Parketnummers: 13/708126-11 (A) + 13/692018-12 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 23 april 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1962],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5, 8 en 9 april 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. C.W. Dirkzwager en door de verdachte naar voren is gebracht.
2.1.
Aan verdachte is – na wijzigingen op de zittingen van 15 maart 2012 en 5 april 2013 - , kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Medeplegen van mensenhandel, de uitbuiting van een viertal slachtoffers in de periode van 6 oktober 2007 tot en met 27 september 2011.
2. Medeplegen van witwassen van de opbrengsten van genoemde uitbuiting.
3. Verkrachting van drie van de vier slachtoffers.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging en de wijzigingen hierop zijn opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Vrijspraak feit 3 en 4 in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde.
4.1.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verkrachtingen van [persoon 1] en van [persoon 2] wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de aangiftes grote mate van overeenkomst vertonen met betrekking tot de handelwijze van verdachte, namelijk het betasten, proberen te zoenen, van achteren verkrachten van de slachtoffers en de wens van verdachte om gepijpt te worden. Daarnaast heeft de officier van justitie gememoreerd dat de aangeefsters de penis van verdachte, en in het bijzonder de kenmerkende details daarvan, hebben beschreven. Van de verkrachting van [persoon 3] moet verdachte worden vrijgesproken, nu haar aangifte niet wordt ondersteund door ander bewijs, aldus de officier van justitie.
4.1.2 Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de aangiftes niet worden gesteund door andere wettige bewijsmiddelen. De aangeefsters kunnen op een andere manier dan door de beweerdelijke verkrachting op de hoogte zijn geraakt van de uiterlijke kenmerken van de penis van verdachte, aldus de raadsvrouw.
4.2.3 Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de verkrachtingen van [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 2] niet bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Voor een veroordeling is vereist dat de aangifte wordt ondersteund door ander bewijs. Een aangifte alléén is onvoldoende wettig bewijs.
Van de ten laste gelegde verkrachtingen zijn geen getuigen en er is niet onmiddellijk aangifte gedaan, gevolgd door medisch onderzoek, wat de bewijsvoering moeilijk maakt. Steunbewijs voor de verkrachting van [persoon 1] moet volgens de officier van justitie worden gezocht in de – eensluidende – verklaringen van [persoon 1] en [persoon 3] over het door inspuiting van siliconen gekenmerkte uiterlijk van de penis van verdachte, maar volgens diezelfde verklaringen liep verdachte vaker met ontbloot geslachtsdeel door de woning waar [persoon 1] en [persoon 3] verbleven. Zodoende kan niet worden uitgesloten dat zij de penis van verdachte bij die gelegenheden hebben gezien. Bovendien geldt dat [persoon 2] in de woning aanwezig was toen bij verdachte siliconen werden ingespoten en zij verdachte daarover heeft horen spreken. Zij kan dit tegen anderen hebben verteld.
Met betrekking tot de verkrachting van [persoon 2] heeft de officier van justitie verwezen naar de waarneming van [persoon 2] van “iets zwarts” aan de bovenkant de penis. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank deze uitspraak te vaag om er vanuit te gaan dat [persoon 2] de tatoeage op de penis van verdachte heeft gezien.
De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie, gezien de door haar genoemde overeenkomsten ten aanzien van de daarin genoemde verkrachtingen, de aangiftes als schakelbewijs wil gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de officier van justitie in dit kader genoemde handelingen niet zo kenmerkend dat deze kunnen bijdragen aan zodanige bewijsconstructie. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank pas aan schakelbewijs worden toegekomen als een van de feiten zelfstandig genoegzaam bewezen is.
Verdachte zal van de verkrachtingen worden vrijgesproken.
4.3 Beoordeling van feit 1 in zaak A.
Op 19 juni 2011 melden [persoon 1] en [persoon 3] zich bij de politie en verklaren dat zij door verdachte en zijn vrouw onder valse voorwendselen naar Nederland zijn gehaald om in de prostitutie te werken en door hen zijn uitgebuit. Zij verklaren tevens over betrokkenheid van een derde verdachte, medeverdachte [persoon 4]. Bij onderzoek is tevens de identiteit van een eerder slachtoffer achterhaald, te weten [persoon 5]. Zij doet op 30 augustus 2011 ook aangifte van mensenhandel tegen de verdachten. Na eerst als verdachte te zijn aangemerkt doet een vierde vrouw, [persoon 2], eveneens aangifte van mensenhandel.
4.3.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft gesteld dat het in zaak A onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangiftes, die worden ondersteund door zich in het dossier bevindende gegevens betreffende verhuur van peeskamers en transacties via Western Union, alsmede door aan het dossier toegevoegde tapgesprekken uit een eerder onderzoek, [A], en de reisgegevens van [verdachte]. Daarbij vertonen de aangiftes in grote mate overeenkomsten, terwijl aangeefster [persoon 5] en de aangeefsters [persoon 1] en [persoon 3] elkaar niet kenden, aldus de officier van justitie.
4.3.3 Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het in zaak A onder 1 ten laste gelegde nu dit in haar opinie niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Als belangrijkste onderbouwing van haar standpunt heeft de raadvrouw naar voren gebracht dat de aangiftes niet of onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Met betrekking tot transacties via Western Union heeft de raadsvrouw opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat de overgemaakte bedragen opbrengsten betreffen uit prostitutiewerkzaamheden van de echtgenote van verdachte.
4.3.4 Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het toetsingskader overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de verdachte is in zaak A onder feit 1 ten laste gelegd het medeplegen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), eerste lid onder 1, 3, 4, 6 en 9. Van het eerste lid onder 1, 4 en 9 strafbaar gestelde is dwang een bestandsdeel. Naar de onder 1 beschreven dwangmiddelen wordt verwezen onder 4 en 9.
In de tenlastelegging is onder de beschuldigingen die relateren aan verschillende subonderdelen van artikel 273f, eerste lid Sr een nadere omschrijving van een aantal feitelijkheden opgenomen. De rechtbank leest in de tenlastelegging na het woord “bestaande” dat het de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om die feitelijkheden te onderscheiden in een aantal feitelijkheden dat terugslaat op dwangmiddelen en feitelijkheden die zien op het opzettelijk voordeel trekken, terwijl de handelingen tezamen en in vereniging worden gepleegd.
De feitelijkheden zijn in één reeks, van elkaar gescheiden door middel van gedachtestreepjes, opgesomd door het Openbaar Ministerie. Er is dus geen scheiding aangebracht tussen de verschillende onderdelen van 273f, eerste lid Sr. Dit brengt mee dat de rechtbank zich dient te verdiepen in de bedoelingen van de steller van de tenlastelegging en de tenlastelegging zal moeten interpreteren.
De rechtbank leest de reeks feitelijkheden zó, dat deze begint met de in artikel 273f, eerste lid onder 1 Sr strafbaar gestelde handelingen waardoor de betreffende vrouwen er toe zijn gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie.
Vanaf de zinsnede over het door hen laten opbouwen van schuld zien de feitelijkheden – zo begrijpt de rechtbank – op het gebruik van de betreffende vrouwen door middel van dwang – waaronder manipulatieve dwang - zoals strafbaar gesteld in 273f, eerste lid onder 4 Sr.
De feitelijkheid omschreven als het afpakken of afnemen, dan wel laten afstaan van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden duidt de rechtbank als – tevens – ziende op het in 273f, eerste lid onder 9 Sr strafbaar gestelde.
De zinsnede dat verdachte de aanbouw van een huis heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden leest de rechtbank als verfeitelijking van opzettelijk voordeel trekken.
De rechtbank komt tot het navolgende oordeel.
De feitelijkheden, zoals die na de gedachtestreepjes zijn weergegeven, volgen de verklaringen van de aangeefsters. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat deze feitelijkheden daarnaast voor een belangrijk deel steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals blijkt uit de weergave van die bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis. Waar de feitelijkheden geen steun vinden in ander bewijsmateriaal, zal de rechtbank van het betreffende onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met betrekking tot de wijze van afgifte van verdiensten en opbouw van schulden aan verdachte en zijn mededader(s), alsmede met betrekking tot het opleggen van boetes ([persoon 1] gedachtestreepjes 4 en 12; [persoon 3] gedachtestreepjes 3,4,9 en 10; [persoon 5] gedachtestreepjes 4,5 en 10; [persoon 2] gedachtestreepjes 3 en 8), beschrijven de aangeefsters zeer gedetailleerd sterk overeenkomende modus operandi. Zo verklaren alle aangeefsters een beginschuld te hebben afbetaald, welke vervolgens steeds weer werd vervangen door nieuwe, nog veel grotere schulden. Ook de verhalen over hoge boetes voor vermeende vergrijpen, ongewenst gedrag of om druk te zetten op prestaties, stemmen sterk overeen. Zowel [persoon 5] als [persoon 2] worden verlokt om hun verdiensten af te staan om het appartement van mevrouw [persoon 6] te kopen, dat ze nooit in bezit krijgen. Alle aangeefsters verklaren dat ze hun verdiensten dagelijks geheel af moesten geven, meestal aan [persoon 4]. De rechtbank merkt daarbij, evenals de officier van justitie, op dat in ieder geval aangeefster [persoon 5] en de aangeefsters [persoon 1] en [persoon 3] elkaar niet kenden en derhalve hun verklaringen hieromtrent niet op elkaar kunnen hebben afgestemd. De rechtbank acht deze onderdelen van de tenlastelegging bewezen, gelet op de aangiften en verhoren van de aangeefsters die op een aantal punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en de modus operandi.
Waar het de door alle aangeefsters genoemde bedreiging van familieleden betreft ([persoon 1], gedachtestreepje 13, [persoon 3], gedachtstreepje 15, [persoon 5] gedachtstreepje 13, [persoon 2] gedachtestreepje 13) weegt de rechtbank – naast de aangiften en enig ondersteunend bewijs – mee voor de bewezenverklaring dat de term ‘rolstoel’ in meerdere verklaringen terug komt en ook in een afgeluisterd gesprek door verdachte wordt gebezigd. In een ander tapgesprek tussen verdachte en zijn vrouw wordt daarnaast besproken dat zij [persoon 2] moet vertellen dat verdachte wraakzuchtig is en heeft gezeten voor moord.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen bedreigen met geweld, zoals dat is ten laste gelegd, omdat van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte(n) hier niet is gebleken. Dit laatste geldt eveneens voor de mishandeling van [persoon 2].
Met betrekking tot het voorschieten van geld voor plastische chirurgie ([persoon 1] en [persoon 3] gedachtestreepje 5) overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat dit door – manipulatieve – dwang is gebeurd, omdat beide aangeefsters verklaren dat zij zich vrijwillig lieten opereren. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit onderdeel.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat hij aangeefsters heeft geworven en zeker niet met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw hier doelt op het ten laste gelegde dat ziet op artikel 273f, eerste lid onder 3 en onder 1 Sr.
Artikel 273f, eerste lid onder 3 Sr stelt strafbaar het werven in het ene land voor prostitutie in het andere land. Oogmerk van uitbuiting is voor dat onderdeel geen vereiste.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit deel van het ten laste gelegde heeft medegepleegd ten aanzien van [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 5] op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot [persoon 1] op grond van de aangifte dat zij door verdachte en zijn vrouw in Hongarije ertoe is gebracht om in Nederland in de prostitutie te gaan werken, de verklaring van verdachte zelf dat hij met [persoon 1] in Hongarije heeft gesproken en dat [persoon 1] bij zijn vrouw in Amsterdam zou gaan wonen en daar zou gaan werken; de verklaring van mevrouw [persoon 6] dat [persoon 1] in de prostitutie zou gaan werken, alsmede de verklaring van [persoon 4] dat hij haar van Schiphol heeft gebracht naar de woning van mevrouw [persoon 6].
Met betrekking tot [persoon 3] op grond van de aangifte dat verdachte zou zorgen dat zij in Amsterdam zou komen waar zij geld zou kunnen verdienen als prostituee, de verklaring van mevrouw [persoon 6] dat [persoon 3] in het buitenland wilde werken, verhuisde naar haar woning in Amsterdam en door [persoon 4] werd opgevangen, alsmede de verklaring van verdachte waarin hij de verklaring van zijn vrouw bevestigt.
