RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.707.149-12
RK nummer: 13/107
Datum uitspraak: 8 februari 2013
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2011 door the Regional Court in Bialystok III Criminal Division (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1986],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een enforceable judgment of the District Court in Bialystok dated 29 December 2005, case ref. III K 5262/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
[opgeëiste persoon] was duly notified of the date and place of the court hearing and he appeared before the court in person. The Court, upon the motion of the public prosecutor and [opgeëiste persoon] ordered a judgment of conviction without conducting the trial because the convict had declared that he wanted to use the institution of voluntary submission to penalty. The judgment that ordered his conviction is in full force. (…)
4.2 Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Onduidelijk is hoe het vonnis van 29 december 2005 tot stand is gekomen. Indien sprake is van een overeenkomst tussen de Poolse officier van justitie en de opgeëiste persoon, levert dat vonnis een verstekvonnis op. Uit het EAB blijkt echter niet of de opgeëiste persoon daartegen nog een rechtsmiddel kan aanwenden, hetgeen tot weigering van de overlevering dient te leiden.
De opgeëiste persoon ontkent op de hoogte te zijn van de beslissing van 14 februari 2008 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeling van 24 mei 2007 wegens in de proeftijd begane strafbare feiten vormde de aanleiding voor die beslissing. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 24 mei 2007 heeft geleid. Ook al heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat beslissingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen, in dit geval is die bepaling wel van toepassing. De beslissing tot tenuitvoerlegging is immers genomen naar aanleiding van een verstekvonnis, ten aanzien waarvan niet blijkt of daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. Ook om deze reden moet de rechtbank de overlevering weigeren.
Subsidiair heeft de raadsman van de opgeëiste persoon verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde de onderliggende stukken bij de Poolse autoriteiten op te vragen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat duidelijk dient te worden op welke wijze de procedure is gevoerd die tot het vonnis van 24 mei 2007 heeft geleid.
4.3 Standpunt van de officier van justititie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In deze zaak is uitvoering gegeven aan artikel 335 van het Poolse Wetboek van Strafvordering. De opgeëiste persoon heeft namelijk een zogenoemde plea agreement met de Poolse officier van justitie gesloten. De aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de toetsing van die overeenkomst door de rechter brengt mee dat hij in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 29 december 2005 heeft geleid.
Artikel 12 OLW ziet niet op beslissingen tot tenuitvoerlegging, maar uitsluitend op beslissingen waarin de rechter zich over de schuldvraag heeft uitgelaten. Dat brengt mee dat de door de raadsman gewenste nadere gegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van het EAB.
4.4 Oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor onder 4.1 weergegeven inhoud van onderdeel d) van het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis van 29 december 2005. Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon dit bevestigd.
Een beslissing houdende de last tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, zoals de door de raadsman bedoelde beslissing van 14 februari 2008, valt niet onder het begrip “vonnis” als bedoeld in artikel 12 OLW en de zitting naar aanleiding waarvan die beslissing is genomen, levert niet een “behandeling ter terechtzitting” in de zin van die bepaling op (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 27 april 2012, LJN BW8962; Rb. Amsterdam 16 oktober 2012, LJN BZ0835). De omstandigheid dat de aanleiding voor een dergelijke beslissing is gelegen in een bij verstek gewezen vonnis - dat niet aan het EAB ten grondslag ligt -, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank kan immers niet treden in de inhoudelijke beoordeling van zo een beslissing (zie Rb. Amsterdam 1 oktober 2010, LJN BP2362; Rb. Amsterdam 12 oktober 2010, LJN BO7900). Hetgeen de raadsman over de beslissing van 14 februari 2008 en over het vonnis van 24 mei 2007 heeft aangevoerd, leidt dus - wat daarvan ook zij -, niet tot de in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond.
De rechtbank concludeert dat de in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond toepassing mist. Zij verwerpt dan ook het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Bij brief van 6 februari 2013 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de maximumstraffen meegedeeld die naar Pools recht op de feiten zijn gesteld.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2/3.diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak, meermalen gepleegd.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Bialystok III Criminal Division (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzit¬ter,
mrs. K.A. Brunner en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2013.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.