ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/676865-10 (A) & 13/670782-12 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot afpersing en wapenbezit met geweld

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2010 in Amsterdam, samen met anderen, heeft geprobeerd om een geldbedrag van ongeveer 2500 euro en/of sieraden af te persen van een slachtoffer, [persoon 3]. Dit gebeurde door middel van geweld en bedreiging met geweld, waarbij de verdachte en zijn mededaders de bedreigde persoon op het hoofd hebben geslagen en hem hebben gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een wapendeal, waarbij hij samen met anderen wapens van categorie II of III heeft geprobeerd over te dragen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk doden van [persoon 1] en [persoon 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een geweldsdelict en de rechtbank heeft dit meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/676865-10 (A) & 13/670782-12 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 juli 2012, 17 oktober 2012, 10 januari 2013, 25 februari 2013, 26 februari 2013, 28 februari 2013 en 7 maart 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. C. Stroobach en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
In zaak A:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm
beraad en rustig overleg), naar die [persoon 1] en/of die [persoon 2] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) is/zijn toegelopen en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [persoon 1] en/of [persoon 2] in het hoofd/nek en/of in de buik, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft/hebben geschoten;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op Nieuwlandhof, in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 3] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar [persoon 3] is/zijn toegelopen, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
[persoon 3] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of
[persoon 3] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [persoon 3] heeft/hebben gezet en/of
naar de kontzak van [persoon 3] heeft/hebben gegrepen en/of
(daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op Nieuwlandhof, in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [persoon 3] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld daarin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
[persoon 3] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of
[persoon 3] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [persoon 3] heeft/hebben gezet en/of
naar de kontzak van [persoon 3] heeft/hebben gegrepen en/of
(daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III over te dragen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, met dat/die wapen(s) naar het Nieuwlandhof, in elk geval naar een plaats waar de koper(s) van dat/die wapen(s) zou(den) zijn, is gegaan;
4.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III, en/of munitie van categorie II of III, voorhanden heeft/hebben gehad;
5.
hij op of omstreeks 24 november 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (ongeveer) 21,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
in zaak B:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2012 tot en met 10 september 2012 te Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Olympic 38 BBM), hetwelk bestemd of geschikt is om weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten en/of waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing, en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (voorzien van bodemstempel REM), voorhanden heeft gehad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 25 februari 2013 vastgesteld dat verdachte in zaak A tweemaal is gedagvaard, te weten voor de terechtzittingen van 9 maart 2011 en 25 mei 2011. Deze dagvaardingen bevatten beide een gelijkluidende tenlastelegging. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de voor de terechtzitting van 25 mei 2011 aan verdachte uitgebrachte dagvaarding. Zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging hebben ter terechtzitting van 25 februari 2013 verklaard zich te kunnen vinden in een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie betreffende de tweede dagvaarding. Het Openbaar Ministerie is voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verzoek tot voegen verklaringen
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank ter terechtzitting van 26 februari 2013 verzocht de verklaringen die de medeverdachten [persoon 6] en [persoon 3] ter terechtzitting - als verdachte in hun eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaken - hebben afgelegd, te voegen in het dossier van verdachte. Op 28 februari 2013 heeft het Openbaar Ministerie verzocht de verklaring die medeverdachte [persoon 7] ter terechtzitting - als verdachte in zijn eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaak - heeft afgelegd ook te voegen in het dossier van verdachte.
De verdediging heeft wat dat betreft geen standpunt ingenomen.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie betrekking heeft op de verklaring die medeverdachten [persoon 3] en [persoon 6] ter terechtzitting van 25 februari 2013 als verdachte hebben afgelegd, is het pas gedaan nadat aan het Openbaar Ministerie het woord was gegeven voor het requisitoir en dus zeer laat. Het verzoek is bovendien niet onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie ziet op de verklaring van [persoon 7] geldt tevens het volgende. [persoon 7] heeft pas op 28 februari 2013, na het pleidooi van zijn raadsman, in zijn laatste woord een verklaring afgelegd. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie zijn verzoek gedaan. De raadsvrouw en verdachte waren niet aanwezig toen het Openbaar Ministerie dit verzoek deed. De raadsvrouw heeft dus niet kunnen reageren op het verzoek. De rechtbank wijst het verzoek van het Openbaar Ministerie af.
5. Het bewijs in zaak A
5.1. Vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
5.1.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het aan verdachte in zaak A onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. [persoon 1] en [persoon 2] zijn neergeschoten door NN1 en/of NN2 en als gevolg daarvan levensgevaarlijk gewond geraakt. Nu verdachte nauw met NN1 en NN2 heeft samengewerkt, kan dit hem worden aangerekend. Verdachte is op de plaats delict gaan bellen, waarna NN1 en NN2 ter plaatse kwamen. Op het moment dat de sfeer verzuurde, nam verdachte het initiatief tot een beroving door zijn vuurwapen tevoorschijn te halen ter bedreiging van De Bie. NN1 en NN2 trokken op dat moment ook hun vuurwapen, al dan niet daartoe aangezet door bepaalde woorden die verdachte uitte. Verdachte heeft dan ook de geweldsspiraal naar het gebruik van de vuurwapens ingezet. Hij gedroeg zich als feitelijk leidinggevende. Op het moment van het schieten door NN1 en NN2 was sprake van een eendrachtige samenwerking en uitvoering in het afrekenen met [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 2].
5.1.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem in zaak A onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte kan niet als de schutter worden aangemerkt. Verdachte ontkent dat hij iets zou hebben geroepen, laat staan dat dit er toe heeft geleid dat [persoon 1] en [persoon 2] zijn neergeschoten. Verdachte ontkent bovendien dat hij NN1 en NN2 kende en hen heeft gevraagd naar het Nieuwlandhof te komen. Van enig overleg tussen verdachte en de beide NN mannen is niet gebleken. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte de baas is van NN1 en NN2 of dat hij anderszins als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Nadat de voorgenomen wapendeal was afgeketst, ontstond een nieuwe situatie. De rechtbank zal verderop in dit vonnis ingaan op de situatie die daaraan voorafging en beoordelen of - en zo ja in hoeverre - verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De situatie nadien valt te onderscheiden in - kort gezegd - ten eerste de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot het afpersen van [persoon 3] en ten tweede de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot het om het leven brengen van [persoon 1] en [persoon 2]. Bij de beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde moet de vraag worden beantwoord of - en zo ja, in hoeverre - verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het neerschieten van [persoon 1] en [persoon 2]. De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat het niet verdachte is geweest die hen heeft neergeschoten. Na het afketsen van de wapendeal viel de groep die op de plaats delict aanwezig was uiteen. [persoon 1] en [persoon 2] zijn weggelopen en vervolgens neergeschoten door de tot op heden onbekend gebleven schutters, NN1 en NN2.
Op basis van de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 3] kan worden aangenomen dat verdachte 'iets' heeft gezegd op het moment dat duidelijk werd dat de wapendeal niet doorging. Wat dat 'iets' is geweest, kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Van het gebruik van bewoordingen die zouden kunnen duiden op een opdracht aan of een aansporing van, of enige vorm van overleg met NN1 en NN2 is niet gebleken. Wel is duidelijk dat NN1 en NN2 kort daarna achter [persoon 1] en [persoon 2] aan zijn gelopen, waarna zij hen hebben neergeschoten. Van belang is - nu samenwerking niet uit woorden is gebleken - of kan worden gesproken van een stilzwijgende samenwerking tussen verdachte en NN1 en NN2. Hoewel het op basis van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden vast staat dat verdachte en NN1 en NN2 elkaar min of meer moeten hebben gekend, kan niet worden vastgesteld wat tussen hen de precieze verhouding was. Van omstandigheden waaruit een feitelijk leiding geven door verdachte aan NN1 en NN2 kan worden afgeleid, is de rechtbank niet gebleken. In het bijzonder acht de rechtbank in dit verband van belang dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de omstandigheid dat verdachte - zoals het Openbaar Ministerie meent - als eerste een wapen heeft getrokken. Voorts acht de rechtbank van belang dat [persoon 3] weliswaar op enig moment heeft verklaard dat is gezegd "we gaan schieten", maar niet weet wie dat heeft gezegd. Gelet op alle voornoemde omstandigheden kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van het neerschieten van [persoon 1] en [persoon 2] door NN1 en NN2. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.2. Vrijspraak van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
5.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich - in hun schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem in zaak A onder 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu de relatie tussen verdachte en de bij een van de doorzoekingen aangetroffen verdovende middelen niet met voldoende mate vaststaat.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - in haar schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem in zaak A onder 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat verdachte wist van de in de woning van zijn moeder aanwezige verdovende middelen.
5.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Met de officieren van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het hem in zaak A onder 5 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de in de woning van zijn moeder aanwezige verdovende middelen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.3. Bewijsoverwegingen met betrekking tot het in zaak A onder 2, 3 en 4 ten laste
gelegde.
5.3.1. Gebruik van de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 8]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachten [persoon 3] en [persoon 8] afgelegde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten, nu de verdediging niet effectief de gelegenheid heeft gehad hen te ondervragen.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de verdediging inderdaad geen gelegenheid heeft gehad om [persoon 8] en [persoon 3] te bevragen over de door hen afgelegde belastende verklaringen. Tot gevolgen hoeft dat echter niet te leiden, nu de verklaring van medeverdachte [persoon 8] enkel belastend is voor zover het de feiten 3 en 4 betreft. De verklaring van [persoon 8] vindt wat deze feiten betreft echter voldoende steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van verdachte zelf, van [persoon 3], van [persoon 1] en van [persoon 6]. Wat de verklaring van [persoon 3] betreft moet ook worden gezegd dat deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt het volgende. Ter terechtzitting van 10 januari 2013 heeft de raadsvrouw onder meer verzocht de getuigen [persoon 3] en [persoon 8] ter terechtzitting te mogen horen. De rechtbank heeft dat verzoek op die terechtzitting toegewezen. De getuigen [persoon 3] en [persoon 8] zijn opgeroepen om als getuige te worden gehoord op de terechtzitting van 25 februari 2013. [persoon 3] is op die terechtzitting verschenen en heeft zich als getuige op vragen van de raadsvrouw steeds op zijn verschoningsrecht beroepen. [persoon 8] is niet verschenen. De rechtbank heeft de medebrenging van [persoon 8] bevolen voor de terechtzitting van 26 februari 2013. Ondanks inspanningen van het Openbaar Ministerie en de politie is [persoon 8] ook toen niet verschenen. De raadsvrouw heeft verzocht de behandeling van de strafzaak tegen haar cliënt aan te houden om [persoon 8] op een nadere terechtzitting alsnog te kunnen horen als getuige, welk verzoek de rechtbank ter terechtzitting van 26 februari 2013 als nutteloos heeft afgewezen. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad de door [persoon 3] en [persoon 8] afgelegde belastende verklaringen te toetsen. De rechtbank dient te beoordelen of deze omstandigheid tot bewijsuitsluiting moet leiden. Deze beoordeling is, anders dan het Openbaar Ministerie heeft betoogd, ook voor feit 2 van belang. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat het Openbaar Ministerie in zijn requisitoir de verklaring van [persoon 8] ook in belastende zin voor het onder 2 ten laste gelegde heeft gebruikt.
Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad volgt dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het is reeds voldoende als de betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Zie Hoge Raad 29 januari 2013, LJN BX5539 en Hoge Raad 19 februari 2013, LJN BX9407.
Zoals uit de hierna onder 5.4. weergegeven opgave van de bewijsmiddelen blijkt, vinden de belastende onderdelen in de verklaringen van [persoon 8] en [persoon 3] met betrekking tot feit 2 voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Uit de verklaringen van [persoon 6], [persoon 9], [persoon 10], [persoon 1] en [persoon 3] - in onderlinge samenhang beschouwd - blijkt dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen [persoon 3] en een andere persoon. Uit de verklaringen van [persoon 6], [persoon 10] en [persoon 1] komt naar voren dat deze persoon afkomstig is uit de groep van de verkopers. [persoon 3] en [persoon 1] verklaren dat deze persoon verdachte is geweest. Voor haar oordeel vindt de rechtbank - naast voornoemde verklaringen - nog steun in de resultaten van het vezelonderzoek dat door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is uitgevoerd. Het verweer van de raadsvrouw wordt in zoverre verworpen.
De raadsvrouw heeft overigens in haar betoog miskend dat, in het geval de belastende onderdelen van getuigenverklaringen die zij niet heeft kunnen toetsen voldoende steun vinden in ander bewijs, van compenserende factoren geen sprake hoeft te zijn. De rechtbank zal op dit punt van haar verweer dan ook niet nader ingaan.
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 dient te worden bewezen dat sprake is van een of meer vuurwapens van categorie II of III. Als al bewezen kan worden dat verdachte zelf - zoals [persoon 3] en [persoon 8] hebben verklaard - een wapen voorhanden heeft gehad, dan nog kan niet worden bewezen dat dit een vuurwapen van categorie II of III is geweest. Het verweer van de raadsvrouw behoeft derhalve wat dat betreft geen bespreking meer.
5.3.2. Overige bewijsoverwegingen in zaak A
5.3.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte het aan hem in zaak A onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Na het afketsen van de wapendeal ontstond een riskante situatie, waarin verdachte er voor heeft gekozen om kwaadschiks in het bezit te proberen te komen van het geld dat [persoon 3] bij zich zou hebben. Eén man heeft daarbij naar de kontzak van [persoon 3] gegraaid, verdachte heeft een vuurwapen op [persoon 3] gericht en een derde man heeft [persoon 3] een klap op zijn hoofd gegeven. Verdachte is daarmee medepleger en zelfstandig pleger van de poging tot beroving van [persoon 3] zoals hem dat in zaak A onder 2 is ten laste gelegd. Verdachte is naar de plaats delict gegaan in het kader van een levering van wapens in de zin van categorie II of III van de Wet wapens en munitie. Uit de afloop van het gebeuren blijkt dat het om echte wapens ging. Van het wapen dat verdachte heeft getoond, staat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat het een wapen van categorie III was. Ook de wapens die NN1 en NN2 bij zich droegen vallen onder het opzet en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte, nu hij minst genomen één van de hoofdonderhandelaren was. Het aan hem in zaak A onder 3 ten laste gelegde kan daarmee worden bewezen. Het voorhanden hebben van vuurwapens door verdachte is een basisvoorwaarde voor het kunnen overdragen daarvan. Verdachte heeft niet alleen zijn eigen vuurwapen voorhanden gehad, maar ook de vuurwapens van NN1 en NN2. Ook met betrekking tot deze vuurwapens had verdachte wetenschap en beschikkingsmacht, waardoor het aan hem in zaak A onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.3.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem in zaak A onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Van enige betrokkenheid van verdachte bij de poging tot beroving van [persoon 3] is niet gebleken. Als pleger van het feit kan hij niet worden aangemerkt. Ook van medeplegen van de poging tot beroving kan niet worden gesproken, nu verdachte enkel bij het feit aanwezig is geweest. Wat het in zaak A onder 3 ten laste gelegde betreft, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte aanwezig is geweest bij de poging van [persoon 3] om één of meer wapens te kopen. Ten aanzien van de vraag of verdachte ten aanzien van dit feit nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Onduidelijk blijft echter op welke type wapens de poging tot het overdragen van wapens betrekking heeft gehad. Niet is gebleken dat de wapens waarmee is geschoten ook aan [persoon 3] zijn aangeboden. Van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde moet verdachte wat de raadsvrouw betreft worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Mocht de rechtbank daarover anders oordelen, dan kan niet worden vastgesteld welk type wapen dit is geweest nu daaromtrent niets is vastgesteld. Nu van een machtsrelatie tussen verdachte en NN1 en NN2 niet kan worden gesproken, kan evenmin worden gezegd dat verdachte ten aanzien van de wapens die zij bij zich droegen een machtsrelatie had. Het voorhanden hebben van die wapens kan dan ook niet worden bewezen.
5.3.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde, oordeelt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen onder 5.4., voldoende duidelijk blijkt dat verdachte deze feiten - samen met anderen - heeft gepleegd. Aan verdachte komt blijkens die bewijsmiddelen een actieve rol toe. Verdachte is naar de Nieuwlandhof gegaan, heeft onderhandeld over het overdragen van vuurwapens en deze wapens daartoe naar de Nieuwlandhof laten brengen door NN1 en NN2. Hij was zich aldus terdege bewust van de aanwezigheid van de vuurwapens, had ook een zekere beschikkingsmacht over die wapens en er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het voorhanden hebben van die vuurwapens.
Verdachte heeft vervolgens actief deelgenomen aan de poging tot afpersing van [persoon 3] door hem vast te pakken. Van enkel passief aanwezig zijn van verdachte - zoals door de raadsvrouw is aangevoerd - kan niet worden gesproken.
De raadsvrouw heeft zich wat het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde betreft nog op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het wapens betreft van categorie II of III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt dat van twee van de op de plaats delict aanwezige vuurwapens - te weten die waarmee [persoon 2] en [persoon 1] zijn neergeschoten - voldoende is gebleken dat het vuurwapens van categorie II of III betreft, gelet op het munitieonderzoek door het NFI aan de in het lichaam van [persoon 1] aangetroffen kogel en de op de plaats delict aangetroffen kogels en hulzen. De rechtbank acht voorts het volgende van belang. Verdachte zelf heeft verklaard dat door NN1 en NN2 een pistool en een revolver werden getoond. Blijkens voornoemd munitieonderzoek door het NFI is de onderzochte munitie met een pistool, vermoedelijk van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock verschoten. In het rapport van munitieonderzoek wordt verder gesproken over een kogel van kaliber .32. In het rapport staat dat dergelijke kogels doorgaans uit revolvers worden afgevuurd. In het Sms-bericht dat voorafgaand aan de wapendeal aan [persoon 1] werd verstuurd wordt over .32 gesproken als volgt: "broodje .32". Met de aanduiding "broodje" wordt volgens de rechtbank - zoals ook [persoon 1] verklaart - een vuurwapen bedoeld. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd wapens van categorie II of III van de Wet wapens en munitie over te dragen en deze voorhanden heeft gehad.
De rechtbank ziet het onder 3 en 4 ten laste gelegde als eendaadse samenloop en zal daar bij de straftoemeting rekening mee houden.
Nu de woorden die bij het in zaak A onder 2 ten laste gelegde zijn gebruikt gericht zijn op het afpersen van [persoon 3], moet het in zaak A onder 2 ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een poging tot afpersing. De rechtbank zal dan ook het in zaak A onder 2 als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezen verklaren zoals hierna in rubriek 6 weergegeven. Van het in zaak A onder 2 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat uit de bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - blijkt dat in na te noemen bewijsmiddel 9 van rubriek 5.4 [persoon 3] wordt bedoeld waar gesproken wordt van een andere man dan [persoon 11].
