ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-708115-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en witwassen door verdachte in Amsterdam en Hongarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, gedurende een periode van meer dan drie jaar vier jonge Hongaarse vrouwen heeft geworven en uitgebuit in de prostitutie. De slachtoffers werden onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald en waren afhankelijk van de verdachte en haar mededaders, die hen dwongen hun verdiensten af te staan. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als overtuigend beoordeeld, waarbij zij aangaven dat zij in een situatie van dwang verkeerden en niet vrijelijk konden beslissen om te stoppen met hun werkzaamheden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van de opbrengsten uit de mensenhandel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de uitbuiting schade hebben geleden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/708115-11 (Promis)
Datum uitspraak: 23 april 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] (eigen naam [X]),
geboren te [plaats] op [1982],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats] en aldaar feitelijk verblijvend.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 5, 8 en 9 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.C. Herweijer, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
2.1.
Aan verdachte is – na wijzigingen op de zittingen van 15 maart 2012 en 5 april 2013, kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van:
1. Mensenhandel, de uitbuiting van een viertal slachtoffers in de periode van 6 oktober 2007 tot en met 27 september 2011.
2. Witwassen van de opbrengsten van genoemde uitbuiting.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging en de wijzigingen hierop is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Inleiding.
Op 19 juni 2011 melden [persoon 1] en [persoon 2] zich bij de politie en verklaren dat zij door verdachte en haar echtgenoot onder valse voorwendselen naar Nederland zijn gehaald om in de prostitutie te werken en door hen zijn uitgebuit. Zij verklaren tevens over betrokkenheid van een derde verdachte, medeverdachte [persoon 3]. Bij onderzoek is tevens de identiteit van een eerder slachtoffer achterhaald, te weten [persoon 4]. Deze doet op 30 augustus 2011 ook aangifte van mensenhandel tegen de verdachten. Na eerst als verdachte te zijn aangemerkt doet een vierde vrouw, [persoon 5] eveneens aangifte.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangiftes, die volgens haar worden ondersteund door zich in het dossier bevindende gegevens betreffende verhuur van peeskamers en transacties via Western Union, alsmede door aan het dossier toegevoegde tapgesprekken uit een eerder onderzoek, [A]. Daarbij vertonen de aangiftes in grote mate overeenkomsten, terwijl aangeefster [persoon 4] en de aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] elkaar niet kenden, aldus de officier van justitie.
4.3 Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integraal vrijspraak bepleit omdat het opzet niet bewezen kan worden verklaard. De handelingen van verdachte zijn alle voortgekomen uit opdrachten van haar echtgenoot, die zij niet heeft kunnen en durven weerstaan. Op grond van de afschuwelijke voorgeschiedenis van verdachte kan niet worden bewezen dat zij willens en wetens heeft gehandeld. Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de aangiftes niet of onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Met betrekking tot transacties via Western Union heeft de raadsvrouw opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat de overgemaakte bedragen opbrengsten betreffen uit prostitutiewerkzaamheden van verdachte zelf.
De raadsvrouw heeft verder partieel vrijspraak bepleit van mensenhandel en daartoe aangevoerd dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode geruime tijd in Hongarije heeft verbleven, er toen geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en uitvoeringshandelingen door fysieke afwezigheid niet aan haar kunnen worden toegerekend. Bewijs voor het medeplegen van verkrachting is er niet, aldus de raadsvrouw.
4.4 Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het ontbreken van opzet niet. De rechtbank vermag niet in te zien dat hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd aan het aannemen van opzet in de weg staat. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld een beroep te doen op psychische overmacht, zal de rechtbank hierop later in dit vonnis ingaan.
