Parketnummer: 13/670443-12 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats], verblijvende - sedert 14 januari 2013 op civielrechtelijke titel - in de justitiële jeugdinrichting "[locatie 1]", te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. C. Stroobach, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast zijn de moeder van de verdachte, mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw [B] namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam ter zitting verschenen.
Als deskundigen zijn de heer dr. [C], gezondheidspsycholoog, en de heer [D], (kinder- en jeugd)psychiater ter zitting gehoord.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 03 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [E] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen naar de woning van voornoemde [E] is gegaan, waarna zij, verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) bovenop voornoemde [E] is/zijn gaan zitten (terwijl voornoemde [E] sliep) en/of voornoemde [E] bij zijn (onder)arm heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of een hakmes, in elk geval een scherp voorwerp, op/tegen de nek/keel van voornoemde [E] heeft/hebben gezet en/of gedrukt (gehouden) en/of eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een pols en/of een schouder, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [E]
heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
(artikel 287 juncto 47 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
zij op of omstreeks 03 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [E], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (tien, in elk geval een of meer, doorgesneden pees/pezen in een pols en/of een steekwond in de schouder), heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in een pols en/of een schouder, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [E] te steken en/of te snijden;
(artikel 302 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
zij op of omstreeks 23 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [E] (telefonisch) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of haar mededader opzettelijk voornoemde [E] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je dat doet, kom ik persoonlijk naar je huis toe, dan steek ik jou, je vader en je oma dood" en/of "Je hoeft ze niet neer te steken, we schieten ze wel dood", althans (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
zij op of omstreeks 11 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/bij een woning (gelegen aan [adres 1]) heeft weggenomen een personenauto (merk Citroen) en/of een/de (daarbij behorende) autosleutel(s) en/of een tv en/of een (daarbij behorende) afstandsbediening en/of een telefoon en/of een digitenne kastje en/of een of meer digitenne kaartje(s) en/of een DVD-speler en/of een DVD, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [F], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik, waarvan zij, verdachte, en/of
haar mededader(s) (toen) niet was/waren gerechtigd;
(Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht)
zij op of omstreeks 21 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (SYM JET 50), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder
haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), in ieder geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) (toen) niet was/waren gerechtigd;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2012 tot en met 26 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een scooter (SYM JET 50) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door diefstal,
in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat zowel het onder 2, voor zover het ten laste gelegde ziet op het tezamen en in vereniging met andere(n) plegen, als het onder 3 als ook het onder 4 (primair en subsidiair) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Nu bewijs hiervoor in het dossier ontbreekt, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair ten laste gelegde leidt de officier van justitie af uit de aangifte door [E], uit de aanvullende verklaring die [E] op 24 mei 2012 bij de politie heeft afgelegd, uit de verklaring die [E] op 30 augustus 2012 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, de verklaring die medeverdachte [G] bij de politie heeft afgelegd, het PV van bevindingen van 3 mei 2012 en de letselverklaring die op 6 juni 2012 door de geneeskundige [H] is opgesteld.
Hoewel ook de officier van justitie ervan uitgaat dat de medeverdachte de steekwonden aan het slachtoffer heeft toegebracht, acht zij verdachte mede verantwoordelijk voor de ten laste gelegde poging doodslag op aangever. Zij is van mening dat er sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Verdachte was niet toevallig in de woning van aangever. Verdachte heeft het slachtoffer reeds op 23 april 2012 gedreigd dood te steken. Het slachtoffer heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Enkele dagen later is verdachte, samen met de medeverdachte, die de huissleutels van het slachtoffer in haar bezit had, in de vroege ochtend van 3 mei 2012 naar de woning van het slachtoffer gegaan. Verdachte had een hakmesje bij zich. Het slachtoffer wordt in zijn slaap gewekt en ziet dat verdachte op hem zit. Verdachte heeft het hakmes in de hand en zet dat in de nek van het slachtoffer. Zij wil dat het slachtoffer zijn aangifte ter zake bedreiging intrekt. Terwijl verdachte op het slachtoffer zit en het slachtoffer vast houdt bij zijn rechteronderarm, pakt de medeverdachte een (ander) mes en steekt aangever in zijn pols. Als het slachtoffer opstaat en wil weglopen, wordt hij door de medeverdachte tevens in zijn schouderblad gestoken. Verdachte en de medeverdachte verlaten gezamenlijk het huis en laten het slachtoffer heftig bloedend achter. Het slachtoffer wordt met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. De politie treft in de woning een bebloed mes aan en later vindt de vader van het slachtoffer een hakmesje bij het bed van het slachtoffer. De officier acht het medeplegen van poging tot doodslag op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Door in de pols te steken hebben verdachte en de medeverdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Zij hebben bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de steekwond aan zijn pols had kunnen komen te overlijden.
Tevens acht de officier van justitie het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [E] op 24 april 2012 en de verklaring die de heer [F] als getuige bij de politie op 29 april 2012 heeft afgelegd. Voorts verwijst zij naar de verklaring die de medeverdachte op 27 juli 2012 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin zij verklaart dat zij er wel bij was, maar dat het verdachte was die het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair en subsidiair
De raadsvrouw heeft ter zitting haar pleitaantekeningen overgelegd. Zij heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag op [E], dan wel dat zij zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer. De raadsvrouw volgt de verklaring van de verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer niet gestoken. Het was de medeverdachte, die onder invloed van drank en drugs, het slachtoffer impulsief heeft gestoken met een mes dat naast het bed van het slachtoffer lag. Verdachte ontkent dat zij medeverantwoordelijk is geweest voor het steken van het slachtoffer nu er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte wist immers niet wat medeverdachte van plan was. Zij is bovendien niet bovenop het slachtoffer is gaan zitten. Zij had geen hakmes bij zich.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de enkele aangifte en overige verklaringen van het slachtoffer onvoldoende zijn om op basis van artikel 342 lid 2 Sv tot een bewezenverklaring te komen, nu deze verklaringen wisselend van inhoud en ongeloofwaardig zijn. Bovendien ontbreekt steunbewijs: de verklaring die de medeverdachte bij de politie heeft afgelegd, is geen steunbewijs omdat de medeverdachte heeft verklaard dat zij niet weet wat er is gebeurd.