Met betrekking tot [persoon 5] op grond van haar verklaring bij de rechter-commissaris dat zij naar Nederland was gelokt door [persoon 2] en mevrouw [persoon 6] om in Nederland als prostituee te werken, hetgeen door de verklaring van [persoon 2] bij de rechter-commissaris wordt bevestigd; de verklaring van [persoon 4] dat [persoon 5] samen met [persoon 2] naar Nederland is gekomen en in de woning van mevrouw [persoon 6] is gaan wonen en het afgeluisterde gesprek nr 241 waarin verdachte aan zijn vrouw vertelt dat [persoon 5] ook naar Nederland komt en wordt besproken dat [persoon 2] en [persoon 5] niet samen mogen zijn, voordat [persoon 5] 40.000 of 30.000 euro heeft betaald.
Het aanwerven door verdachte en/of zijn mededader(s) van [persoon 2] acht de rechtbank niet bewezen. [persoon 2] verklaart in haar aangifte enerzijds dat zij gesproken heeft met verdachte over het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in Nederland en bij de rechter-commissaris verklaart zij dat verdachte haar mooie verhalen vertelde over hoe het was in Nederland en dat hij erop aandrong dat zij zou komen. Anderzijds verklaart zij dat zij naar Nederland is gekomen met [persoon 7] en enkele maanden met hem in Alkmaar heeft gewoond en gewerkt. Zij verklaart voorts dat zij de indruk had dat zij daarna verkocht is aan verdachte. Een en ander is onvoldoende voor het bewijs dat het verdachte was die [persoon 2] heeft aangeworven om naar Nederland te komen.
De rechtbank acht het oogmerk van uitbuiting, zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid onder 1 Sr, bewezen op grond van het feit dat [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 5] hun verdiensten uit de prostitutie van meet af aan moesten afstaan aan verdachte en zijn mededaders.
De verdediging heeft verder gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprofiteerd van de verdiensten uit prostitutie en daartoe aangevoerd dat weliswaar geld door [persoon 4] is overgemaakt naar verdachte, maar dat niet blijkt dat het hier om de verdiensten van [persoon 1], [persoon 3], [persoon 5] en [persoon 2] uit prostitutie ging, nu ook mevrouw [persoon 6] in Amsterdam in de prostitutie werkzaam was.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de verdediging eraan voorbij dat uit moneytransfers van Western Union blijkt dat er ook geld is overgemaakt aan verdachte in 2010, toen mevrouw [persoon 6] niet in Amsterdam werkzaam was als prostituee.
Met betrekking tot [persoon 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij inderdaad geld heeft afgestaan aan verdachte, maar dat was om een huis te kopen. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig, omdat [persoon 2] nooit een huis geleverd heeft gekregen. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat [persoon 2] dit aan zichzelf te wijten heeft, maar hij heeft dit onvoldoende onderbouwd.
4.4. Beoordeling van feit 2 in zaak A
4.4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Indien mensenhandel bewezen wordt verklaard kan tevens witwassen worden bewezen van de verdiensten uit de mensenhandel. Gelet op de lange periode kan gesproken worden van gewoontewitwassen. De herkomst van het geld is verhuld door het naar Hongarije over te brengen.
4.4.2. Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte van mensenhandel dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de bezittingen in Hongarije zeer wel kunnen zijn bekostigd uit de verdiensten van medeverdachte mevrouw [persoon 6] als prostituee.
4.4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat witwassen van de opbrengst uit mensenhandel kan worden bewezen. Dat – zoals de verdediging heeft aangevoerd – mevrouw [persoon 6] ook veel geld heeft verdiend met prostitutie maakt dit niet anders.