Ten aanzien van het verzoek om partiële vrijspraak met betrekking tot mensenhandel voor de tijd dat verdachte in Hongarije was, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is medeplegen van mensenhandel ten laste gelegd. Alle slachtoffers hebben de rollen van de verdachten als volgt omschreven: [persoon 6] was de baas, [verdachte] nam voor hem waar en [persoon 3] voerde de opdrachten uit van [persoon 6] en [verdachte]. [persoon 2], [persoon 1] en [persoon 4] beschrijven de rol van [persoon 5] daarnaast als toezichthouder voor [persoon 6] en [verdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze verklaringen voldoende duidelijk dat – ook tijdens het verblijf van verdachte in Hongarije – een bewuste en nauwe samenwerking bestond met de medeverdachten met betrekking tot de ten laste gelegde mensenhandel. De nauwe en bewuste samenwerking wordt voorts ondersteund door afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en haar echtgenoot, de verklaring van [persoon 3] en de money transfers. Dat verdachte bepaalde uitvoeringshandelingen niet zelf heeft verricht, staat daar niet aan in de weg.
Ten aanzien van het toetsingskader met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd het medeplegen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), eerste lid onder 1, 3, 4, 6 en 9. Van het eerste lid onder 1, 4 en 9 strafbaar gestelde is dwang een bestandsdeel. Naar de onder 1 beschreven dwangmiddelen wordt verwezen onder 4 en 9.
In de tenlastelegging is onder de beschuldigingen die relateren aan verschillende subonderdelen van artikel 273f, eerste lid Sr een nadere omschrijving van een aantal feitelijkheden opgenomen. De rechtbank leest in de tenlastelegging na het woord “bestaande” dat het de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om die feitelijkheden te onderscheiden in een aantal feitelijkheden dat terugslaat op dwangmiddelen en feitelijkheden die zien op het opzettelijk voordeel trekken, terwijl de handelingen tezamen en in vereniging worden gepleegd.
De feitelijkheden zijn in één reeks, van elkaar gescheiden door middel van gedachtestreepjes, opgesomd door het Openbaar Ministerie. Er is dus geen scheiding aangebracht tussen de verschillende onderdelen van 273f, eerste lid Sr. Dit brengt mee dat de rechtbank zich dient te verdiepen in de bedoelingen van de steller van de tenlastelegging en de tenlastelegging zal moeten interpreteren.
De rechtbank leest de reeks feitelijkheden zó, dat deze begint met de in artikel 273f, eerste lid onder 1 Sr strafbaar gestelde handelingen waardoor de betreffende vrouwen er toe zijn gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie.
Vanaf de zinsnede over het door hen laten opbouwen van schuld zien de feitelijkheden – zo begrijpt de rechtbank – op het gebruik van de betreffende vrouwen door middel van dwang – waaronder manipulatieve dwang - zoals strafbaar gesteld in 273f, eerste lid onder 4 Sr.
De feitelijkheid omschreven als het afpakken of afnemen, dan wel laten afstaan van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden duidt de rechtbank als – tevens – ziende op het in 273f, eerste lid onder 9 Sr strafbaar gestelde .
De zinsnede dat verdachte de aanbouw van een huis heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden leest de rechtbank als verfeitelijking van opzettelijk voordeel trekken.
De rechtbank komt hieromtrent tot het navolgende oordeel.
De feitelijkheden, zoals die na de gedachtestreepjes zijn weergegeven, volgen de verklaringen van de aangeefsters. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat deze feitelijkheden daarnaast voor een belangrijk deel steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals blijkt uit de weergave van die bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis. Waar de feitelijkheden geen steun vinden in ander bewijsmateriaal, zal de rechtbank van het betreffende onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met betrekking tot de wijze van afgifte van verdiensten en opbouw van schulden aan verdachte en zijn mededader(s), alsmede met betrekking tot het opleggen van boetes ([persoon 1] gedachtestreepjes 4 en 12; [persoon 2] gedachtestreepjes 3,4,9 en 10; [persoon 4] gedachtestreepjes 4,5 en 10; [persoon 5] gedachtestreepjes 3 en 8), beschrijven de aangeefsters zeer gedetailleerd sterk overeenkomende modus operandi. Zo verklaren alle aangeefsters een beginschuld te hebben afbetaald, welke vervolgens steeds weer werd vervangen door nieuwe, nog veel grotere schulden. Ook de verhalen over hoge boetes voor vermeende vergrijpen, ongewenst gedrag of om druk te zetten op prestaties, stemmen sterk overeen. Zowel [persoon 4] als [persoon 5] worden verlokt om hun verdiensten af te staan om het appartement van verdachte in Hongarije te kopen, dat ze nooit in bezit krijgen. Alle aangeefsters verklaren dat ze hun verdiensten dagelijks af moesten geven, meestal aan [persoon 3]. De rechtbank merkt daarbij, evenals de officier van justitie, op dat in ieder geval aangeefster [persoon 4] en de aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] elkaar niet kenden en zij hun verklaringen hierover niet op elkaar kunnen hebben afgestemd. De rechtbank acht deze onderdelen van de tenlastelegging bewezen, gelet op de aangiftes en verhoren van de aangeefsters die op een aantal punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en de modus operandi.