Het slachtoffer wordt kort na de steekpartij in zijn woning en in het ziekenhuis gehoord. Pas op 7 mei 2012 verklaart het slachtoffer aan de politie dat verdachte een hakmes bij zich had. Voorts hebben verbalisanten op 3 mei 2012 onderzoek gedaan in de woning en hebben zij, ondanks dat onderzoek, geen hakmes gevonden. Pas op een later moment zou de vader van het slachtoffer dit hakmes hebben gevonden onder het kussen van zijn zoon en heeft het slachtoffer het hakmes vervolgens naar het politiebureau gebracht. De raadsvrouw acht dit ongeloofwaardig. Het komt de raadsvrouw voor dat het slachtoffer zijn verklaring op 7 mei 2012 heeft aangepast, in die zin dat aan verdachte een rol wordt toegedicht en medeverdachte uit de wind wordt gehouden. Volgens de raadsvrouw had het slachtoffer alle reden om verdachte valselijk te beschuldigen. Het slachtoffer mocht verdachte niet. Hij had een relatie gehad met de medeverdachte. Deze had de relatie met het slachtoffer verbroken omdat zij een relatie aanging met verdachte. Het slachtoffer heeft verdachte niet alleen valselijk beschuldigd, ook op basis van zijn wisselende verklaringen kan al worden geconcludeerd dat het slachtoffer niet de waarheid heeft gesproken. Verdachte wist niet dat de medeverdachte het slachtoffer in de pols zou gaan steken. Toen dat gebeurde, schrok zij enorm en gilde het uit. Er was voor haar geen enkele aanleiding om verdachte iets te willen aandoen.
De raadsvrouw benadrukt dat verdachte derhalve nimmer het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte mede schuldig is aan het toebrengen van de steekwonden, dan nog is er geen enkele aanwijzing dat zij hem om het leven wilde brengen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd nu dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat de vader van aangever zelf heeft vastgesteld dat zijn zoon verdachte aan de telefoon heeft gehad. Uit het dossier blijkt eveneens niet dat de vader van aangever de stem van verdachte heeft herkend. Buiten de verklaring van aangever om is er geen bewijs dat verdachte degene is geweest die de bedreigende uitlatingen geuit zou hebben.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1. Het oordeel van de rechtbank over het onder 2 ten laste gelegdei
Op 24 april 2012 doet [E] aangifte tegen verdachte en de medeverdachte ter zake bedreiging. Aangever verklaart dat zijn vader op 23 april 2012 door verdachte is gebeld en dat zij heeft gedreigd zijn vader af te maken. Aangever verklaart dat verdachte daarna, op dezelfde dag, met hem heeft gebeld. Verdachte wil haar helm terug. Aangever zegt tegen verdachte dat hij de helm niet heeft en dat hij de (huis)sleutels terugwil die verdachte en de medeverdachte nog hebben. Verdachte weigert de sleutels terug te geven. Hierop zegt aangever dat hij aangifte van diefstal zal doen. Hierop zegt verdachte dat zij persoonlijk naar het huis van aangever zal komen en hem, zijn vader en zijn oma zal doodsteken. Aangever verklaart aan de politie dat verdachte 'een messentrekker' is en dat hij zich bedreigd voelt door verdachte en de medeverdachte. ii
Op 29 april 2012 doet [E] aanvullend aangifte ter zake bedreiging. Hij verklaart dat hij zijn aangifte tegen de medeverdachte wil intrekken omdat hij de ruzie met de medeverdachte heeft bijgelegd. Hij verklaart echter bang te zijn voor verdachte, want zij is een messentrekker. iii
Op 29 april 2012 wordt de heer [F], vader van aangever [E], op locatie [adres 1] te Amsterdam als getuige gehoord. De getuige verklaart dat hij op 23 april 2012 met zijn zoon [E] stond te praten, dat zijn zoon werd gebeld, dat zijn zoon vertelde dat het verdachte was. De getuige verklaart dat hij verdachte hoorde schreeuwen dat zij [E], de oma van [E] en hemzelf wilde neersteken. iv
Op basis van de hier aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 23 april 2012 [E] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4.2 Het oordeel over het onder 1 primair ten laste gelegde.
Op 3 mei 2012 omstreeks 05.30 uur krijgen verbalisanten [I] en [J] opdracht om naar de [adres 1] te Amsterdam te gaan alwaar een jongen in zijn slaap zou zijn neergestoken. Boven in de woonkamer zien verbalisanten een bloedspoor dat over de vloer van de woonkamer naar een slaapkamer loopt. In de slaapkamer zit [E] op de rand van een bed. Hij is gewond aan zijn rechterpols. Hij verklaart te zijn gestoken door zijn ex-vriendin. Bij het vervoeren van het slachtoffer naar de ambulance zien verbalisanten dat het slachtoffer tevens een verwonding aan zijn rechterschouderblad heeft, naar het zich laat aanzien een steekwond. v
Ter plaatse spreekt [K], [functie] van politie, met de vader van het slachtoffer. De vader vertelt dat zijn zoon is neergestoken door diens ex-vriendin [G], de medeverdachte. [G] was samen met haar vriendin van 15 jaar. [K] ziet dat het slachtoffer behoorlijk bloedt aan zijn rechterpols. De ter plekke gekomen ambulancemedewerkers zien dat het slachtoffer twee maal in de rechterpols is gestoken en één keer in zijn rechterschouder.
