan. Er is in mei 2010 reeds een eindinspectie uitgevoerd door [inspecteur]. Voor zover er nog een nieuwe inspectie zou plaatsvinden, kan dit volgens eiser alleen betrekking hebben op de bij de voorgaande inspectie geconstateerde gebreken aan het pand. Een volledige eindinspectie van het pand hoeft dus niet meer plaats te vinden. Er is sprake van onvoldoende gemotiveerde besluitvorming, willekeur en misbruik van de gehanteerde weigeringsbevoegdheid, aldus eiser.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Huisvestingswet is het verboden een recht op een gebouw dat behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en vierde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.
2.2. Op grond van artikel 3.2.10, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2003 van de gemeente [woonplaats], die op grond van de overgangsbepalingen in de daaropvolgende Huisvestingsverordeningen van toepassing is gebleven op de aanvraag van eiser, kan een splitsingsvergunning worden geweigerd, indien:
a. de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en
b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.
2.3. Op grond van artikel 4a, aanhef en onder a, ten derde, van de Beleidsregels voor verlening of weigering van een splitsingsvergunning 2002 zal een splitsingsvergunning worden verleend indien de toestand van het gebouw zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud, niet tegen de vergunningverlening verzet. Hiervan is slechts sprake indien:
– het gebouw een fundering heeft waarvan aannemelijk is dat deze binnen 25 jaar geen voorzieningen behoeft;
– het kwaliteitsniveau van het casco zodanig is dat gedurende de eerste tien jaar geen ingrijpende herstel- of verbeteringwerkzaamheden wegens strijdigheid met de voorschriften van hoofdstuk III van het Bouwbesluit te verwachten zijn;
– de elektrische en gasinstallatie zijn goedgekeurd door een bevoegd persoon, en
– voor het overige:
a. geen strijd met de voorschriften van hoofdstuk III van het Bouwbesluit aanwezig is;
b. het rechtens verkregen niveau niet wordt onderschreden, en
c. geen voorzieningen uit andere hoofde noodzakelijk zijn.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling over het geschil.
3.1. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een aanvraagsituatie, hetgeen betekent dat de aanvrager van een splitsingsvergunning dient aan te tonen dat het desbetreffende pand ten tijde van het primaire besluit voldoet aan de vereisten en voorwaarden die in de regelgeving voor het verlenen van een splitsingsvergunning zijn gesteld. Dat betekent dat de aanvrager, in dit geval eiser, in beginsel zijn medewerking moet verlenen aan een eindinspectie in het gehele pand, zodat kan worden vastgesteld of aan de voorwaarden voor het verlenen van een splitsingsvergunning is voldaan.
3.2. Uit de gedingstukken is op te maken dat het pand waarvan splitsing is gevraagd, in 2009 en 2010 is geïnspecteerd. In 2009 heeft [inspecteur] een lijst opgesteld met nog te treffen voorzieningen, zowel aan het dak, de voorgevel, achtergevel, derde verdieping en vierde verdieping. Op 20 mei 2010 heeft [inspecteur] het pand opnieuw geïnspecteerd. Uit een aantekening op een bouwtekening blijkt dat [inspecteur] heeft geconstateerd dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de bouwtekening en niet werd voldaan aan de eisen van brandveiligheid. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat tijdens de inspectie van 20 mei 2010 nog punten zijn geconstateerd die voorafgaand aan de vergunningverlening dienden te worden verholpen. Volgens eiser zagen deze punten enkel op de benedenverdieping, die uiteindelijk bedrijfsruimte is gebleven, en doet de omstandigheid dat er nog te verhelpen punten waren niet af aan het feit dat het een eindinspectie was.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de inspectie van het pand op 20 mei 2010 niet kan worden aangemerkt als een eindinspectie. Immers, bij de inspectie zijn nog te verhelpen gebreken aan het pand geconstateerd, die aan vergunningverlening in de weg stonden. De omstandigheid dat op de aantekening op de bouwtekening “eindcontrole” is vermeld, doet hieraan niet af. Aan deze aantekening kan eiser niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat geen nadere inspectie meer zou kunnen volgen. Weliswaar kan eruit worden afgeleid dat de inspectie bij aanvang wellicht bedoeld was als de laatste inspectie voorafgaand aan de vergunningverlening, maar omdat vaststaat dat tijdens de inspectie gebreken bleken te bestaan, kon verweerder zich op het standpunt stellen dat een nadere inspectie gewenst was. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn (subsidiaire) standpunt dat in de onderhavige situatie alleen gekeken kan worden naar de benedenverdieping, nu het gehele pand ten tijde van de vergunningverlening dient te voldoen aan de aan de splitsing verbonden voorwaarden.
3.4. De rechtbank ziet geen aanwijzing voor het standpunt van eiser dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld. De omstandigheid dat, zoals eiser stelt, bij de verlening van een bouwvergunning geen inspectie plaatsvindt en bij de verlening van een splitsingsvergunning wel, is hiervoor onvoldoende, reeds omdat deze vergunningen worden beoordeeld binnen verschillende juridische kaders.
3.5. Nu geen eindinspectie had plaatsgevonden, kon verweerder niet beoordelen of eiser voldeed aan de eisen die voor het verlenen van een splitsingsvergunning gelden. Eiser wenste vervolgens niet mee te werken aan een nader inspectie van het pand. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiser van 23 november 2005 kon afwijzen. De rechtbank acht deze afwijzing van de gevraagde splitsingsvergunning niet onredelijk. Van misbruik van de weigeringsbevoegdheid is onder deze omstandigheden geen sprake. Aangezien verweerder de vergunning bij gebreke van een goedkeurende eindinspectie mocht weigeren, hoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
4. Gelet op het bovenstaande slaagt het beroep van eiser niet. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
5. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij de opmerking van eiser dat hij door het uitblijven van de vergunning schade lijdt waarvoor hij de gemeente aansprakelijk beschouwt, niet aanmerkt als een verzoek aan de rechtbank tot toekenning van schadevergoeding, daargelaten dat op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht eerst sprake kan zijn van een gehoudenheid tot het betalen van een schadevergoeding in geval van een gegrond beroep. Hierover zal derhalve geen beslissing worden genomen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB