vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel,
zaaknummer / rolnummer: C/13/536619 / KG ZA 13-230 HB/PV
Vonnis in kort geding van 27 maart 2013
de rechtspersoon naar vreemd recht
POLISH OIL & GAS COMPANY,
gevestigd te Warschau, Polen,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 5 maart 2013,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. D.D. Castelijns en M. Ouchene te Amsterdam,
de rechtspersoon naar vreemd recht
OPAL FINANCE CORPORATION LTD.,
gevestigd te St. Peters Port, Guernsey, Kanaaleilanden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 13 maart 2013 heeft eiseres, verder te noemen POGC, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen Opal, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen en in reconventie gevorderd overeenkomstig de eveneens in fotokopie aangehechte akte. POGC heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
- namens POGC: [A], mr. Castelijns en mr. Ouchene,
- namens Opal: mr. Loonstein.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. Op 26 januari 1991 hebben POGC en General Skidding B.V. een overeenkomst gesloten voor de levering aan POGC van een viertal gascompressorstations. De eerste drie stations zijn geleverd en betaald. Voor het vierde station diende POGC aan Opal te betalen, dit in verband met een door Opal aan General Skidding B.V. verstrekte financiering voor de aankoop van onderdelen en de assemblage van dat station. Op basis van mede door Opal ondertekende documenten, waarin in strijd met de waarheid werd gesteld dat ook het vierde station gereed was en op transport was gesteld, heeft de voor POGC bij de transactie betrokken bank in 1992 een bedrag van in totaal NLG 5.141.529,60 (EUR 2.333.124,41) aan Opal betaald. Tussen POGC en Opal is daarover een geschil ontstaan.
2.2. Op 16 november 1992 heeft POGC ten laste van Opal conservatoir derdenbeslag gelegd. Dat beslag heeft destijds voor een bedrag van ongeveer NLG 1,2 miljoen (EUR 544.536,25) doel getroffen.
2.3. Bij dagvaarding van 24 november 1992 is POGC voor deze rechtbank een bodemprocedure tegen Opal gestart. In conventie vorderde POGC daarbij de terugbetaling van het bedrag van NLG 5.141.529,60. In reconventie vorderde Opal onder meer de opheffing van het door POGC gelegde beslag.
Mr. B.J.H. Crans stond in die procedure POGC bij als procureur.
2.4. Bij dagvaarding van 5 september 1995 is Opal tegen POGC een kort gedingprocedure gestart, waarbij Opal de opheffing van het door POGC gelegde conservatoire beslag vorderde. Bij vonnis van 28 september 1995 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank die vordering afgewezen en Opal in de proceskosten van POGC, begroot op NLG 330,-
(EUR 149.75) aan vastrecht en NLG 1.500,- (EUR 680.67) aan salaris procureur, veroordeeld. Mr. J.W. de Boer trad in die procedure op als de advocaat van POGC en mr. Crans als diens procureur.
2.5. Bij eindvonnis van 22 juli 1998 heeft deze rechtbank in de bodemprocedure de vordering van POGC in conventie afgewezen en POGC in conventie in de proceskosten van Opal veroordeeld, begroot op in totaal
NLG 29.400,- (EUR 13.341,14).
In reconventie heeft deze rechtbank het door POGC op 16 november 1992 gelegde conservatoire derdenbeslag opgeheven, voor recht verklaard dat POGC met het leggen van het conservatoire derdenbeslag onrechtmatig jegens Opal heeft gehandeld, POGC veroordeeld tot vergoeding van alle schade die Opal heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat de schade door Opal werd geleden. De proceskosten in reconventie heeft de rechtbank gecompenseerd. Zowel de veroordelingen in conventie en reconventie zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6. In een brief van 17 februari 2009, gericht aan een bijkantoor van POGC in België, heeft mr. Loonstein, namens Opal, het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld:
“Hierbij zend ik u een vonnis d.d. 22 juli 1998. De kosten zijn nog steeds niet voldaan en evenmin de schade.