[K] doet navraag. Uit het politiesysteem basisvoorziening blijkt dat het slachtoffer enkele dagen eerder is bedreigd dat hij zou worden neergestoken of kapot zou worden geschoten. vi
Verbalisanten [L] en [M] horen [E] op 3 mei 2012 omstreeks 08.30 uur in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Het slachtoffer verklaart dat hij in de nacht van 3 mei 2012 plotseling wakker werd, dat de medeverdachte, [G], en verdachte, [verdachte], in zijn slaapkamer stonden, dat zij zeiden dat hij geen aangifte had moeten doen tegen hen, dat verdachte hem vastpakte en dat [G] hem begon te steken met een mes. Als verbalisanten hem een gekarteld mes tonen, waarop bloedsporen zichtbaar zijn en dat door hen is aangetroffen in de slaapkamer van aangever, antwoordt het slachtoffer dat dit het mes is dat hij bedoelt.
Het slachtoffer verklaart dat hij met de medeverdachte een relatie heeft gehad, dat zij nog steeds een sleutel van het huis had, dat zij weigerde de sleutel terug te geven en dat hij onlangs aangifte heeft gedaan tegen de twee vrouwen omdat hij door hen met de dood is bedreigd.vii
Verbalisanten [M] en [L] vinden op 3 mei 2012 in de slaapkamer van het slachtoffer een bebloed mes. Van dit mes zijn foto's gemaakt.viii
Op 7 mei 2012 doet [E] aangifte tegen verdachte en de medeverdachte. Aangever woont bij zijn vader. Hij verklaart dat hij met de medeverdachte een relatie heeft gehad en dat zij tot 20 april 2012 bij hem en zijn vader heeft gewoond. Zij beschikte over de sleutels van de woning. Ook verdachte heeft een periode, tot eind maart 2012, bij hem gewoond. Verdachte en de medeverdachte hebben samen een relatie.
Aangever verklaart dat hij in de vroege ochtend van 3 mei 2012 wakker werd, dat hij zag dat verdachte boven op hem zat en dat zij een hakmes bij zich had, dat zij op zijn nek zette. Verdachte zei hem dat hij zijn aangifte moest intrekken. Daarop stak de medeverdachte met een mes op hem in. Verdachte bleef al die tijd op hem zitten en hield zijn rechteronderarm vast, terwijl medeverdachte in zijn rechterpols stak. Toen hij de slaapkamer uitliep, werd hij in zijn schouderblad gestoken. Hij verklaart dat hij vanaf dat moment alles kwijt is.
Aangever levert op 7 mei 2012 een hakmes in bij de politie, dat zijn vader heeft gevonden. Het hakmes is in papier omwikkeld. Aangever verklaart dat het hakmes hem noch zijn vader toebehoort en dat hij het hakmes herkent als het hakmes dat verdachte op zijn keel heeft gezet.ix
Blijkens de geneeskundige verklaring van 6 juni 2012 heeft het slachtoffer letsel opgelopen, te weten een steekwond aan de rechterachterzijde van zijn borstkas, een tweetal snijverwondingen aan de rechterpols, met als gevolg ernstig uitwendig bloedverlies. Na bezoek aan de spoedeisende hulp is de behandeling overgenomen door de plastische chirurgie.x
Op 13 mei 2012 verklaart verdachte aan verbalisanten dat het terecht is dat zij is aangehouden, dat zij erbij is geweest en dat zij met [E] aan het praten was over haar helm en over zijn aangifte bij de politie en dat de medeverdachte het slachtoffer heeft gestoken. xi
Op 26 juli 2012 verklaart de medeverdachte bij de politie dat zij meegaat met het verhaal van [E], maar dat zij zelf niets meer weet. xii
Aangever verklaart op 30 augustus 2012 bij de rechter-commissaris dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Hij benadrukt dat verdachte met beide benen langs zijn lichaam op hem zat. Hij herhaalt ook nogmaals dat verdachte een klein hakmesje had en daarmee dreigde. Medeverdachte heeft hem toen in zijn pols gestoken. Nadat hij was gestoken ging verdachte (direct) van hem af. Op nadere vragen verklaart aangever dat hij zeker weet dat verdachte op hem zat en dat zij een hakmes bij zich had en dat hij daarover niet heeft gelogen omdat hij wellicht jaloers zou zijn. xiii
Op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag Het door de verdediging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gevoerde (bewijs)verweer wordt door de rechtbank verworpen. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat aangever bij de rechter-commissaris naar waarheid heeft verklaard over hetgeen hem overkomen is en wat de rol van verdachte daarbij geweest is. De verklaring van verdachte dat zij niet op het slachtoffer heeft gezeten, en geen hakmesje bij zich had, acht de rechtbank in het licht van het bovenstaande ongeloofwaardig.
Met betrekking tot het medeplegen
De rechtbank acht verdachte samen met de medeverdachte verantwoordelijk voor de poging tot doodslag. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl medeverdachte daarbij aanwezig was, op 23 april 2012 gedreigd dood te zullen steken als hij aangifte tegen hen zou doen. Het slachtoffer heeft daadwerkelijk aangifte gedaan. Op 3 mei 2012 zoekt verdachte samen met de medeverdachte de confrontatie op door 's nachts samen naar de woning van het slachtoffer te gaan. Zij gaan de woning binnen met de sleutels die medeverdachte onder zich heeft gehouden en overvallen het slachtoffer in zijn slaap. Verdachte zit boven op het slachtoffer, met aan elke kant een been. Zij houdt de armen van het slachtoffer vast en heeft een hakmes bij zich. Zij haalt het hakmes te voorschijn en dreigt het slachtoffer daarmee iets aan te doen als hij zijn aangifte niet intrekt. Op dat moment steekt de medeverdachte het slachtoffer met een ander mes, dat toevallig in de kamer ligt, in zijn pols. Verdachte en de medeverdachten hebben derhalve elk een aandeel in het geweld. Doordat verdachte het slachtoffer dwong op het bed te blijven liggen, met zijn armen gestrekt, was het voor medeverdachte mogelijk gericht in zijn pols te steken. Pas nadat het slachtoffer gestoken was en het bloed uit zijn pols spoot, sprong verdachte op. Over en weer hebben verdachte en medeverdachte niet ingegrepen of elkaar tegengehouden in de geweldshandelingen. Verdachte en de medeverdachte hebben de woning vervolgens gezamenlijk verlaten. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij geschrokken is toen medeverdachte stak. Zij is echter niet achtergebleven, maar heeft de aangever ernstig bloedend achter gelaten. Zij is samen met medeverdachte enkele weken spoorloos geweest. Evenmin heeft zij zich bij de politie gemeld. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking met betrekking tot de poging doodslag.
Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet.
Naar aanleiding van het betoog van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat zij wel degelijk voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken in de pols de dood van die persoon ten gevolge kan hebben als gevolg van bloedverlies, zodat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van de messteek van medeverdachte zou komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het meermalen steken in de pols naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Door dat toe te staan en zelfs (door het vasthouden van het slachtoffer) te bevorderen dat medeverdachte meermalen met een mes in de pols van het slachtoffer kon steken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor had kunnen komen te overlijden. Het is aan toeval te danken dat door het steken geen slagaderlijke bloeding bij het slachtoffer is veroorzaakt, maar dat het bij relatief lichte verwondingen is gebleven. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht op grond van de onder 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 03 mei 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [E] van het leven te beroven, met dat opzet met haar mededader naar de woning van voornoemde [E] is gegaan, waarna zij, verdachte en haar mededader bovenop voornoemde [E] is gaan zitten (terwijl voornoemde [E] sliep) en voornoemde [E] bij zijn arm heeft vastgehouden en een hakmes tegen de nek van voornoemde [E] heeft gezet en gedrukt gehouden en eenmaal of meermalen met een mes in een pols en een schouder van voornoemde [E] heeft gestoken;
op 23 april 2012 te Amsterdam [E] telefonisch heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [E] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je dat doet, kom ik persoonlijk naar je huis toe, dan steek ik jou, je vader en je oma dood".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. Subsidiair heeft zij gevorderd de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen, met als voorwaarde dat verdachte gesloten geplaatst wordt in [locatie 1].
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten last gelegde feiten.
Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat het opleggen van een PIJ-maatregel, gezien het strafrechtelijk verleden van verdachte, niet gepast is. Verdachte is immers nooit eerder veroordeeld. Om deze reden zou het opleggen van een PIJ maatregel een brug te ver zijn. De raadsvrouw stelt voorts dat verdachte thans op civielrechtelijke titel in de JJI [locatie 1] verblijft, waar zij wordt behandeld. Verdachte is bereid mee te werken aan de behandeling die haar thans wordt geboden. Wat de raadsvrouw betreft verdient het de voorkeur om de behandeling in het huidige civielrechtelijke kader voort te zetten boven behandeling in het kader van een PIJ-maatregel. Binnen een langdurige behandeling in een civielrechtelijk kader kan aan verdachte voldoende sturing worden geboden. Verdachte is inmiddels gesetteld op haar huidige groep. Zij heeft behoefte aan rust en wil niet weer naar een nieuwe instelling waar het hele traject weer van voren af aan begint. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de behandeling die thans op civielrechtelijke titel plaatsvindt onvoldoende waarborgen biedt, dan vraagt de raadsvrouw om verdachte het meewerken aan de civiele maatregel als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een voorwaardelijke straf of maatregel, uiterst subsidiair bij een voorwaardelijk PIJ-maatregel.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op 23 april 2012 heeft verdachte het slachtoffer gedreigd dood te steken. Vervolgens heeft zij tesamen met een ander daadwerkelijk een poging gedaan hem te doden. Zij is op 3 mei 2012 in de vroege ochtend naar de woning van het slachtoffer gegaan, waar het slachtoffer nog lag te slapen. Hij schrikt wakker en ziet dat verdachte op hem zit en een hakbijl vast heeft. De medeverdachte steekt hem vervolgens meerdere malen in de pols. Als het slachtoffer opstaat en wil weglopen, wordt hij in de rug gestoken. Verdachte en de medeverdachte laten het slachtoffer heftig bloedend achter en bekommeren zich niet meer om hem.
Het letsel van het slachtoffer is zo ernstig dat hij in het ziekenhuis met spoed moet worden geopereerd. Het slachtoffer heeft nog vijf weken gips gehad en heeft vervolgens nog twee weken met een spalk gelopen. Na twee maanden is het letsel grotendeels genezen, echter de pols van het slachtoffer is nog niet volledig hersteld. De steekpartij heeft naast het fysieke letsel ook psychische gevolgen gehad voor het slachtoffer. Hij heeft zich lange tijd niet veilig gevoeld in zijn eigen woning en heeft lange tijd angst gehad om 's nachts te slapen.