5.4. Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft aan de beoordeling van het in zaak A onder 2 tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegdi.
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-303 van 15 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13], doorgenummerde pag. D80-D87.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Tussen 21.00 en 21.30 uur kreeg ik een telefoontje (de rechtbank begrijpt: op 12 oktober 2010). Het zou kunnen dat ik gebeld ben door [persoon 8]. Ik heb uitgelegd ik ben in Holendrecht en stelde voor: kom naar het bruggetje aan de achterkant van het metrostation (de rechtbank begrijpt metrostation Holendrecht te Amsterdam). Ik ging naar beneden. Ik was bij mijn vriendin thuis op het [adres 1]. Dus 5 of 10 minuten na het telefoontje kwam ik beneden bij het bruggetje. Toen ik beneden aan kwam stond die jongen er al. Hij zei: "ik ben met een paar jongens hier". Toen we richting het bruggetje liepen vertelde hij me dat mensen een wapen wilden kopen. Toen kwamen we aan bij het bruggetje. Op het bruggetje stonden een Marokkaan en een donkere jongen en vanaf de andere kant van het bruggetje kwamen nog een Marokkaan en een Nederlander aanlopen. Ik ken [persoon 3]s naam uit het dossier, hij is volgens mij de Nederlander. Ik vroeg [persoon 3] wat hij wilde hebben. [persoon 3] zei: een wapen. Ik vroeg hem: wat voor wapen wil je? Een gebruikte, een nieuwe? Wat voor merk? Wat voor grootte? Een nieuwe in een doos? Ik heb vervolgens een belletje gepleegd en iemand gevraagd of hij iets kon regelen voor me. Ik hoorde dat [persoon 3] zei dat hij wat wilde zien. Daarop kwamen er na ongeveer 10 tot 15 minuten 2 andere gozers aangelopen. Ze lieten direct wapens zien aan [persoon 3]. Ze hebben hem 2 wapens laten zien. Een was een revolver, de ander een pistool. [persoon 3] zei dat hij deze wapens niet wilde hebben. Ik hoorde dat ze een vergoeding wilden hebben. Ze vertelden dit in een andere taal. Ik zag dat één van de donkere jongens op de Nederlander af stapte en zei: "je moet betalen".
2. De ter terechtzitting van 18 juli 2012 in deze rechtbank afgelegde verklaring van verdachte, opgenomen in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting, niet doorgenummerd.
De jongens hadden het plan om wapens te kopen in Amsterdam. Als iemand geen wapens kan leveren, word ik gebeld. [persoon 8] belt mij eens in de drie maanden. Hij heeft tegen de jongens gezegd dat ze naar de 'baas' gingen.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 15] doorgenummerde pag. G25-G43.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
De bewuste avond was ik in Amsterdam om een wapen te kopen. Een kennis van [persoon 4] kon een pistool regelen. Ik moest naar Zeist komen en hoorde dat ik het in Amsterdam kon krijgen. [persoon 4] had me laten weten dat [persoon 1] dat had geregeld. Ik stak geld in mijn zak en ik had een pistool mee. Ik reed achter [persoon 1] en zijn maat, de Marokkaanse jongens uit Zeist die gewond zijn geraakt, aan naar Amsterdam Bijlmer. Een andere jongen stapte bij hen in de auto. Ik moest wachten. Ze reden weg om iemand op te halen. We reden naar een andere plek, waar de schietpartij plaatsvond. Bij [persoon 1] en zijn maat in de auto zaten twee donkere mannen. Eén met opvallend scheve tanden en één magere jongen. Tandjes (de rechtbank begrijpt de man met de opvallend scheve tanden) was het aanspreekpunt. Hij wilde bevestigend weten of ik wilde kopen. Toen deed Tandjes een belletje. Tien minuten later kwam de man die door Tandjes de 'baas' werd genoemd. Later kwamen er nog twee jongens. Die hadden een pistool. Ik zei dat ik dat niet hoefde. Toen ik weg liep, ging er een hand richting mijn kontzak. Van: geef hier die centen. Dat deed de man met de tandjes. Hij riep iets van : "ik wil geld hebben". Ik duwde hem weg. Ik kreeg een gigantische dreun tegen mijn harses. De man die dat deed stond praktisch naast me. In totaal waren er iets van 7 man inclusief de [naam 1], exclusief mij. Vijf jongens waren donker Eén van hen riep: "we gaan schieten!". Kort na de klap kreeg ik iemand om mijn nek van achteren.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 17], doorgenummerde pag. G45-G59.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
De man met de tandjes zei dat ik de baas ging spreken. De man met de tandjes zei: "dit is de man" toen de baas werd voorgesteld.
Ik heb alles verteld aan een jongen waarmee ik heb gewerkt. [persoon 18].
In de telefoon van (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) tref je een sms'je aan met het type wapens. [persoon 1] had een sms'je gekregen van iemand over de typen wapens die we aangeboden kregen. In dat sms'je stonden de typen met typenummers. Bij één van de wapens stond Bulldog.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-248 van 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 19], doorgenummerde pag. A342.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2010 had ik telefonisch contact met [persoon 18]. Hij verklaarde een collega te zijn van [persoon 3]. Hij had gezien dat [persoon 3] op 13 oktober 2010 een dik gezicht had. [persoon 3] had hem verteld dat er klappen waren gevallen.
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010251678 van 29 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 19] en [persoon 20], doorgenummerde pag. G67-71.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] en voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
V: U wilt aangifte doen ter zake een incident doen dat werd gepleegd op 12 oktober 2010 op de Nieuwlandhof te Amsterdam.
V: Kunt u zeggen wat er precies gebeurd is op de Nieuwlandhof?
A: Ik kwam daar. Toen werden mij wapens getoond die ik niet wilde en toen waren ze het daar niet mee eens. Ik werd bedreigd, geslagen, beetgepakt en heb vervolgens eenmaal geschoten.
V: Wij willen u foto's laten zien. Wij zullen zelf de naam van de persoon die u aanwijst in dit proces-verbaal vermelden.
V: Wie van de personen heeft gezegd dat hij de Baas gaat halen?
A: Tandjes (foto [persoon 8]).
V: Wie van deze personen op de foto's is [naam 2]?