Ik nodig u uit het verschuldigde binnen 14 dagen na heden te voldoen.
Cliënte heeft mij voorts opgedragen om een schadestaatprocedure te starten.”
2.7. In een brief van 11 augustus 2009 heeft mr. J.W. de Boer aan mr. Loonstein meegedeeld dat advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek niet langer optreedt voor POGC, maar dat, voor zover bekend, POGC zich laat bijstaan door mr. Castelijns, werkzaam bij CMS Derks Star Busmann advocaten.
2.8. Bij deurwaardersexploot van 12 april 2011 heeft Opal het vonnis van 22 juli 1998 verzonden aan het kantongerecht voor Warszawa-Wola in Warschau, de ontvangende instantie in Polen als bedoeld in Verordening (EG)
nr. 1393/2007 (hierna: de Betekeningsverordening), ter betekening aan POGC. Op 21 april 2011 heeft het kantongerecht in Warschau het vonnis doorgezonden aan POGC, dat de stukken op 27 april 2011 heeft ontvangen. Op 4 mei 2011 heeft POGC de stukken naar het kantongerecht teruggezonden, omdat er geen Poolse vertaling van het vonnis van 22 juli 1998 was meegezonden.
2.9. Op 28 november 2012 heeft Opal de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om ten laste van POGC conservatoir derdenbeslag te mogen leggen op de aan POGC in eigendom toebehorende aandelen in de besloten vennootschap Polish Oil and Gas Company - Libya B.V., gevestigd te Amsterdam. Opal heeft daarbij gesteld dat haar op grond van het onherroepelijke vonnis van 22 juli 1998 de kostenveroordeling in dat vonnis van NLG 29.400,- toekomt, te vermeerderen met rente vanaf
31 december 1999. Op eveneens 28 november 2012 is het gevraagde verlof aan Opal verleend. De vordering van Opal is daarbij door de voorzieningenrechter begroot op een bedrag van in totaal EUR 34.800,-, inclusief kosten. Diezelfde dag is het beslag op de aandelen gelegd.
2.10. Op 6 december 2012 heeft Opal een grosse van het vonnis van 22 juli 1998, de grosse van het verzoekschrift van 28 november 2012, alsmede een afschrift van het op 28 november 2012 door de deurwaarder opgestelde proces-verbaal van het leggen van het beslag op de door POGC gehouden aandelen in Polish Oil and Gas Company - Libya B.V., aan POGC betekend door middel van het uitbrengen van een exploot aan mr. B.J.H. Crans, werkzaam bij advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek.
2.11. De hiervoor in 2.10. genoemde stukken zijn tevens op 6 december 2012 door de deurwaarder gezonden aan het kantongerecht voor Warszawa-Wola in Warschau, ter betekening aan POGC. Daarnaast heeft de deurwaarder op die datum bij aangetekend schrijven een afschrift van deze documenten rechtstreeks aan het adres van POGC in Polen gezonden. Op 9 januari 2013 heeft POGC de stukken van het kantongerecht voor Warszawa-Wola in Warschau ontvangen en op 10 januari 2013 weer teruggezonden, omdat (opnieuw) een Poolse vertaling van de stukken ontbrak.
2.12. Bij brief van 17 januari 2013 heeft mr. Castelijns aan de deurwaarder meegedeeld dat POGC bereid is om het bedrag van EUR 13.341,14, alsmede de rente daarover vanaf 3 maart 2009, en de deurwaarderskosten aan Opal te voldoen. Daarbij is benadrukt dat er geen rechtsgeldige betekening van het vonnis van 22 juli 1998 heeft plaatsgevonden en dat de betaling geenszins beschouwd kan worden als een erkenning van enige betalingsverplichting jegens Opal. Op 23 januari 2013 heeft POGC vervolgens een bedrag van EUR 18.310,79 aan de deurwaarder voldaan.
2.13. Op 23 februari 2013 heeft de door Opal ingeschakelde deurwaarder opnieuw de grosse van het vonnis van 22 juli 1998, de grosse van het verzoekschrift van 28 november 2012, alsmede een afschrift van het op 28 november 2012 door de deurwaarder opgestelde proces-verbaal van het leggen van het beslag op de door POGC gehouden aandelen in Polish Oil and Gas Company - Libya B.V., ter betekening aan POGC aan het kantongerecht in Warschau gezonden. Deze keer met een Poolse vertaling van die stukken.
3. Het geschil in conventie
3.1. POGC vordert samengevat -:
I. primair, de opheffing van het door Opal gelegde conservatoire beslag op de aandelen van POGC in Polish Oil & Gas Company -Libya B.V., met instructie aan Opal dat zij, op straffe van verbeurte van een dwangsom, het vonnis zal betekenen aan Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. met de mededeling dat het beslag is opgeheven en dat binnen 24 uur een afschrift daarvan wordt gezonden aan mr. Ouchene,
II. subsidiair, Opal, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te bevelen het conservatoire beslag op de aandelen van POGC in Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. op te heffen, met instructie aan Opal dat zij het vonnis zal betekenen aan Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. met de mededeling dat het beslag is opgeheven en dat binnen 24 uur een afschrift daarvan wordt gezonden aan
mr. Ouchene,
III. Opal te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. POGC stelt daartoe, samengevat, dat zij in het vonnis 22 juli 1998 in conventie slechts is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Opal, maar dat het vonnis geen verplichting tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten bevat. Bij gebreke daarvan stelt zij pas wettelijke rente verschuldigd te zijn vanaf het moment dat zij in verzuim is met de betaling van de proceskosten, maar dat in het onderhavige geval de proceskosten nog niet opeisbaar waren en dat daarom evenmin daarover rente verschuldigd is. Zij stelt daartoe dat de brief van 17 februari 2009 van Opal niet gericht was aan POGC, de procespartij bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 22 juli 1998, maar aan POGC Brussel en daarnaast dat Opal het vonnis van 22 juli 1998 in april 2011 en december 2012 niet rechtsgeldig aan haar heeft betekend. De stukken die Opal via de ontvangende instantie in Polen aan haar heeft gezonden, heeft zij weer teruggezonden omdat een Poolse vertaling van de stukken ontbrak. Hierdoor, zo stelt POGC, heeft Opal tevens het beslagexploot niet binnen acht dagen aan haar rechtsgeldig betekend, zoals artikel 474d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist. Het beslag is daarom komen te vervallen. Daarnaast stelt POGC dat er geen enkel belang voor Opal is om het beslag te handhaven. Zij heeft immers de proceskosten en de rente daarover vanaf 3 maart 2009, zijnde 14 dagen na 17 februari 2009, aan Opal voldaan. De vordering van Opal is daarmee voldaan. Voor zover geoordeeld mocht worden dat het beslag nog niet is vervallen, dient het daarom te worden opgeheven, aldus POGC. Verder stelt POGC dat ook een belangenafweging tot opheffing van het beslag dient te leiden. Zij stelt bezig te zijn met een herstructurering van het bedrijf en dat in het kader daarvan is besloten om de aandelen in Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. te verkopen. Het door Opal gelegde beslag maakt die verkoop moeilijk. Daarnaast bevat het beslagrekest een aantal onjuistheden waarop door de voorzieningenrechter bij het verlenen van het verlof geen acht is geslagen. De rente is geen onderdeel van de veroordeling in conventie in het vonnis van 22 juli 1998. De rente over de proceskosten is daarmee een geheel nieuwe vordering, waarvoor Opal een hoofdzaak dient in te stellen. In het beslagrekest is daarom ten onrechte gesteld dat voor de vordering waarvoor beslag werd gevraagd reeds een hoofdzaak was gevoerd en dat er daarom geen termijn voor het instellen van de hoofdzaak bepaald diende te worden. Verder is in het beslagrekest ten onrechte verwezen naar een tweetal bepalingen in EG Verordeningen. Ten slotte stelt POGC dat indien ondanks haar betaling van EUR 18.310,79 mocht blijken dat Opal nog een vordering op haar heeft, zij die vordering verrekent met haar vordering op Opal uit hoofde van het kort gedingvonnis van 28 september 1995, aldus steeds POGC.
3.3. Opal voert verweer. Zij stelt, samengevat, dat het vonnis van 22 juli 1998 onherroepelijk is. Opal stelt daarom dat het hier dan ook niet om een gewoon conservatoir beslag gaat, maar om een conservatoir beslag terwijl er al een executoriale titel is. Daarom kan niet snel worden aangenomen dat het beslag ondeugdelijk is, zeker niet als betaling in der minne door een debiteur in een ander land gedurende zeer geruime tijd is uitgebleven. Opal stelt daarom belang te hebben bij handhaving van het beslag. Zij stelt dat het juist is dat de betekening in april/mei 2011 heeft plaatsgevonden zonder de overlegging van een vertaling van het vonnis in het Pools, maar dat het bezwaar dat POGC in verband daarmee maakt niet te goeder trouw is. POGC was bekend met het Nederlandse vonnis, althans moet geacht worden het destijds op tegenspraak gewezen vonnis te kennen. Zij werd immers in de procedure door een Nederlandse advocaat bijgestaan. Het beroep op het ontbreken van een vertaling van het vonnis levert daarom misbruik van recht op. Verder stelt Opal dat het vonnis op 6 december 2012 geldig is betekend. Het vonnis is toen onder meer betekend aan mr. Crans, die in de procedure tot het vonnis van 22 juli 1998 heeft geleid, de advocaat van POGC was. Doordat als gevolg van het vonnis van 22 juli 1998 nog een schadestaatprocedure nodig is, is in de procedure die tot het vonnis van
22 juli 1998 heeft geleid, nog geen eindvonnis gewezen. De woonplaatskeuze die POGC destijds bij het kantoor van mr. Crans heeft gedaan blijft daardoor van kracht. Zowel het vonnis van 22 juli 1998 als het proces-verbaal van het gelegde conservatoir beslag zijn daarmee geldig aan mr. Crans betekend. Door de betekening van het vonnis van 22 juli 1998 is bovendien het conservatoire beslag overgegaan in een executoriaal beslag. De vordering van POGC tot opheffing van het conservatoire beslag kan daarom niet worden toegewezen. In ieder geval, zo stelt Opal, is de betekening die op 23 februari 2013 heeft plaatsgevonden, geldig. Bij die betekening is een Poolse vertaling van de stukken meegezonden en is in ieder geval op dat moment het conservatoire beslag overgegaan in een executoriaal beslag, aldus steeds Opal.
4. Het geschil in reconventie
4.1. Opal vordert samengevat - veroordeling van POGC tot betaling van:
- een bedrag van EUR 17.062,92, zijnde de rente over de proceskostenveroordeling in het vonnis van 22 juli 1998 en de na dat vonnis gemaakte kosten,
- een bedrag van EUR 285.241,31, zijnde een voorschot op de wettelijke rente over het bedrag dat vanaf 16 november 1992 door het door POGC gelegde conservatoire beslag geblokkeerd is geweest en welk beslag bij het vonnis van 22 juli 1998 is opgeheven.
4.2. Opal stelt daartoe, samengevat, dat er door POGC na het leggen van het beslag weliswaar een betaling is gedaan, maar dat POGC minder heeft betaald dan de begroting van de vordering in het beslagverlof. De kostenveroordeling in conventie in het vonnis van 22 juli 1998 ziet ook op de nakosten, nasalaris en mogelijk ook de rente. De kosten die in de loop der jaren zijn gemaakt, belopen vele duizenden euro’s. Het conservatoire beslag ziet in ieder geval ook op die nakosten. Opal stelt er recht en belang bij te hebben dat bij wege van voorschot de begrote kosten thans worden toegewezen. Verder stelt Opal dat POGC in het vonnis van 22 juli 1998 in reconventie is veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van het op 16 november 1992 gelegde beslag. Dat beslag heeft destijds voor een bedrag van NLG 1.200.000,- doel getroffen en het beslag heeft daarna zes jaar geduurd. Opal stelt dat zij in die periode marges tot 30% maakte op uitgeleend geld. Over de periode van zes jaar heeft Opal daarom enorme bedragen aan winst moeten derven. De schade die als gevolg daarvan is geleden bedraagt volgens Opal zeker een miljoen euro. In dit kort geding vraagt Opal tevens een voorschot op dat bedrag, gebaseerd op de wettelijke rente over het beslagen bedrag gedurende een periode van zes jaar. Dat komt neer op EUR 285.241,31, aldus steeds Opal.
4.3. POGC voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.2. POGC vordert in conventie de opheffing van het door Opal op
28 november 2012 gelegde conservatoire beslag. Als verst strekkende stelling heeft POGC in dat verband betoogd dat het conservatoire beslag inmiddels is komen te vervallen, omdat Opal niet binnen acht dagen na het op 28 november 2012 gelegde beslag een afschrift van het beslagexploot aan haar heeft betekend, zoals artikel 474d, tweede lid, Rv vereist. Opal voert aan wel aan dat vereiste te hebben voldaan. Zij stelt in dat kader op
6 december 2012, dus binnen de termijn van acht dagen, een afschrift van het beslagexploot aan POGC te hebben betekend, door betekening van het beslagexploot aan mr. Crans, dan wel door de verzending van het beslagexploot aan de ontvangende instantie in Polen als bedoeld in de Betekeningsverordening, dan wel door de rechtstreekse toezending van het beslagexploot aan POGC.
5.3. Ten aanzien van de betekening van het beslagexploot op 6 december 2012 aan mr. Crans, wordt overwogen dat artikel 63, eerste lid, Rv het mogelijk maakt om een exploot waarbij verzet wordt gedaan of waarbij hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, ook te doen aan het kantoor van de advocaat bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk woonplaats heeft gekozen. Het betekenen van een beslagexploot wordt daarbij echter niet genoemd, zodat Opal reeds hierom niet wordt gevolgd in haar stelling dat in het onderhavige geval een betekening aan het kantoor van mr. Crans mogelijk was. Daar komt nog bij dat, nog afgezien van de omstandigheid dat het beslag geen onderdeel is van de door Opal genoemde schadestaatprocedure, bij schrijven van 11 augustus 2009 reeds aan
mr. Loonstein was gemeld dat advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek, waar mr. Crans werkzaam is, niet langer optreedt voor POGC, maar dat mr. Castelijns verder als gemachtigde van POGC zal optreden, zodat ook daarom niet rechtsgeldig aan mr. Crans kon worden betekend.
5.4. Ook de rechtstreekse aangetekende toezending van de stukken op
6 december 2012 door de deurwaarder aan het adres van POGC in Polen leidt voorshands niet tot een geldige betekening van het beslagexploot. Van belang daarvoor is dat Opal geen ontvangstbevestiging van de rechtstreekse verzending aan POGC heeft overgelegd zodat niet duidelijk is wanneer POGC die stukken heeft ontvangen. Daarnaast blijkt uit het overlegde deurwaardersexploot niet, zoals is vereist ingevolge artikel 56, derde lid, Rv, of een vertaling van het beslagexploot is meegezonden, respectievelijk dat aan POGC is gemeld dat zij het stuk mag weigeren indien het niet vergezeld gaat van een vertaling in een van de in de in artikel 8 van de Betekeningsverordening bedoelde talen.
5.5. Met betrekking tot de op 6 december 2012 aan de ontvangende instantie in Polen toegezonden stukken, wordt overwogen dat POGC die stukken heeft geweigerd vanwege het ontbreken van een Poolse vertaling daarvan. Anders dan door Opal aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat POGC daarmee misbruik van haar recht tot weigering van die stukken maakt. Voor zover ruim veertien jaar na het vonnis van 22 juli 1998 voor POGC al duidelijk mocht zijn welke stukken aan haar werden betekend, gaat dat zeker niet op voor het beslagexploot. Dat betrof immers een geheel nieuwe en voor POGC dus nog onbekende procedure. Gelet op de voorshands terechte weigering van het beslagexploot, heeft ook deze wijze van betekenen (op dat moment nog) niet tot een geldige betekening van het beslagexploot geleid. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2007 (LJN: AZ4061) volgt echter dat niet-inachtneming van het taalvoorschrift van artikel 8, eerste lid, van de Betekeningsverordening kan worden hersteld, mits dat onverwijld plaatsvindt. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 64 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) van 8 november 2005 (LJN: AU5958), heeft de Hoge Raad daarbij een termijn van een maand nadat de verzendende instantie de informatie inzake de weigering heeft ontvangen redelijk geacht. Waarbij, gelet op het voormelde arrest van het HvJEG alsmede de artikelen 8 en 9 van Betekeningsverordening, voor de aanvrager, lees Opal, de datum van toezending van de vertaling van belang is. Nu Opal op 23 februari 2013 alsnog een Poolse vertaling van de stukken naar de ontvangende instantie in Polen heeft gezonden, werpt dat de vraag op of Opal tijdig het verzuim heeft hersteld.
5.6. Uit de overlegde stukken blijkt dat de ontvangende instantie in Polen op
17 januari 2013, bij aangetekend schrijven, de deurwaarder in Nederland van de weigering van POGC op de hoogte heeft gesteld. De datum waarop de deurwaarder die mededeling uit Polen heeft ontvangen blijkt niet uit de overgelegde stukken, zodat dit in beginsel een nader onderzoek naar de feiten vergt, waar een kort geding zich niet voor leent. Echter bij gebreke daarvan wordt geschat dat voormelde mededeling uit Polen de deurwaarder in Nederland drie tot vijf dagen na de verzending uit Polen zal hebben bereikt. Daarvan uitgaande en ook rekening houdende met het weekend van 19 en 20 januari 2013, zal de mededeling van het kantonrecht voor Warszawa-Wola dat de stukken door POGC waren geweigerd, de deurwaarder in de periode van 21 tot 23 januari 2013 hebben bereikt. Nu Opal op 23 februari 2013 alsnog een vertaling van het beslagexploot naar de ontvangende instantie in Polen heeft gezonden en die datum omstreeks een maand na de vermoedelijke ontvangst van de mededeling van de weigering van POGC ligt, zal er daarom in dit kort geding van worden uitgegaan dat Opal tijdig het verzuim heeft geregulariseerd. Dit heeft tot gevolg dat nu de betekening van het beslagexploot op grond van artikel 474d Rv binnen een bepaalde termijn diende plaats te vinden, ingevolge artikel 8, derde lid, derde volzin, van de Betekeningsverordening, ten opzichte van Opal als datum van de betekening van het beslagexploot aan POGC hier de datum van de oorspronkelijke betekening op 6 december 2012 dient te worden aangehouden en dat Opal dus tijdig het beslagexploot aan Opal heeft betekend. Anders dan door POGC is betoogd, is het beslag dus niet inmiddels komen te vervallen.
5.7. Naast voormelde vertaling van het beslagexploot is op 23 februari 2013 ook een vertaling van het tevens op 6 december 2012 verzonden betekeningsexploot van het vonnis van 22 juli 1998 aan het kantongerecht voor Warszawa-Wola gezonden. Daarmee heeft Opal tevens de eerdere verzuimen met betrekking tot de wijze van betekening van het vonnis van 22 juli 1998 geregulariseerd. Gelet op het bepaalde in artikel 8, derde lid, tweede volzin, van de Betekeningsverordening alsmede rechtsoverweging 67 in het voormelde arrest van het HvJEG van 8 november 2005, heeft daarbij, in verband met een doeltreffende bescherming van de geadresseerden, voor POGC als datum van betekening te gelden de datum waarop zij alsnog de vertaling van het vonnis heeft ontvangen. Stukken waaruit blijkt dat POGC inmiddels de op 23 februari 2013 verzonden vertaling van het vonnis via de ontvangende instantie in Polen heeft bereikt, zijn echter niet overgelegd, noch is ter terechtzitting van 13 maart 2013 door Opal een datum van ontvangst door POGC van de vertaling gesteld. Bij gebreke daarvan en ook gelet op de periode dat het bij de betekeningen op 12 april 2011 en 6 december 2012 heeft geduurd voordat de stukken door POGC werden ontvangen (zie hiervoor onder 2.8 en 2.11), dient er daarom in dit kort geding vanuit gegaan te worden dat bij het sluiten van de behandeling ter terechtzitting op 13 maart 2013, welke datum voor de beoordeling hier van belang wordt geacht, de op 23 februari 2013 door de Nederlandse deurwaarder verzonden stukken POGC nog niet via het kantongerecht voor Warszawa-Wola heeft bereikt. Voor de hier aan de orde zijnde beoordeling zal daarom als uitgangspunt worden genomen dat op het moment van het sluiten van de terechtzitting op 13 maart 2013 door Opal nog steeds geen executiemaatregelen op grond van het vonnis van 22 juli 1998 getroffen konden worden en dat in dat opzichte de situatie niet anders is dan zoals door Opal in het beslagrekest geschetst. Gelet hierop wordt Opal niet gevolgd in haar stelling dat het conservatoire beslag ten tijde van de behandeling ter terechtzitting reeds in een executoriale fase was overgegaan en dat de vordering van POGC tot opheffing van het conservatoire beslag daarom niet meer kan worden toegewezen.
5.8. Ten aanzien van de vordering tot opheffing van het door Opal gelegde conservatoire beslag wordt overwogen, dat een conservatoir beslag onder meer kan worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering (of: het recht) ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is.
5.9. Blijkens het beslagrekest heeft Opal het conservatoire beslag gelegd ter zekerheid van haar verhaal op POGC van de proceskostenveroordeling in conventie in het vonnis van 22 juli 1998 (EUR 13.341,14), de wettelijke rente daarover sinds 22 juli 1998 en de (beslag)kosten. Op 23 januari 2013 heeft POGC ter voldoening daarvan een bedrag van EUR 18.310,79 aan de deurwaarder voldaan. In haar stelling dat POGC daarmee niet voldoende heeft voldaan, wordt Opal voorshands niet gevolgd. Van belang daarvoor is dat in het vonnis van 22 juli 1998, waarin POGC is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, niet is bepaald dat POGC tevens de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd. Evenmin is daarbij een termijn gesteld waarbinnen POGC de proceskosten diende te voldoen. Dit heeft tot gevolg, zoals door POGC betoogd, dat POGC op grond van artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) pas wettelijke rente is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, nadat zij met de voldoening van de geldsom is verzuim is geraakt. Die vertraging treedt pas in na de opeisbaarheid van de geldsom en het niet voldoen daarvan na aanmaning tot betaling binnen een redelijke termijn. Voorshands heeft Opal pas op 23 februari 2013, met de verzending van een vertaling van de te betekenen stukken, een geldige betekening van het vonnis van 22 juli 1998 ingezet. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is die betekening ten opzichte van POGC echter nog niet voltooid. De proceskostenveroordeling in dat vonnis is daarmee nog niet opeisbaar/executeerbaar en bij gebreke daarvan kan daarover evenmin rente vanwege vertraging in de voldoening daarvan verschuldigd zijn. Daarbij heeft te gelden dat zelfs als de brief van
mr. Loonstein van 17 februari 2009 (zie 2.6) als een geldige aanmaning in de zin van artikel 6:82 BW zou moeten worden beschouwd, hetgeen door POGC voorshands op goede gronden wordt betwist, en POGC vanaf
3 maart 2009 als in verzuim met de betaling van de proceskosten zou moeten worden beschouwd, POGC de proceskosten en de rente vanaf
3 maart 2009 inmiddels heeft voldaan, alsmede de gestelde kosten. Gelet hierop wordt voorshands geoordeeld dat er thans uit hoofde van de proceskostenveroordeling in conventie van het vonnis van 22 juli 1998 geen vordering op POGC meer resteert. De vordering waarvoor Opal conservatoir beslag heeft gelegd is daarmee thans summierlijk ondeugdelijk geworden. De primaire vordering tot opheffing van dat beslag zal daarom worden toegewezen. De in dat kader gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
5.10. Opal zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van POGC worden begroot op:
- dagvaarding EUR 92,82
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.497,82
6. De beoordeling in reconventie
6.1. De in reconventie gevorderde voorzieningen streken tot betaling van geldsommen. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
6.2. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie reeds met betrekking tot de proceskostenveroordeling in conventie in het vonnis van 22 juli 1998 is geoordeeld, zal de door Opal gevorderde betaling van EUR 17.062,92 aan rente en nakosten worden afgewezen. Voorshands is POGC geen rente over voormelde proceskosten vanaf 22 juli 1998 verschuldigd, althans heeft zij voor zover vanaf 3 maart 2009 verschuldigd de rente vanaf die datum voldaan, en heeft zij ook de na het vonnis ontstane kosten reeds aan Opal voldaan, waarbij heeft te gelden dat POGC niet kan worden aangesproken voor de kosten die samenhangen met de onjuiste betekeningen. Het bestaan van de door Opal gestelde vordering is daarmee onvoldoende aannemelijk, zodat niet wordt voldaan aan het hiervoor onder 6.1. geformuleerde criterium. De vordering tot betaling van het bedrag van EUR 17.062,92 zal daarom worden afgewezen.
6.3. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van EUR 285.241,31 als voorschot op de schade als gevolg het op 16 november 1992 door het door POGC gelegde conservatoire beslag, wordt overwogen dat de rechtbank in het vonnis van 22 juli 1998 in reconventie partijen voor de berekening van de hoogte van de door Opal geleden schade heeft verwezen naar de schadestaatprocedure. In die procedure, die Opal ruim 14 jaar na het vonnis van 22 juli 1998 nog steeds niet is gestart, zal de werkelijk door Opal als gevolg van het beslag geleden schade dienen te worden berekend. Voor een fixatie van de geleden schade op de wettelijke rente over het beslagen bedrag is daarom, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011
(LJN: BQ1823), geen plaats. Welk bedrag Opal in de schadestaatprocedure zal worden toegekend is daarmee thans onvoldoende zeker. Daarnaast heeft Opal onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij, mede in het licht van de nog steeds niet gestarte schadestaatprocedure, een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van een voorschot op de destijds geleden schade. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
6.4. Opal zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van POGC in reconventie worden begroot op EUR 408,00 aan advocaatkosten.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. heft op het op 28 november 2012 door Opal onder Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. ten laste van POGC gelegde conservatoire beslag op alle op naam van POGC staande aandelen in Polish Oil & Gas Company - Libya B.V.,
7.2. veroordeelt Opal om, binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis, het onderhavige vonnis aan Polish Oil & Gas Company - Libya B.V. te betekenen, met de mededeling dat het conservatoire beslag is opgeheven en van die betekening een afschrift te zenden aan het kantoor van mr. Ouchene,
7.3. veroordeelt Opal om aan POGC een dwangsom te betalen van EUR 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in
7.2 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van
EUR 50.000,00 is bereikt,
7.4. veroordeelt Opal in de proceskosten, aan de zijde van POGC tot op heden begroot op EUR 1.497,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.5. veroordeelt Opal in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.6. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.8. weigert de gevraagde voorzieningen,
7.9. veroordeelt Opal in de proceskosten, aan de zijde van POGC tot op heden begroot op EUR 408,00,
7.10. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.?