Verdachte heeft door het slachtoffer te bedreigen en te steken op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De traumatische ervaring en het gevoel nergens meer, ook niet in je eigen huis, veilig te zijn, zal naar de ervaring leert het leven van het slachtoffer mogelijk nog langdurig beïnvloeden.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming en van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 3 september 2012, inhoudende een terugmelding van de Maatregel Hulp en Steun tevens inhoudende een verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
- een rapport van de heer dr. [C], gezondheidspsycholoog, van 19 oktober 2012;
- een rapport van de heer [D], (kinder - en jeugdpsychiater) van 20 oktober 2012;
- een mailbericht van mevrouw [B] van 4 februari 2013 met als bijlage een rapport van JJI [locatie 1].
Dr. [C] beschrijft verdachte als een 16 jarige adolescente met een schrijnende, zeer chaotische gezinsgeschiedenis. Het huwelijk was volgens vader zeer openlijk conflictueus. De ouders voeren al jaren rechtszaken tegen elkaar. Verdachte is bij haar moeder blijven wonen. Het contact met vader was tot recent verbroken. Het eenoudergezin is meerdere keren verhuisd, waaronder naar Querido HVO huizen. Verdachte staat sedert 2010 onder toezicht en heeft de afgelopen 2,5 jaar op wel negentien verschillende plekken gewoond, zwierf en volgde geen reguliere scholing meer. Verdachte heeft van jongs af aan weinig positiefs beleefd aan de relatie met haar ouders. Er is vermijdende gehechtheid. Sociale relaties blijven oppervlakkig en moeizaam en dienen vooral om emotionele leegte op te vullen. Geconstateerd wordt dat verdachte een narcistische psychodynamiek heeft met als kenmerken gebrek aan wederkerigheid in relaties, afnemen van het verlangen naar een ander en een broze zelfwaardering. Verdachte lijdt hieronder, maar is niet in staat haar leven anders vorm te geven. Verdachte is een overlever, die alles zelf wil doen en onafhankelijk wil zijn. Dit lukt haar ten dele omdat ze over een goed stel hersens beschikt en omdat zij een verongelijkte verontwaardigde boosheid in zich heeft over dat haar door 'de' volwassenen tekort is gedaan. Verdachte onttrekt zich systematisch aan begrenzing door volwassenen omdat dit het broze bouwwerk van onafhankelijkheid en zelf willen doen aantast. Dr. [C] is voorzichtig optimistisch over de mogelijkheid dat verdachte ook nog een zeker verlangen naar bescherming door volwassenen heeft. Sociaal gezien functioneert verdachte slecht. Functioneren in een leefgroep of in een schoolklas kan niet gemakkelijk voor haar zijn gezien haar gebrekkige sociale vaardigheden. Problematisch is dat verdachte volledig vertrouwt op de juistheid van haar waarnemen en denken, terwijl is gebleken dat het denken ernstig is aangetast in die zin dat verdachte foute conclusies trekt en foute verbanden legt en deze als kloppend ervaart. Als dit niet wordt behandeld, zal de verdere ontwikkeling van verdachte in ieder geval moeizaam zijn. De gewetensontwikkeling is gebrekkig. Verdachte weert haar emoties zo sterk af, dat zij niet goed kan invoelen wat haar eigen en andermans wensen en behoeften zijn en ze heeft ook geen duidelijk innerlijke beelden over anderen. Het empathisch vermogen is mager. Positief is dat ze regelmatig over zichzelf nadenkt en actief probeert eventuele agressie naar anderen onder controle te houden. Ook vindt er waarschijnlijk reflectie over schuld plaats, wat vooral gebaseerd zal zijn op cognitief weet hebben van goed en slecht, en minder op wat haar gedrag voor het emotionele leven van de ander betekent.
Onderzoeker heeft de indruk dat verdachte's opstelling niet te willen verklaren over het delict, meer wordt ingegeven door verzet of zich realiseren van de consequenties dan door angst voor herbeleving of overweldigend schuldgevoel. Verdachte lijkt niet innerlijk vanuit schuld of schaamte gemotiveerd zich met het slachtoffer of met de medeverdachte bezig te houden. De opstelling van verdachte is te begrijpen vanuit verdachte's persoonlijkheidsstructuur, waarin anderen nauwelijks als personen met een eigen wereld bestaan en waartoe verdachte zich dan ook nauwelijks empathisch kan verhouden. Zij is een overlever in haar eigen wereld, waarin nu eenmaal veel narigheid gebeurt. Uit het onderzoek komt naar voren dat verdachte tracht haar agressieve impulsen te beheersen, maar dat het kan gebeuren dat die er toch uitkomen.
Dr. [C] concludeert dat verdacht lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ernstige denkstoornis (niet in psychiatrische zin), forse depersonalisatie van het gevoelsleven, matige kwaliteit van de zelf - en objectrelaties, tekortschietende sociale vaardigheden en empathische vermogens, een gebrekkige gewetensontwikkeling en een narcistische psychodynamiek. Op gedragsniveau kan verdachte geclassificeerd worden als lijdend onder een gedragsstoornis.