Het ten laste gelegde geweld, de verkrachtingen en de ten laste gelegde bedreigingen met geweld acht de rechtbank niet bewezen. Niet of niet genoegzaam gebleken is dat verdachte deze (seksuele) geweldshandelingen zelf heeft verricht of deze bedreigingen met geweld heeft geuit. Evenmin is gebleken is dat tussen verdachte en haar medeverdachte(n) expliciete of stilzwijgende afspraken zijn gemaakt over het plegen van dit (seksuele) geweld of over het uiten van deze bedreigingen met geweld, zodat enig bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte(n) hiervoor ontbreekt. De rechtbank zal verdachte voor wat betreft deze onderdelen dan ook vrijspreken.
Met betrekking tot het voorschieten van geld voor plastische chirurgie ([persoon 1] en [persoon 2] gedachtestreepje 5) overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat dit door – manipulatieve – dwang is gebeurd, omdat beide aangeefsters verklaren dat zij zich vrijwillig lieten opereren. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit onderdeel.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat zij aangeefsters heeft geworven en zeker niet met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw hier doelt op het ten laste gelegde dat ziet op artikel 273f, eerste lid onder 3 en onder 1 Sr.
Artikel 273f, eerste lid onder 3 Sr stelt strafbaar het werven in het ene land voor prostitutie in het andere land. Oogmerk van uitbuiting is voor dat onderdeel geen vereiste.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit deel van het ten laste gelegde heeft medegepleegd ten aanzien van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 4] op grond van de volgende feiten en omstandigheden
Met betrekking tot [persoon 1] op grond van de aangifte dat zij door [persoon 6] en verdachte in Hongarije ertoe is gebracht om in Nederland in de prostitutie te gaan werken, de verklaring van [persoon 6] dat hij met [persoon 1] in Hongarije heeft gesproken en dat [persoon 1] bij verdachte in Amsterdam zou gaan wonen en daar zou gaan werken; de verklaring van verdachte dat [persoon 1] in de prostitutie zou gaan werken, alsmede de verklaring van [persoon 3] dat hij haar van Schiphol heeft gebracht naar de woning van verdachte.
Met betrekking tot [persoon 2] op grond van de aangifte dat [persoon 6] zou zorgen dat zij in Amsterdam zou komen waar zij geld zou kunnen verdienen als prostituee, de verklaring van verdachte dat [persoon 2] in het buitenland wilde werken, verhuisde naar haar woning en in Amsterdam en door [persoon 3] werd opgevangen, alsmede de verklaring van [persoon 6] waarin hij de verklaring van verdachte bevestigt.
Met betrekking tot [persoon 4] op grond van haar verklaring bij de rechter-commissaris dat zij naar Nederland was gelokt door [persoon 5] en verdachte om in Nederland als prostituee te werken, hetgeen door de verklaring van [persoon 5] bij de rechter-commissaris wordt bevestigd; de verklaring van [persoon 3] dat [persoon 4] samen met [persoon 5] naar Nederland is gekomen en in de woning van verdachte is gaan wonen en het afgeluisterde gesprek nr 241 waarin [persoon 6] aan verdachte vertelt dat [persoon 4] ook naar Nederland komt en wordt besproken dat [persoon 5] en [persoon 4] niet samen mogen zijn, voordat [persoon 4] 40.000 of 30.000 euro heeft betaald.
Het aanwerven door verdachte van [persoon 5] acht de rechtbank niet bewezen. [persoon 5] verklaart in haar aangifte enerzijds dat zij gesproken heeft met [persoon 6] over het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in Nederland en bij de rechter-commissaris verklaart zij dat [persoon 6] mooie verhalen vertelde over hoe het was in Nederland en dat hij erop aandrong om te komen. Anderzijds verklaart zij dat zij naar Nederland is gekomen met [persoon 7] en enkele maanden met hem in Alkmaar heeft gewoond en voor hem heeft gewerkt. Zij verklaart voorts dat zij de indruk had dat zij daarna verkocht is aan [persoon 6]. Een en ander is onvoldoende voor het bewijs dat het [persoon 6] of verdachte was die [persoon 5] in Hongarije heeft aangeworven om naar Nederland te komen.
De rechtbank acht het oogmerk van uitbuiting, zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid onder 1 Sr, eveneens bewezen op grond van het feit dat [persoon 1], [persoon 2], [persoon 4] en [persoon 5] hun verdiensten uit de prostitutie van meet af aan moesten afstaan aan verdachte en haar mededaders.
Beoordeling van feit 2
4.5 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Indien mensenhandel bewezen wordt verklaard kan tevens witwassen worden bewezen van de verdiensten uit de mensenhandel. Gelet op de lange periode kan gesproken worden van gewoontewitwassen. De herkomst van het geld is verhuld door het naar Hongarije over te brengen.
4.6 Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte van mensenhandel dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de bezittingen in Hongarije zeer wel kunnen zijn bekostigd uit de verdiensten van verdachte als prostituee.
4.7 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat witwassen van de opbrengst uit mensenhandel kan worden bewezen. Dat – zoals de verdediging heeft aangevoerd – verdachte ook veel geld heeft verdiend met prostitutie maakt dit niet anders.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 maart 2008 tot en met 27 september 2011 te Amsterdam en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
anderen, te weten [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4],
door misleiding heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1] en die [persoon 2] en die [persoon 4],
en
voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [persoon 1] en die [persoon 2] en die [persoon 4] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden,
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5]
en
die [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en een andere vrouw door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft bewogen haar, verdachte, en haar mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 1] en die [persoon 2] en die [persoon 4] en een andere vrouw met een derde
bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en die misleiding en dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader(s)
- die [persoon 1] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor haar, verdachte en haar mededader(s) in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 1] voorgehouden dat zij iets in de erotiek zou gaan doen en dat zij binnen een maand haar schuld aan verdachte en/of haar mededader(s) zou hebben afbetaald en
- die [persoon 1] voorgehouden dat zij na een maand haar inkomsten zelf zou kunnen behouden en veel geld zou kunnen verdienen en
- die [persoon 1] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken, door haar een schuld bij haar, verdachte en haar mededader(s) te laten opbouwen en die [persoon 1] voor te houden dat zij boetes aan verdachte en haar mededader(s) moest betalen en dat zij kleding van verdachte en haar mededader(s) moest kopen en dat zij nieuwe schulden bij verdachte en haar mededader(s) had opgebouwd en
- die [persoon 1] heeft geholpen bij het regelen van een prostitutiekamer en de prostitutiekamer voor die [persoon 1] heeft betaald en
- die [persoon 1] werkinstructies heeft laten geven en
- terwijl die [persoon 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 1] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- de tas van die [persoon 1] heeft doorzocht en
- die [persoon 1] dubbele diensten heeft laten werken en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] door die [persoon 1] heeft laten afstaan en
- de aanbouw van een huis voor haar, verdachte, en haar mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] en
- die [persoon 2] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor haar, verdachte, en haar mededader(s) in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 2] heeft voorgehouden dat zij veel geld zou kunnen verdienen en
- die [persoon 2] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken, door haar een schuld bij haar, verdachte, en haar mededader(s) te laten opbouwen en
- die [persoon 2] aanvankelijk voor te houden dat zij een grote schuld (€ 7.000,-) bij verdachte en haar mededader(s) had en die [persoon 2] vervolgens voor te houden dat zij nieuwe schulden
(€ 30.000,- en € 4.000,- per maand) en boetes aan verdachte en haar mededader(s) moest afbetalen en
- die [persoon 2] werkinstructies heeft laten geven en
- terwijl die [persoon 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 2] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- de tas van die [persoon 2] heeft doorzocht en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2] door die [persoon 2] heeft laten afstaan en
- die [persoon 2] heeft opgelegd dat zij een vast bedrag (300 euro) per dag moest verdienen omdat zij anders een boete (van 5000 euro) zou krijgen en
- de aanbouw van een huis voor haar, verdachte, en zijn mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2] en
- die [persoon 4] in Hongarije heeft benaderd om in Nederland voor haar, verdachte, en haar mededader(s) in de prostitutie te komen werken en
- die [persoon 4] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken door haar een schuld bij haar, verdachte, en haar mededader(s) te laten opbouwen en
- die [persoon 4] voorgehouden dat zij voor zichzelf veel geld zou kunnen verdienen en dat zij prachtig werk zou hebben en mooie kleren zou kunnen kopen en voor een woning zou kunnen sparen en kon doen wat zij wilde en
- die [persoon 4] voorgehouden dat zij na het afbetalen van haar schuld aan haar, verdachte, en haar mededader(s) haar inkomsten zelf zou kunnen behouden en
- die [persoon 4] aanvankelijk heeft voorgehouden dat zij een grote schuld (van ongeveer
€ 30.000,--) bij haar, verdachte, en haar mededader(s) had en die [persoon 4] vervolgens nieuwe schulden en boetes aan haar, verdachte, en haar mededader(s) moest afbetalen en
- terwijl die [persoon 4] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 4] heeft gecontroleerd en laten controleren en
- die [persoon 4] dubbele diensten heeft laten werken en haar werktijden heeft bepaald en
- dagelijks alle, althans een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 4] door die [persoon 4] heeft laten afstaan en
- die [persoon 5] onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht om in de prostitutie te werken en te blijven werken door haar een schuld bij haar, verdachte, en haar mededader(s) te laten opbouwen en die [persoon 5] voor te houden dat zij een grote schuld bij verdachte en haar mededader(s) had en vervolgens die [persoon 5] voorgehouden dat zij nieuwe schulden bij verdachte en haar mededader(s) had opgebouwd en boetes aan verdachte en haar mededader(s) moest betalen en
- die [persoon 5] dubbele diensten heeft laten werken en
- terwijl die [persoon 5] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch en in persoon die [persoon 5] heeft gecontroleerd en
- dagelijks alle dan wel een groot deel van de verdiensten uit de verrichte
prostitutiewerkzaamheden door die [persoon 5] heeft laten afstaan en
- die [persoon 5] heeft verboden contact met een of meer van de andere meisjes die voor haar, verdachte, en haar mededader(s) werkten te hebben en
- de aanbouw van een huis voor haar, verdachte, en haar mededader heeft gefinancierd met de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 5];
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 maart 2008 tot en met 27 september 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar medeverdachten in genoemde periode bij wijze van gewoonte van geldbedragen, te weten een groot deel van de verdiensten uit de door [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5] verrichte prostitutiewerkzaamheden de werkelijke herkomst verhuld, terwijl zij wisten dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte enkel heeft gehandeld in opdracht van haar echtgenoot, die zij – gelet op de voorgeschiedenis – niet heeft kunnen en durven weerstaan. Tot in details is haar verteld hoe zij met de vrouwen moest omgaan en wat zij wel en niet moest zeggen en wanneer. Ook heeft haar echtgenoot haar bewust afgeschermd van andere personen, waardoor ze nooit inzicht heeft gekregen in wat er in zijn totaliteit gaande was, in het bijzonder met betrekking tot de financiële aspecten.
De rechtbank overweegt dat – ook als het door de raadsvrouw gestelde juist is – dit nog niet tot de conclusie leidt dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten onder een zodanige druk van haar echtgenoot stond, dat van haar in redelijkheid niet kon worden gevergd zich daartegen te verzetten, zodat van psychische overmacht geen sprake is.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen tot een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Refererend aan haar strafeis heeft de officier van justitie voorts gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven bij einduitspraak.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte een beroep gedaan op het non punishment beginsel uit het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, volgens welk beginsel de mogelijkheid bestaat om slachtoffers van mensenhandel die zijn gedwongen tot illegale activiteiten niet te straffen. De raadsvrouw heeft in dat kader gepleit voor schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel omdat verdachte – aldus de raadsvrouw - zelf slachtoffer is van haar echtgenoot, die ook haar door jarenlange manipulatie, intimidatie en mishandeling heeft gedwongen zich te prostitueren en in wiens opdracht zij het ten laste gelegde heeft begaan.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte geen beroep op het non punishment beginsel toe, omdat dit niet ziet op de situatie van verdachte. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting verklaard zich geen slachtoffer te voelen en zich voorts op haar zwijgrecht beroepen. Het dossier bevat evenmin een persoonlijkheidsonderzoek, zoals bijvoorbeeld een psychologisch onderzoek, waaruit de door de raadsvrouw geschetste situatie zou kunnen blijken. Niet is derhalve komen vast te staan dat verdachte tevens slachtoffer is van mensenhandel en evenmin is komen vast te staan dat zij de handelingen die haar worden verweten onder dwang heeft gepleegd. Met de persoonlijke omstandigheden waarvan uit het dossier wel is gebleken, zal de rechtbank rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen gedurende een periode van drie en een half jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel. Vier jonge Hongaarse vrouwen zijn door verdachte en haar mededaders in de prostitutie gebracht en/of gehouden door misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Voorts zijn de slachtoffers financieel uitgebuit doordat zij de opbrengsten uit de prostitutie moesten afstaan. Zij verkeerden in een situatie waarin zij niet in vrijheid, zoals een Nederlandse mondige prostituee, konden beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of om daarmee te stoppen. Zij werden gehuisvest bij verdachte en haar mededaders en waren van hen afhankelijk, aangezien zij hun inkomsten moesten afstaan, zij de Nederlandse taal niet machtig waren en in Nederland niemand kenden.
Verdachte heeft de persoonlijke vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van de slachtoffers ernstig beperkt. Verdachte had geen respect voor de eigenwaarde van de slachtoffers, zij zag ze slechts als handelswaar.
Hoe groot het persoonlijk leed is dat hierdoor is veroorzaakt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
[persoon 2] geeft in haar verklaring aan dat zij zich op den duur door alles wat haar werd aangedaan geen mens meer voelde. Zij leeft vandaag de dag nog altijd in angst en durft zelfs niet terug naar haar thuisland Hongarije, uit angst voor de wraak van familie en vrienden van verdachte en haar echtgenoot. Doodsbenauwd is zij voor de dag dat verdachte vrijkomt, zij zal zich dan geen dag meer veilig voelen. Zij heeft het vertrouwen in mensen verloren en zal de rest van haar leven verdrietige herinneringen als een zware last met zich meedragen.
[persoon 1] relateert in haar verklaring dat zij in een hel heeft geleefd. Geen dag gaat voorbij zonder gedachten aan het gebeurde. Zij is psychisch nog altijd niet in orde, soms gaat het beter en soms helemaal niet. Zij heeft een jaar lang slecht geslapen, in haar dromen bleef zij in die vreselijke situatie verkeren. Haar jeugd is zij voorgoed kwijt. Het voelt voor haar nog altijd raar om te kunnen gaan en staan waar zij wil.
[persoon 4] zet in haar verklaring uiteen dat zij zich vies, vernederd en intens eenzaam heeft gevoeld. Zij kan niet begrijpen hoe zij het zo lang heeft weten vol te houden. Zij is zichzelf verloren en zou er alles voor over hebben om de klok terug te draaien. Zij kan niet van zichzelf houden en vraagt zich af hoe zij kan geloven dat haar vriend dat wel kan. Zij heeft het gevoel niets waard te zijn, is snel in paniek en heeft nog regelmatig nachtmerries. Zij probeert een normaal leven te leiden, maar van binnen is het nog een wirwar van emoties. Zij is niet echt gelukkig, schaamt zich en voelt zich nog altijd besmeurd. Zij vraagt zich af of er ooit een dag komt dat zij niet meer huilt om wat er is gebeurd.