De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 maart 2008 tot en met 27 september 2011 te Amsterdam en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
anderen, te weten [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5],
door misleiding heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1] en die [persoon 3] en die [persoon 5],
voornoemde [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [persoon 1] en die [persoon 3] en die [persoon 5] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
die [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5] en [persoon 2] door geweld en/of door dreiging met geweld en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5] en [persoon 2]
die [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5] en een andere vrouw door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft bewogen hem, verdachte, en één of meer van zijn mededaders, te bevoordelen en door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen hem verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 1] en die [persoon 3] en die [persoon 5] en een andere vrouw met een derde
bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld en dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en die misleiding en dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- die [persoon 1] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor hem, verdachte en zijn mededader in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 1] voorgehouden dat zij iets in de erotiek zou gaan doen en dat zij binnen een maand haar schuld aan verdachte en zijn mededaders zou hebben afbetaald en
- die [persoon 1] voorgehouden dat zij veel geld zou kunnen verdienen en
- die [persoon 1] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken, door haar een schuld bij hem, verdachte en zijn mededaders te laten opbouwen en die [persoon 1] voor te houden dat zij boetes aan verdachte en zijn mededaders moest betalen en dat zij kleding van verdachte en zijn mededaders moest kopen en dat zij nieuwe schulden bij verdachte en zijn mededaders had opgebouwd en
- die [persoon 1] heeft geholpen bij het regelen van een prostitutiekamer en de prostitutiekamer voor die [persoon 1] heeft betaald en
- die [persoon 1] werkinstructies heeft laten geven en
- terwijl die [persoon 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 1] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- de tas van die [persoon 1] heeft doorzocht en
- die [persoon 1] dubbele diensten heeft laten werken en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] door die [persoon 1] heeft laten afstaan en
- heeft gedreigd dat hij, verdachte, de vader van die [persoon 1] in een rolstoel zou krijgen en
- de aanbouw van een huis voor hem, verdachte, en zijn mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] en
- die [persoon 3] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor hem, verdachte, en zijn mededader in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 3] heeft voorgehouden dat zij veel geld zou kunnen verdienen en
- die [persoon 3] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken, door haar een schuld bij hem, verdachte, en zijn mededaders te laten opbouwen en
- die [persoon 3] aanvankelijk voor te houden dat zij een grote schuld (€ 7.000,-) bij verdachte en zijn mededaders had en die [persoon 3] vervolgens voor te houden dat zij nieuwe schulden
(€ 30.000,- en € 4.000,- per maand) en boetes aan verdachte en zijn mededaders moest afbetalen en
- die [persoon 3] werkinstructies heeft laten geven en
- terwijl die [persoon 3] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 3] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- de tas van die [persoon 3] heeft doorzocht en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 3] door die [persoon 3] heeft laten afstaan en
- die [persoon 3] heeft opgelegd dat zij een vast bedrag (300 euro) per dag moest verdienen omdat zij anders een boete (van 5000 euro) zou krijgen en
- de aanbouw van een huis voor hem, verdachte, en zijn mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 3] en
- de familie van die [persoon 3] heeft bedreigd en
- die [persoon 5] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor hem, verdachte, en zijn mededader in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 5] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken door haar een schuld bij hem, verdachte, en zijn mededaders te laten opbouwen en
- die [persoon 5] voorgehouden dat zij voor zichzelf veel geld zou kunnen verdienen en dat zij prachtig werk zou hebben en mooie kleren zou kunnen kopen en voor een woning zou kunnen sparen en kon doen wat zij wilde en
- die [persoon 5] voorgehouden dat zij na het afbetalen van haar schuld aan hem, verdachte, en zijn mededaders haar inkomsten zelf zou kunnen behouden en
- die [persoon 5] heeft voorgehouden dat zij een grote schuld (van ongeveer € 30.000,-) bij hem, verdachte, en zijn mededader had en dat die [persoon 5] vervolgens nieuwe schulden en boetes aan hem, verdachte, en zijn mededader moest afbetalen en
- terwijl die [persoon 5] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 5] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- die [persoon 5] dubbele diensten heeft laten werken en haar werktijden heeft bepaald en
- dagelijks alle, althans een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 5] door die [persoon 5] heeft laten afstaan en
- de familie van die [persoon 5] heeft bedreigd en
- die [persoon 2] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te blijven werken door haar een schuld bij hem, verdachte, en zijn mededaders te laten opbouwen en die [persoon 2] voor te houden dat zij een grote schuld bij verdachte en zijn mededaders had en vervolgens die [persoon 2] voorgehouden dat zij nieuwe schulden bij verdachte en zijn mededaders had opgebouwd en boetes aan verdachte en zijn mededaders moest betalen en
- die [persoon 2] dubbele diensten heeft laten werken en
- terwijl die [persoon 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 2] heeft gecontroleerd en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte
prostitutiewerkzaamheden door die [persoon 2] heeft laten afstaan en
- die [persoon 2] heeft mishandeld door haar in haar gezicht te slaan en/of te stompen en
- die [persoon 2] heeft bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij, verdachte, de vader van die [persoon 2] in een rolstoel zou krijgen en
- die [persoon 2] heeft verboden contact met een of meer van de andere meisjes die voor hem, verdachte, en zijn mededader werkten te hebben en
- de aanbouw van een huis voor hem, verdachte, en zijn mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2];
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 maart 2008 tot en met 27 september 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders in genoemde periode bij wijze van gewoonte, van geldbedragen, te weten een groot deel van de verdiensten uit de door [persoon 1] en [persoon 3] en [persoon 5] en [persoon 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden de werkelijke herkomst verhuld, terwijl zij wisten dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 3 in zaak A bewezen geachte feiten en het door haar in zaak B bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen tot een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de eis van de officier van justitie exorbitant hoog genoemd en heeft dat standpunt ter terechtzitting onderbouwd door te verwijzen naar jurisprudentie betreffende mensenhandel, waarbij veel lagere straffen zijn opgelegd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen gedurende een periode van drie en een half jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel, waarbij verdachte de leidende rol had. Vier jonge Hongaarse vrouwen zijn door verdachte en zijn mededader(s) in de prostitutie gebracht en/of gehouden door dwang. Voorts zijn de slachtoffers financieel uitgebuit doordat zij de opbrengsten uit de prostitutie moesten afstaan. Zij verkeerden in een situatie waarin zij niet in vrijheid, zoals een mondige Nederlandse prostituee, konden beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of om daarmee te stoppen. Zij werden gehuisvest bij verdachte en zijn mededaders en waren van hen afhankelijk, aangezien zij hun inkomsten moesten afstaan, de Nederlandse taal niet machtig waren en in Nederland niemand kenden.
Verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden en hun persoonlijke vrijheid en zelfbeschikkingsrecht ernstig beperkt. Verdachte had geen respect voor de eigenwaarde van de slachtoffers, hij zag ze slechts als handelswaar.
Hoe ernstig het persoonlijk leed is dat hierdoor is veroorzaakt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
[persoon 3] geeft in haar verklaring aan dat zij zich op den duur door alles wat haar werd aangedaan geen mens meer voelde. Zij leeft vandaag de dag nog altijd in angst en durft zelfs niet terug naar haar thuisland Hongarije, uit angst voor de wraak van familie en vrienden van verdachte. Doodsbenauwd is zij voor de dag dat verdachte vrijkomt, zij zal zich dan geen dag meer veilig voelen. Zij heeft het vertrouwen in mensen verloren en zal de rest van haar leven verdrietige herinneringen als een zware last met zich meedragen.
[persoon 1] relateert in haar verklaring dat zij in een hel heeft geleefd. Geen dag gaat voorbij zonder gedachten aan het gebeurde. Zij is psychisch nog altijd niet in orde, soms gaat het beter en soms helemaal niet. Zij heeft een jaar lang slecht geslapen, in haar dromen bleef zij in die vreselijke situatie verkeren. Haar jeugd is zij voorgoed kwijt. Het voelt voor haar nog altijd raar om te kunnen gaan en staan waar zij wil.
[persoon 5] zet in haar verklaring uiteen dat zij zich vies, vernederd en intens eenzaam heeft gevoeld. Zij kan niet begrijpen hoe zij het zo lang heeft weten vol te houden. Zij is zichzelf verloren en zou er alles voor over hebben om de klok terug te draaien. Zij kan niet van zichzelf houden en vraagt zich af hoe zij kan geloven dat haar vriend dat wel kan. Zij heeft het gevoel niets waard te zijn, is snel in paniek en heeft nog regelmatig nachtmerries. Zij probeert een normaal leven te leiden, maar van binnen is het nog een wirwar van emoties. Zij is niet echt gelukkig, schaamt zich en voelt zich nog altijd besmeurd. Zij vraagt zich af of er ooit een dag komt dat zij niet meer huilt om wat er is gebeurd.