Beide genoemde factoren waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte heeft weinig verklaard over het ten laste gelegde en de omstandigheden ervan. Onderzoeker kan om die reden geen voldoende gegronde uitspraken doen over de directe relatie tussen het ten laste gelegde en haar persoonlijkheid. Het psychologisch onderzoek biedt wel voldoende informatie om een duidelijke uitspraak te doen over haar persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstructuur die het ten laste gelegde, indien bewezen, vergemakkelijkt maar haar niet daartoe predisponeert. Verdachte is door haar gebrekkige gewetensontwikkeling en gevoelsmatige depersonalisatie echter matig in staat de emotionele reikwijdte van haar handelen naar anderen in te schatten en wordt daardoor onvoldoende geremd in haar handelen. De onderzoeker kan, nu verdachte dusdanig weinig verklaart over het ten laste gelegde, geen uitspraak doen over de samenhang en de mate van toerekeningsvatbaarheid.
De ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte is gebrekkig en de verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid is zeer ernstig bedreigd. De kans op herhaling van een misdrijf als het huidige ten laste gelegde is niet in te schatten, enerzijds omdat onderzoeker te weinig weet over de relatie tussen het huidige ten laste gelegde en de persoonlijkheid van verdachte, anderzijds omdat verdachte eerder op omgevingsvariabelen reageert dan dat zij zelf actief delictsituaties creëert. Het recidiverisico wordt echter mede negatief bepaald door het ontbreken van steunende factoren in de sociale omgeving: verdachte heeft hoog oplopende conflicten met haar moeder, heeft geen eigen woning, volgt geen scholing en heeft een historie van afbreken van hulpverleningscontacten. Haar slechte realiteitstoetsing maakt bovendien dat zij een zeer mager zelf corrigerend vermogen heeft.
Onderzoeker heeft bij het opstellen van het advies meegewogen dat verdachte reeds meerdere keren in civielrechtelijk kader ambulante en gesloten hulpverlening is aangeboden c.q. opgelegd, maar dat deze pogingen zijn gestrand voordat zij therapeutisch effect konden sorteren. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte zeer ernstig in haar ontwikkeling is bedreigd. Behandeling van deze bedreigde ontwikkeling acht onderzoeker van primair belang. De behandeling zou zich moeten richten op de ernstige denkstoornis van verdachte, op haar geringe sociale vaardigheden en het bewerken van de emotionele conflicten rond autonomie en afhankelijkheid. Een kort durende behandeling zal te weinig zoden aan de dijk zetten. Gezien verdachte's historie van zich onttrekken aan behandeling en de zwaarte van haar problematiek is een ambulante dagklinische behandeling geen reële optie. Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan de ten laste gelegde feiten, adviseert onderzoeker een verplichte, gesloten behandeling op te leggen in een ortho-psychiatrische inrichting in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ. Een onvoorwaardelijke PIJ acht onderzoeker gezien de aard van de voorgaande overwegingen niet aan de orde omdat een jeugdinrichting niet de gespecialiseerde behandeling kan bieden die nodig is.
De heer [D], (kinder - en jeugd) psychiater concludeert dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis (Niet Anderszins Omschreven), die onbehandeld zeer waarschijnlijk uit zal groeien in een persoonlijkheidsstoornis, bij een (boven)gemiddelde intelligentie. Er is geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld. Of sprake is van alcohol - en drugsmisbruik, is niet vast te stellen, omdat betrokkene dit ontkent en er geen betrouwbare heter-anamnestische gegevens zijn. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de beschreven stoornissen aanwezig.
Door de ontkennende houding is het niet mogelijk om een verband te leggen tussen het ten laste gelegde en de beschreven stoornissen.
Risicofactoren voor criminele recidive voortvloeiend uit de beschreven stoornissen zijn de gebrekkige gewetensfunctie, het zelfbepalende gedrag en wantrouwen ten opzichte van ouderlijk gezag en opvoeders. Het ontbreken van ouderlijk toezicht is ook een grote factor. In hoeverre de conflicten met haar moeder een gevolg zijn van de beschreven stoornissen is niet aan te geven, maar dat deze ook een rol spelen is wel duidelijk. Daarnaast hebben de zeer gebrekkige levens - en opvoedingsomstandigheden een rol gespeeld, ook al zijn deze gedeeltelijk ook het gevolg van haar eigen handelen. Verdachte is door het volledig ontbreken van ouderlijk toezicht alsmede haar wantrouwen jegens volwassenen, in verhoogde mate beïnvloedbaar door en afhankelijk van (delinquente) leeftijdsgenoten.
Duidelijk is dat de ontwikkeling van verdachte ernstig bedreigd is. Haar levens -en opvoedingsomstandigheden zijn zeer ongunstig, waarbij verdachte grote risico's loopt, en haar zedelijke en psychische ontwikkeling ernstig is bedreigd. De recidivekans is licht verhoogd. Plaatsing in verschillende gesloten instellingen heeft niet geleid tot verbetering van haar ontwikkelingskansen omdat zij herhaaldelijk wegliep. Met haar moeder heeft zij zodanige conflicten, dat bij haar wonen nu geen optie meer is.
In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling wordt geadviseerd behandeling binnen een gesloten plaatsing te realiseren. Er zijn geen bezwaren om een voorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen. Mocht de rechtbank een onvoorwaardelijke maatregel niet opportuun achten, dan wordt in ieder geval een voorwaardelijke PIJ maatregel geadviseerd, zodat verdachte in een gesloten inrichting (geen Jeugdzorg Plus instelling zoals [locatie 2] of [locatie 1]) zoals de [locatie 3] of een soortgelijke ortho-psychiatrische gesloten behandelinstelling waar de genoemde strafrechtelijke titel ten uitvoer kan worden gelegd,
geplaatst kan worden.
Ter zitting zijn de heren [C] en [D] als deskundigen gehoord.