[persoon 5] tenslotte laat in haar verklaring weten dat de jaren dat zij in de uitbuitingspositie verkeerde haar hard hebben aangegrepen. Zij heeft last van nachtmerries en wordt huilend wakker. Het lukt haar niet het te vergeten of om zich er overheen te zetten. Zij is bang dat zij nooit meer wordt zoals zij was. Zij is doodsbenauwd en teleurgesteld in het leven. Alles wat menselijk is heeft men haar afgepakt. Ze voelt zich gebroken, vernederd. Haar leven is kapotgemaakt. Zij wil niet meer bang zijn, niet meer op straat steeds om zich heen kijken of zich zorgen maken om haar familie.
Verdachte heeft zich door het aanwenden van de opbrengsten van de slachtoffers voor eigen gebruik gedurende een lange periode tevens schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het zorgt ervoor dat criminelen met hun illegaal en dus oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status kunnen verwerven die zij niet behoren te hebben.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2013 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in sterke mate ondergeschikt is aan haar man [persoon 6] en onder andere uit afgeluisterde gesprekken is op te maken dat [persoon 6] ook haar tiranniek en bruut bejegent. Zij – op haar beurt – intimideert en controleert de huidige slachtoffers in zijn lijn. Het beeld dat door de raadsvrouw is geschetst van de voorgeschiedenis van verdachte met haar echtgenoot past daarbij. Deze omstandigheden maken dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden toe af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Hernieuwde detentie acht de rechtbank niet opportuun. Zij zal een groot deel van de op te leggen vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van 3 jaren teneinde verdachte ervan te weerhouden in herhaling te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 65.400,--, waarbij de rechtbank uitgaat van 218 gewerkte dagen en van € 300,-- verdienste per dag. De gewerkte dagen na de datum waarop [persoon 2] is gevlucht – 19 juni 2011 – zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. De immateriële schade schat de rechtbank met inachtneming van de jurisprudentie op € 5.000,-- . De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[persoon 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op
€ 69.972,--, waarbij de rechtbank uitgaat van 196 gewerkte dagen en van
€ 357,-- verdienste per dag. De gewerkte dagen na de datum waarop [persoon 1] is gevlucht – 19 juni 2011 – zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 5.000,--. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 4] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro), zijnde € 107.100,-- materiële schade, waarbij de rechtbank uitgaat van 51 gewerkte weken van 6 werkdagen en van € 350,-- verdienste per dag, en € 7.500,-- immateriële schade. Dat van een hogere dagopbrengst sprake is, is betwist. Voor een hogere opbrengst biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten en beantwoording van de vraag of die hogere opbrengst er desalniettemin is geweest, levert een onevenredig belasting van het strafgeding op. De vordering kan dan ook tot het hiervoor genoemde bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 5] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 446.950,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro), waarbij de rechtbank uitgaat van 1.277 gewerkte dagen en van € 350,-- verdienste per dag. Dat van een hogere dagopbrengst sprake is, is betwist. Voor een hogere opbrengst biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten en beantwoording van de vraag of die hogere opbrengst er desalniettemin is geweest, levert een onevenredig belasting van het strafgeding op. Het reeds teruggegeven bedrag van € 7.110,-- wordt op de hiervoor genoemde opbrengst in mindering gebracht. Daarnaast gaat de rechtbank uit van € 5.000,-- immateriële schade. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro) worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal in het belang van [persoon 2], [persoon 1], [persoon 4] en [persoon 5] voornoemd als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mensenhandel, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 21 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van [persoon 2], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Postbus 76076, 1070 EB Amsterdam, toe tot € 70.400,-- (zeventigduizend en vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], € 70.400,-- (zeventigduizend en vierhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 353 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Postbus 76076, 1070 EB Amsterdam, toe tot € 74.972,-- (vierenzeventigduizend en negenhonderd en tweeënzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1], € 74.972,-- (vierenzeventigduizend en negenhonderd en tweeënzeventig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 4], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman op het adres Amsterdamseweg 374sous, 1182 HS Amstelveen, toe tot € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4], € 114.600,-- (honderd en veertienduizend en zeshonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 5], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw op het adres Leliegracht 10a, 1015 DE Amsterdam, toe tot € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op 820 euro.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5], € 444.840,-- (vierhonderd en vierenveertigduizend en achthonderd en veertig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van een jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2013.