A: Dat is [verdachte] (wijst foto [verdachte] aan).
7. Een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 13 oktober 2010, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 21], [persoon 21] en [persoon 13], doorgenummerde pag. C12-C19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer de op 13 oktober 2010 afgelegde verklaring van [persoon 9], zakelijk weergegeven:
Gisteren om 21.15 à 21.30u gingen [persoon 22] en ik naar de Nieuwlandhof. [persoon 22] hoorde iets en zei: hey, ze hebben ruzie. Ik zag ze aan elkaar trekken toen, duwen. Ze stonden heel dicht bij elkaar allemaal. Ik denk dat er twee jongens echt met elkaar bezig waren. Ik hoorde schreeuwen. Ik zag iemand op zijn zij liggen. Ik zag een wit bedrijfsautootje wegrijden vanaf de parkeerplek.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 17 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 23] en [persoon 13], doorgenummerde pag. A113-A114.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 10], zakelijk weergegeven:
[persoon 1] heeft zijn best gedaan om ons te vertellen wat er is gebeurd. [persoon 4] had gevraagd of [persoon 1] wapens kon regelen voor [persoon 3]. [persoon 1] heeft toen rondgevraagd met het idee om winst te pakken. [persoon 24] was toen met hem meegegaan. [persoon 1] heeft een vriend, zijn bijnaam is [persoon 6]. Wij hebben met hem gesproken en hij heeft ons alles verteld. Hij heeft na deze schietpartij ook met [persoon 26] gesproken en [persoon 26] heeft toen alles aan hem verteld. Daarom weten wij nu ook wat er is gebeurd.
Er zijn wapens aangeboden aan [persoon 3] en [persoon 4]. Toen [persoon 4] vertelde dat hij er vanaf zag zei één van de mannen dat hij alsnog zijn geld moest inleveren bij hem. [persoon 4] zei dat hij dat niet zou doen. Die man zei toen nog een keer tegen hem dat hij zijn geld af moest geven. [persoon 4] zei toen weer dat hij dat niet wilde doen. Die man probeerde toen in de zakken van [persoon 4] te graaien om het geld te pakken. Toen is er een kleine worsteling ontstaan.
9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 27], doorgenummerde pag. A240-A241.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2010 belde [persoon 10]. Hij vertelde dat het slachtoffer [persoon 1] hem vlak na het incident had verteld dat ene [persoon 4] betrokken was bij de schietpartij. 10 minuten voordat hij belde had hij het hele incident nog eens doorgenomen met [persoon 1] en toen vertelde [persoon 1] aan [persoon 10] dat [persoon 4] er niet bij betrokken was. Het zou om een andere man gaan. [persoon 10] zei dat hij denkt dat [persoon 1] hem in eerste instantie onder invloed van morfine het verkeerde heeft verteld.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-205 van 6 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 15] en [persoon 12], doorgenummerde pag. H14-H19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Ze noemen mij op straat [persoon 6]. [persoon 1] vroeg of ik iemand wist die een wapen kon regelen. Ik heb [persoon 1] in contact gebracht met ene [persoon 26]. [persoon 26] zou [persoon 1] en [persoon 24] in contact brengen met weer een andere gozer om die dingen te regelen. Ik heb van [persoon 26] gehoord hoe het afgelopen is.
Ze gingen eerst naar de contactpersoon van [persoon 26]. Deze had opvallend scheve tanden. Hij heeft geregeld dat ze in contact kwamen met andere personen. Dezelfde avond was er een ontmoeting. Bij de ontmoeting waren in ieder geval [persoon 26], [persoon 1], [persoon 24] en een Hollandse man, ik noem dit vanaf nu de groep van de Hollander. Aan de andere kant de contactpersoon van [persoon 26] en nog drie andere mannen, dat kunnen er ook vier zijn geweest. Ik noem deze groep vanaf nu de groep van de contactpersoon van [persoon 26]. De wapens die de groep van de contactpersoon van [persoon 26] bij zich had, waren niet de juiste wapens. De Hollander wilde deze wapens niet hebben. De groep met de contactpersoon van [persoon 26] wilde wel betaald krijgen voor de moeite, maar dit was de Hollander niet van plan. Hierop heeft één van de mannen van de groep van de contactpersoon van [persoon 26] de Hollander vast gegrepen.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 8 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 20] en [persoon 13], doorgenummerde pag. A190-A195.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
[persoon 3] vroeg mij of ik iets voor hem kon regelen. Hij zei dat hij wapens wilde kopen. Ik heb contact gelegd met een jongen uit Utrecht die ik ken onder zijn bijnaam [persoon 6]. Hij zei: ga morgen maar om 8 uur 's avonds naar die plek en dan wordt het geregeld. Met die plek bedoelde hij dat gebouw met daarop "Kraaiennest". Op de dag van de schietpartij zijn ik en [persoon 24] rond zeven uur 's avonds naar het huis van Gert gegaan. Ik had [persoon 24] meegevraagd om te rijden. [persoon 3] en die andere man stonden al beneden op ons te wachten. [persoon 3] en die andere man zijn in de witte bestelbus van [persoon 3] gestapt. We reden naar "Kraaiennest". Ik zag dat [persoon 6] buiten op ons wachtte. [persoon 6] stelde [persoon 24] en mij voor aan een neger. Ik hoorde na de schietpartij van [persoon 6] dat deze jongen [persoon 26] heette. Hij stapte in de auto van [persoon 24]. [persoon 6] bleef achter. [persoon 26] zei dat we naar een andere jongen moesten. Die gingen we ophalen in het centrum van Amsterdam. Hij heeft van die tanden die scheef staan. In de auto hadden we het over pistolen. We stopten bij een plek. [persoon 26] zei: we gaan nu naar de baas toe. Die jongen met die tanden ging naar de baas toe. Op een gegeven moment kwam die man met de tanden terug en later kwam de baas. De baas ging op een gegeven moment bellen. Dat was waarschijnlijk om de pistolen te laten komen. Na een kwartiertje à een half uurtje kwamen er twee negers, NN1 en NN2. Die negers praatten onderling in een andere taal. [persoon 3] ging met de baas praten. Die pistolen waren 1400 euro per stuk. Ik hoorde dat [persoon 3] de pistolen niet meer wou kopen. Hij wilde wat anders. Toen zei die baas van: jij wilt niet kopen? Toen zei hij wat in die andere taal tegen die negers. NN1 kwam naar mij toe en NN2 naar [persoon 24]. NN1 schoot mij in mijn buik.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 22 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 17] en [persoon 13], doorgenummerde pag. A316-A330.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
[persoon 4] noemt mij [persoon 1].