[persoon 2] ten slotte laat in haar verklaring weten dat de jaren dat zij in de uitbuitingspositie verkeerde haar hard hebben aangegrepen. Zij heeft last van nachtmerries en wordt huilend wakker. Het lukt haar niet het te vergeten of om zich er overheen te zetten. Zij is bang dat zij nooit meer wordt zoals zij was. Zij is doodsbenauwd en teleurgesteld in het leven. Alles wat menselijk is heeft men haar afgepakt. Ze voelt zich gebroken, vernederd. Haar leven is kapotgemaakt. Zij wil niet meer bang zijn, niet meer op straat steeds om zich heen kijken of zich zorgen maken om haar familie.
Verdachte heeft zich door het aanwenden van de opbrengsten van de slachtoffers voor eigen gebruik tevens schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het zorgt ervoor dat criminelen met hun illegaal en dus oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status kunnen verwerven die zij niet behoren te hebben.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2013 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Uit de stukken blijkt dat verdachte in het verleden in Hongarije is veroordeeld, onder andere terzake afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 3] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op
€ 65.400,--, waarbij de rechtbank uitgaat van 218 gewerkte dagen en van € 300,-- verdienste per dag. De gewerkte dagen na de datum waarop [persoon 3] is gevlucht – 19 juni 2011 – zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. De immateriële schade schat de rechtbank met inachtneming van de jurisprudentie op € 5.000,-- . De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op
€ 69.972,-- materiële schade, waarbij de rechtbank uitgaat van 196 gewerkte dagen en van
€ 357,-- verdienste per dag. De gewerkte dagen na de datum waarop [persoon 1] is gevlucht – 19 juni 2011 – zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 5.000,--. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 5] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro), zijnde € 107.100,-- materiële schade, waarbij de rechtbank uitgaat van 51 gewerkte weken van 6 werkdagen en van € 350,-- verdienste per dag, en € 7.500,-- immateriële schade. Dat van een hogere dagopbrengst sprake is, is betwist. Voor een hogere opbrengst biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten en beantwoording van de vraag of die hogere opbrengst er desalniettemin is geweest, levert een onevenredig belasting van het strafgeding op. De vordering kan dan ook tot het hiervoor genoemde bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 446.950,-- , waarbij de rechtbank uitgaat van 1.277 gewerkte dagen en van € 350,-- verdienste per dag. Dat van een hogere dagopbrengst sprake is, is betwist. Voor een hogere opbrengst biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten en beantwoording van de vraag of die hogere opbrengst er desalniettemin is geweest, levert een onevenredig belasting van het strafgeding op. Het reeds teruggegeven bedrag van € 7.110,-- wordt op de hiervoor genoemde opbrengst in mindering gebracht. Daarnaast gaat de rechtbank uit van € 5.000,-- immateriële schade. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro) bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal in het belang van [persoon 3], [persoon 1], [persoon 5] en [persoon 2] voornoemd als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 en 4 en het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
mensenhandel, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van de goederen genoemd op de als bijlage 3 aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen.
Wijst de vordering van [persoon 3], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Postbus 76076, 1070 EB Amsterdam, toe tot € 70.400,-- (zeventigduizend en vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3], € 70.400,-- (zeventigduizend en vierhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 353 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Postbus 76076, 1070 EB Amsterdam, toe tot € 74.972,-- (vierenzeventigduizend en negenhonderd en tweeënzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1], € 74.972,-- (vierenzeventigduizend en negenhonderd en tweeënzeventig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 5], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Amsterdamseweg 374sous, 1182 HS Amstelveen, toe tot € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5], € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 2], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw op het adres Leliegracht 10a, 1015 DE Amsterdam, toe tot € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op 820 euro. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2013.