De heer [D] heeft ter zitting zijn advies nader toegelicht. Gezien de ernstige problematiek van verdachte is verdachte te licht voor een Jeugdzorg Plus instelling en is zijns inziens behandeling in een ortho -pedagogische instelling geïndiceerd. Het is daarbij van groot belang dat verdachte zich niet aan de behandeling kan onttrekken. Dit impliceert dat de setting ook gesloten moet zijn. Zijns inziens kan worden volstaan me een voorwaardelijke PIJ maatregel. De voorwaardelijke PIJ maatregel dient als stok achter de deur. Tot slot heeft de heer [D] verklaard dat hij de rechtbank niet kan adviseren over een concrete instelling. Hij was er niet van op de hoogte dat de [locatie 3] slechts jongens opneemt.
De heer [C] heeft ter zitting verklaard dat hij - als diagnosticus - de voorkeur geeft aan behandeling in een ortho-psychiatrische instelling, omdat verdachte specialistische behandeling nodig heeft. De behandeling die verdachte in [locatie 1] in het kader van een civiele gesloten plaatsing wordt geboden is te licht. Hij benadrukt dat [locatie 1] geen ortho-psychiatrische instelling is. In het kader van de behandeling die verdachte nodig heeft, zal veel meer het accent moeten liggen bij haar emotionele ontwikkeling. School is zijns inziens thans ondergeschikt aan de behandeling.
Hij heeft benadrukt dat een gesloten setting belangrijk is ten einde te voorkomen dat verdachte zich onttrekt aan de behandeling. Mocht een plaatsing in een ortho-psychiatrische setting niet uitvoerbaar zijn, ofwel omdat een dergelijke gespecialiseerde behandelinstelling niet beschikbaar is of omdat een dergelijke setting besloten blijkt te zijn, dan adviseert hij een PIJ maatregel op te leggen teneinde de behandeling die verdachte nodig heeft te kunnen garanderen. Verdachte heeft zich tot nog toe systematisch onttrokken aan behandeling.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (nader: de Raad) heeft mevrouw [A], met verwijzing naar de door haar overgelegde rapportage van 31 januari 2013, geadviseerd om verdachte een PIJ-maatregel op te leggen. Zij heeft verklaard dat de Raad nader onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van het delict waarvan verdachte wordt verdacht en naar de achtergronden van verdachte. De Raad heeft kennis genomen van de persoonlijkheidsonderzoeken van verdachte. Concluderend is de Raad van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een betere borg oplevert met betrekking tot de verdere noodzakelijke behandeling van verdachte dan het civiele traject of een voorwaardelijke PIJ- maatregel.
De Raad kan zich vinden in de opmerking van het NIFP over de noodzaak van klinische behandeling van verdachte, maar ziet risico's gezien de achtergrond en het zorgmijdende gedrag van verdachte met betrekking tot de geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Verdachte heeft een verleden, waarbij ze verschillende keren is weggelopen en zich heeft onttrokken aan noodzakelijke behandeling (jeugdzorg). Zij heeft weinig stabiliteit gekend en heeft geen vast woon - of verblijfplaats. Gezien deze achtergrond is het van belang om het weglooprisico minimaal te houden. Zij heeft verklaard dat de meeste ortho-psychiatrische instellingen besloten instellingen zijn met meer vrijheid dan in een gesloten instelling.
De Raad benadrukt dat het advies van de Raad ongewijzigd blijkt, ondanks de schorsing van verdachte ter zitting van 14 januari j.l. Volgens mevrouw [A] is de Raad door miscommunicatie intern en extern meegegaan met het verzoek van BJAA om verdachte te schorsen en middels een machtiging gesloten jeugdzorg in [locatie 1] te laten verblijven.
Mevrouw [A] stelt dat verdachte over 1 jaar en 3 maanden meerderjarig zal worden. Ten eerste is de vraag of verdachte alsdan uitbehandeld zal zijn. Ten tweede garandeert het civiele traject niet de noodzakelijke continuïteit in de behandeling, immers een gesloten machtiging wordt voor maximaal 6 maanden verleend. Tot slot is gebleken dat pogingen om verdachte in het civielrechtelijke traject te behandelen tot nog toe zijn mislukt.
Namens BJAA heeft mevrouw [B] verklaard dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis van 15 mei tot 22 juni 2012 in [locatie 1] heeft verbleven. Op 21 november 2012 is de schorsing opgeheven en is zij teruggeplaatst in [locatie 1].
Sinds 15 januari 2013 verblijft verdachte op civielrechtelijke titel in [locatie 1]. Er bestaan bij BJAA grote twijfels over verdachte en haar inzet voor de huidige behandeling omdat verdachte heeft laten weten dat zij ervan uit gaat dat na het verloop van haar gesloten machtiging er geen verlenging meer zal komen. [locatie 1] zal, gezien de zorgen, voorlopig, minimaal vier maanden, niet starten met verlof.
Mevrouw [B] heeft toegelicht dat de mogelijkheden om verdachte in de regio Amsterdam te plaatsen zijn uitgeput. Verdachte is al bij veel instanties geweest, zoals Beter Met Thuis, Kortdurende Acute Opvang en 16 +. De deuren van deze open instanties zijn inmiddels dicht voor verdachte. De problematiek van verdachte is te heftig en te groot. BJAA heeft gezocht naar een civiele gesloten setting in de regio. De Koppeling heeft verdachte eerder opgenomen, maar weigert verdachte nog op te nemen. De behandeling is destijds voortijdig afgebroken omdat verdachte niet terugkeerde na een verlof. Zowel verdachte als haar moeder stonden niet achter een plaatsing in De Koppeling.