[persoon 24] stond op een gegeven moment naast mij. [persoon 24] begon opeens te rennen. NN1 en NN2 kwamen op ons af. [persoon 24] is als eerste neergeschoten.
Ik heb een sms van [persoon 6] gekregen. In die sms stond iets over wapens. Iets van "broodjes" met cijfers. Er stond ook de naam "Bulldog" in.
13. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 7 juni 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
[persoon 3] was in een worsteling met de baas. De worsteling vond alleen tussen [persoon 3] en [naam 2] plaats en verder niemand.
14. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-276 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 15], doorgenummerde pag. A457-A459.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De telefoon van verdachte [persoon 1] is handmatig uitgelezen. In deze telefoon werd de sms gevonden: "Broodje .25, broodje .32 ok en bulldog vraag hem". Deze sms was op 11 oktober 2010 verzonden naar de telefoon van verdachte [persoon 1] door de afzender: [persoon 6].
15. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 8], zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 was ik in het Wallengebied. Tussen 19 en 20 uur die avond werd ik gebeld door [persoon 26]. Hij zei dat hij naar mij toe zou komen. Na ongeveer een half uur of een kwartier kwam [persoon 26]. Ik zag dat hij met twee Marokkaanse jongens was. In de auto begonnen zij meteen te vragen of ik een wapen kon leveren. Toen heb ik duidelijk gezegd dat ik dat niet kon. Er is afgesproken dat we gingen doorrijden naar Holendrecht. Voordat ik uitstapte heb ik tegen de Marokkaanse jongens gezegd: doe voorzichtig, ik ga even iemand halen. Toen ik na een kwartier terugkwam met die andere jongen, kwam [persoon 3]. Toen begon het gesprek tussen die andere jongen en [persoon 3]. Met die andere jongen bedoel ik [verdachte]. [persoon 3] vroeg of de wapens gebruikt waren. [verdachte] zei: wacht even, ik ga dat voor jou checken. [verdachte] ging toen bellen. Ik weet niet met wie. [persoon 3] kreeg te horen dat niet bevestigd kon worden of de wapens gebruikt waren. [persoon 3] kon toen aangeven of de mensen die met de wapens zouden komen afgebeld moesten worden. [persoon 3] zei: nee, laat ze maar komen. Ik zag dat twee jongens vanuit de richting van het metrostation aankwamen. Toen kreeg [persoon 3] te zien wat voor wapens hij kon kopen. [persoon 3] zei: nee, dat is niet wat ik wil. [persoon 3] wilde twee wapens hebben, die jongens kwamen ook met twee wapens. Iedereen heeft die wapens gezien, dus ik ook. Eén wapen was een handwapen, een revolver, en het andere was een pistool met magazijn. [persoon 3] wilde iets anders. De twee jongens die gekomen waren, waren niet blij dat ze voor niks waren gekomen. Toen kwam er stemverhoging. Toen ik in Holendrecht aankwam heb ik even later [verdachte] gebeld en gezegd dat ik beneden stond. [verdachte] kwam toen naar beneden. Ik ben samen met hem teruggelopen naar waar de anderen stonden. Ik stelde [persoon 3] en [verdachte] aan elkaar voor. Ik zei tegen [persoon 3]: dit is de man. Als ik zeg dat mensen niet blij waren, bedoel ik zowel de twee jongens die later kwamen en wapens hadden gebracht, als [verdachte] die de moeite had gedaan om te bellen. Ik noemde [verdachte] [naam 2] of [naam 3].
16. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-113 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 28] en [persoon 29], doorgenummerde pag. A16-A20.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 stelden wij een onderzoek in naar aanleiding van een schietincident op de Nieuwlandhof te Amsterdam. Ter plaatse werden wij geïnformeerd dat er omstreeks 22.00 uur op de openbare weg van de Nieuwlandhof een schietincident had plaatsgevonden. Collega's hadden aldaar 2 gewonde personen aangetroffen. Tussen de bebouwing van de Nieuwlandhof en de Nieuwegeinlaan bevond zich een parkeerplaats. Wij zagen op de bestrating van de parkeerplaats een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Ongeveer 2 meter naast deze huls zagen wij nog een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Wij zagen op het trottoir, ongeveer anderhalve meter naast de huls voornoemd, een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen. Tussen twee personenauto's zagen wij een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen.
In beslag genomen goederen/sporen:
Volgnummer 3
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: [nummer 4]
Volgnummer 4
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: [nummer 5]
Volgnummer 5
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: [nummer 6]
Volgnummer 6
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: [nummer 7]
17. Een geschrift, zijnde een kopie rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 december 2010, opgemaakt door H.G.M. Michels, NFI-deskundige, doorgenummerde pag. A302-A307.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde NFI-deskundige, zakelijk weergegeven:
De hulzen [nummer 4] en [nummer 5] zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. De afvuursporen in de twee kogels [nummer 8], operatief verwijderd uit slachtoffer [persoon 1], en [nummer 7] passen eveneens bij de loop van dit type vuurwapen. Kogels kaliber .32 worden doorgaans afgevuurd uit revolvers. De afvuursporen in de loden kogel [nummer 6], kaliber .32, passen bij de loop van een revolver merk Taurus.
18. Een geschrift, zijnde een kopie rapport vergelijkend vezelonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 30 juni 2011, opgemaakt door dr. Ir. J. van der Weerd, NFI-deskundige, doorgenummerde pag. A586-A593.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde NFI-deskundige, zakelijk weergegeven:
Contact tussen de twee kledingstukken, zoals genoemd in de verklaring van [persoon 3], kan leiden tot wederzijdse vezeloverdracht.
Op het vest van verdachte [verdachte] zijn 10 vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met de polyestervezels zoals verwerkt in de trui van verdachte [persoon 3]. Op het vest van verdachte [verdachte] zijn 22 vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met katoenvezels zoals verwerkt in de trui van verdachte [persoon 3].
Op het vest van verdachte [verdachte] zijn 32 vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met vezels zoals verwerkt in de trui van [persoon 3]. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn waarschijnlijker als er contact is geweest tussen het vest van Geertruida en de trui van [persoon 3], dan wanneer dergelijk contact niet heeft plaatsgevonden.
6. Het bewijs in zaak B
6.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte het aan hem in zaak B ten laste gelegde heeft begaan. Het wapen is aangetroffen in een vuilniszak tussen kleding van verdachte. Zijn ex-vriendin, [persoon 30], maakte op 10 september 2012 melding van het vuurwapen - dat van verdachte zou zijn - om verdachte dwars te zitten. In haar latere verklaring, op 16 oktober 2012 komt zij hierop terug en zegt zij dat het vuurwapen haar eigendom is en dat verdachte daarvan geen weet had. Verdachte zelf heeft echter verklaard dat hij wist van het vuurwapen en dat hij het in handen heeft gehad. De tweede verklaring van [persoon 30] is daarmee veel onwaarschijnlijker dan haar eerste verklaring. Gelet op de eerste verklaring van [persoon 30], de verklaring van verdachte en het resultaat van het onderzoek aan het vuurwapen en de munitie kan het hem in zaak B ten laste gelegde dan ook worden bewezen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem in zaak B ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte is de enige die heeft verklaard dat hij op enig moment het wapen voorhanden heeft gehad. Het aantreffen van het vuurwapen in zijn kleding kan voor het voorhanden hebben niet als steunbewijs dienen, nu uit de verklaring van [persoon 30] blijkt dat zij het vuurwapen na het vertrek van verdachte in zijn kleding heeft gestopt. Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben van een vuurwapen door verdachte.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft aan de beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde acht de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegdii.
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1810 2012084450-8 van 18 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 31] en [persoon 32], doorgenummerde pag. 1-2
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 10 september 2012 kregen wij het verzoek te gaan naar [adres 2] te [plaats]. De bewoonster van deze woning zou in een zak met kleding van haar partner een wapen aangetroffen hebben. Wij zijn ter plaatse gegaan. Wij werden in de woning gelaten door de bewoonster. Zij bleek te zijn genaamd [persoon 30], geboren op [1987] te [plaats]. Wij hoorden haar verklaren dat zij een relatie had gehad met [verdachte], geboren op [1981] te [plaats]. Wij hoorden haar verklaren dat zij [verdachte] uit de woning had gezet en dat hij in de woning nog twee vuilniszakken met kleding achter had gelaten. Wij hoorden haar verklaren dat zij de zakken met kleding had open gemaakt en had doorzocht. Wij hoorden haar verklaren dat zij in één van de zakken een doosje vond en dat zij bij het openen van dat doosje een vuurwapen zag zitten. Ik, [persoon 31], zag dat [persoon 30] mij een doosje overhandigde. Ik heb het deksel van het doosje gehaald en zag dat in het doosje een zwartkleurige revolver zat met een bruinkleurige kolf.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1840 2012084450-2 van 10 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 33], doorgenummerde pag. 12-13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 10 september 2012 heb ik, op verzoek van collega [persoon 31], een revolver veiliggesteld ten behoeve van een later in te stellen sporentechnisch onderzoek. Hij deelde mij mee dat deze revolver op 10 september 2012 was aangetroffen in de woning op de [adres 2] te [plaats]. Na toepassing van de ontlaadprocedure zag ik dat in de kamer van het wapen een patroon aanwezig was. Ik heb deze patroon, punt 22, apart verpakt.
Voorts houdt dit proces-verbaal in een stempel met daarop een sporenidentificatienummer (SIN-nummer), te weten: [nummer 9].
3. Een proces-verbaal Wet wapens en munitie met nummer PL1850 2012084450-12 van 20 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 34], doorgenummerde pag. 15-16.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 20 september 2012 werd door mij, op verzoek van [persoon 31], een technisch sporenonderzoek ingesteld aan een aangetroffen en in beslag genomen voorwerp, SIN nummer [nummer 9]. De revolver is voorzien van de volgende opschriften/aanduidingen: Olympic 38 BBM.
Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Een kogelpatroon van het kaliber .22 Long Rifle was afzonderlijk veiliggesteld en verpakt. De patroon was in de trommel van de revolver aangetroffen. De patroon was voorzien van de bodemstempel: REM.
De kogelpatroon is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
4. De ter terechtzitting van 17 oktober 2012 in deze rechtbank afgelegde verklaring van verdachte, opgenomen in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting.
Ik geef toe dat ik het wapen had verstopt in een hoekje van de kamer.
7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.4 en 6.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A:
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 oktober 2010 te Amsterdam op de Nieuwlandhof, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [persoon 3], bestaande het geweld en die bedreiging met geweld daarin dat hij, verdachte en zijn mededaders [persoon 3] op het hoofd hebben geslagen en naar de kontzak van [persoon 3] hebben gegrepen en hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie II of III over te dragen aan [persoon 3], opzettelijk met zijn mededaders met die wapens naar de Nieuwlandhof is gegaan;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie II of III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
in zaak B:
in de periode van 23 juli 2012 tot en met 10 september 2012 te [plaats] een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Olympic 38 BBM, en munitie van categorie III, te weten een patroon voorzien van bodemstempel REM, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8. De strafbaarheid van de feiten
8.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op overmacht als noodtoestand, dan wel het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid zou toekomen. Verdachte is door [persoon 30] bedreigd met het vuurwapen in de woning in [plaats] en aldus op de hoogte geraakt van de aanwezigheid van het vuurwapen. Verdachte kon niet weg omdat zijn schorsingsvoorwaarden voorschreven dat hij in de woning zou verblijven. Hij heeft het vuurwapen afgepakt. Van hem kon niet worden verwacht dat hij [persoon 30], de moeder van zijn kind, aangaf bij de politie. Hem komt, nu hij moest kiezen uit twee conflicterende plichten, een beroep op overmacht als noodtoestand toe. Subsidiair komt hem een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid toe. Hij heeft door het kortstondig voorhanden hebben van het wapen de gevaren van het verboden wapenbezit door [persoon 30] gereguleerd.