BJAA heeft JJI [locatie 1] bij hoge uitzondering bereid gevonden om verdachte op civielrechtelijke titel op te nemen. Verdachte is aangemeld voor cognitieve gedragstherapie. Daarnaast is er aandacht voor haar verslaving aan drugs. BJAA gunde verdachte een nieuwe start in [locatie 1]. Verdachte kan ook in geval van een PIJ in [locatie 1] blijven. Sterker nog: [locatie 1] is de meest voor de hand liggende plek voor de uitvoering van een PIJ-maatregel voor meisjes.
Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Gelet op voornoemde rapportages is de rechtbank van oordeel dat de zorgen over verdachte zeer groot zijn. Beide deskundigen concluderen dat de verdere ontwikkeling van verdachte's persoonlijkheid ernstig bedreigd is. Behandeling van die bedreigde ontwikkeling is van primair belang. Een kort durende behandeling zal te weinig zoden aan de dijk zetten.
Beide deskundigen adviseren een behandelvorm, bij voorkeur in een ortho - psychiatrische setting, waaraan verdachte zich niet zal kunnen onttrekken. Behandeling in een JeugdzorgPlus-instelling wordt door hen te licht bevonden. Zij kunnen echter geen concrete instelling noemen waar een dergelijke behandeling van een (jong) meisje als verdachte verleend kan worden. Verdachte kent een lang traject aan hulpverlening binnen het civielrechtelijk kader (gesloten, open en ambulante behandeling) waarbij hulpverlening is gestagneerd. Verdachte is intensief begeleid door Bureau Jeugdzorg, zowel in het kader van de ondertoezichtstelling als in het kader van de Maatregel Hulp en Steun. Verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit.
De rechtbank ziet voldoende gronden om verdachte een intensieve behandeling op te leggen in een gedwongen strafrechtelijk kader. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de voorkeur verdient boven een civiel traject en boven een voorwaardelijke PIJ. Noch de voorwaardelijke PIJ-maatregel noch het civiele traject garanderen continuïteit in de behandeling. Een civiele machtiging wordt voor maximaal 6 maanden verleend. Daarnaast eindigt de machtiging in beginsel als verdachte meerderjarig wordt. Voorts is de vraag of verdachte in het civiele traject wel de behandeling krijgt die zij nodig heeft en heeft verdachte een verleden, waarbij ze verschillende keren is weggelopen en zich heeft onttrokken aan noodzakelijke behandeling (jeugdzorg). Zij heeft weinig stabiliteit gekend en heeft geen vaste woon - of verblijfplaats. Gezien deze achtergrond is het van belang om het weglooprisico minimaal te houden en zal de behandeling in een gesloten setting in een strafrechtelijk kader moeten plaatsvinden om de benodigde specialistische behandeling te kunnen bieden. Intensieve behandeling is noodzakelijk met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en ter bescherming van recidive en dient te worden ingezet op de ernstige denkstoornis van verdachte, op haar geringe sociale vaardigheden en het bewerken van emotionele conflicten rond autonomie en afhankelijkheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de behandeling in het kader van een PIJ maatregel dient plaats te vinden. Dat verdachte nooit eerder is veroordeeld doet daar niet aan af. De ernst van de feiten rechtvaardigt voorts deze maatregel.
Gelet op het voorgaande en mede aangezien de bewezen feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, dient de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde:
De benadeelde partij, [E], heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding van € 2250,- aan immateriële schadevergoeding en € 220,- aan eigen risico.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde:
De benadeelde partij, [E], heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding van € 250,- aan immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft gevorderd om beide vorderingen van de heer [E] integraal - en hoofdelijk - toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en vraagt uit dien hoofde de vorderingen integraal af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [E], dat betrekking heeft op (een deel van) de door hem geleden immateriële schade als gevolg van het onder 1 primair bewezen feit, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel van de geleden immateriële schade op € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 mei 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [E], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [E] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 mei 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.
In het belang van [E] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77g, 77s, 77gg, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Daarnaast spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde (behoudens het medeplegen) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Medeplegen van poging tot doodslag
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de vordering van [E], [adres 1], [postcode] [plaats], toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 mei 2012) tot aan de dag van de algehele vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [E] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vorderingen is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [E], € 500,- (vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 10 (tien) dagen. De toepassing van jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de ander is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. B.M. Vroom - Cramer en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smulders, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2013.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Een kopie van een ambtsedig proces-verbaal van aangifte met nummer 2012108978-1 van 24 april 2012, opgemaakt door [N], [functie] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (pagina 46 en 47)
iii Een kopie van een ambtsedig proces-verbaal, aanvullend, met nummer 2012108978-1 van 29 april 2012, opgemaakt door [O], [functie], van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (pagina 49)
iv Een kopie van een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2012108978-2 van 29 april 2012, opgemaakt door [O], [functie], van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (pagina 51)
v Proces-verbaal bevindingen pagina 1 en 2
vi Proces-verbaal bevindingen pagina 4 en 5
vii Proces-verbaal van bevindingen (pagina 6)
viii Proces-verbaal van bevindingen (pagina 8 tot en met 17)
ix Proces-verbaal van aangifte (pagina 18 tot en met 20)
x Een aanvraagformulier medische indicatie politie Amsterdam Amstelland d.d. 7 mei 2012 met een geneeskundige verklaring d.d. 6 juni 2012 (pagina 44 en 45)
xi Proces-verbaal verhoor verdachte (pagina 32)
xii Proces-verbaal verhoor verdachte (pagina 80)
xiii Proces-verbaal van verhoor getuigen rechter-commissaris van 30 augustus 2012
??