8.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich in haar tweede termijn op het standpunt gesteld dat overmacht als noodtoestand zoals door de raadsvrouw aangevoerd, niet aannemelijk is geworden. Verdachte had anders moeten handelen, maar heeft dat niet gedaan. Over het eventuele ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, zoals gesteld door de raadsvrouw, heeft het Openbaar Ministerie zich niet uitgelaten.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het betoog van de raadsvrouw is de rechtbank niet gebleken van een zodanig conflict van plichten dat op basis daarvan tot een overmachtssituatie kan worden geconcludeerd. Ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid slaagt niet, nu de rechtbank de redenering van de raadsvrouw niet begrijpelijk vindt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
9. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10. Motivering van de straf en maatregel
10.1. De eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaren, met aftrek van voorarrest.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafzaak tegen verdachte nipt binnen de redelijke termijn is afgedaan.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat de aan verdachte op te leggen straf daardoor gematigd moet worden.
10.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens. Ook heeft hij met zijn mededaders geprobeerd deze vuurwapens over te dragen. Toen dat niet bleek te lukken heeft hij zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de potentiële koper.
Het voorhanden hebben van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Dat is in de onderhavige strafzaak ook gebleken, nu sprake is van twee slachtoffers die door het gebruik van vuurwapens zeer ernstig gewond zijn geraakt, en daarvan de levenslange gevolgen zullen dragen. Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, blijkt daaruit wel hoe groot het gevaar van vuurwapens is en tot welke gevolgen het gebruik daarvan kan leiden. De rechtbank rekent het verdachte bijzonder aan dat hij met zijn mededaders heeft geprobeerd vuurwapens over te dragen en zo het bezit daarvan te verspreiden. Dat hij dit heeft gedaan in de Bijlmer in Amsterdam Zuidoost, een gebied waar het bezit en gebruik van vuurwapens bij uitstek tot grote problemen hebben geleid en nog leiden, weegt naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend mee.
Verdachte legt bovendien een buitengewone hardleersheid aan de dag wat betreft het voorhanden hebben van vuurwapens. Immers: in september 2012 is in de woning in [plaats] waar verdachte heeft verbleven tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een vuurwapen aangetroffen. De rechtbank acht het verontrustend dat verdachte van het incident in oktober 2010 - en met name de ernstige gevolgen daarvan - kennelijk zo weinig heeft geleerd.
Toen de beoogde wapendeal in oktober 2010 niet doorging hebben verdachte en zijn mededaders geprobeerd de beoogde koper, [persoon 3], af te persen door geweld en bedreiging met geweld. Verdachte en zijn mededaders hebben er daarmee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij hun handelen enkel laten leiden door eigen geldelijk gewin en daarbij de belangen van [persoon 3] met voeten getreden en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. [persoon 3] voelde zich door het handelen van verdachte en zijn mededaders dusdanig in het nauw gedreven dat hij heeft gemeend een schot te moeten lossen om zich uit zijn benarde positie te bevrijden. Het feit dat verdachte door het schot van [persoon 3] gewond is geraakt heeft geen strafmatigend effect, nu verdachte deze verwonding aan zichzelf heeft te wijten.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte verder rekening met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 20 februari 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en wel voor een levensdelict tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De terbeschikkingstelling van verdachte is voorwaardelijk beëindigd. Verdachte was in dat kader op vrije voeten en heeft zich, gedurende de voorwaardelijke beëindiging van zijn terbeschikkingstelling, opnieuw aan zeer ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt.
Vanwege de ernst van de voornoemde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Verdachte gold wegens zijn eerdere veroordeling als een gewaarschuwd mens. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat van een voorwaardelijk strafdeel geen preventieve werking uit zal gaan. De rechtbank zal aan verdachte dan ook enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Nu de rechtbank verdachte - anders dan door het Openbaar Ministerie gevorderd - vrijspreekt voor het hem onder 1 ten laste gelegde, zal zij naar beneden afwijken van de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf.
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad de eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM samengevat. De behandeling van een strafzaak dient in beginsel te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. De voornoemde termijn van twee jaren is voor verdachten die zich in voorlopige hechtenis bevinden verkort tot zestien maanden.
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst in juli 2012 teneinde hem in de gelegenheid te stellen zijn berechting in vrijheid af te wachten. Wegens overtreding van zijn schorsingsvoorwaarden is hij in september 2012 opnieuw voorlopig gehecht. Nu de opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis enkel aan verdachte zelf te wijten is, hanteert de rechtbank wat de redelijke termijn betreft ook ten aanzien van verdachte een termijn van twee jaren.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in deze zaak ruim vijf maanden, terwijl er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding kan rechtvaardigen. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is derhalve onvoldoende sprake geweest. Het feit dat enige tijd moest worden gewacht alvorens het verhoor van [persoon 1] bij de rechter-commissaris kon plaatsvinden, maakt dat niet anders. Dat verhoor was immers in juni 2012 afgerond, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte pas op 25 februari 2013 is aangevangen. Het tijdsverloop tussen juni 2012 en de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is niet te wijten aan de door de verdediging ter terechtzitting van 10 januari 2013 geuite onderzoekswensen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder de straf wordt verminderd met 5 %. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 36 maanden met 5 % verminderd dient te worden.
Alles afwegend, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 1.00 STK Munitie
KOGEL
[nummer 10];kogel operatief uit so [persoon 1] verwij
2 1.00 STK Munitie
KOGEL
[nummer 11];vanaf de straat bij bordje 7
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van deze voorwerpen het in zaak A onder 1 ten laste gelegde is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
11. Ten aanzien van de benadeelde partijen
11.1. [persoon 2]
Voor zover [persoon 2] heeft bedoeld zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, kan hij in zijn vordering niet worden ontvangen, omdat dit niet is gebeurd in de vereiste vorm, zoals bepaald in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering.
11.2. [persoon 1]
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd, is [persoon 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 47, 55, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de op 25 mei 2011 aan verdachte uitgebrachte dagvaarding.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot afpersing;
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
in zaak B:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Munitie
KOGEL
[nummer 10];kogel operatief uit so [persoon 1] verwij
2 1.00 STK Munitie
KOGEL
[nummer 11];vanaf de straat bij bordje 7
Gelast de teruggave aan verdachte van:
6 2.00 STK Sok Kl:w
-
[nummer 12]
7 1.00 STK Blouse Kl:grs
-
[nummer 13]
8 1.00 STK Broek
-
[nummer 14] inh geld (nog niet geteld)
9 1.00 PR Schoenen
-
[nummer 15]
10 1.00 STK Jas Kl:gr
-
[nummer 16]
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2013.
i In de zaken A en B is sprake van verschillende procesdossiers. De bewijsmiddelen die in zaak A worden genoemd onder 5.4 zijn te vinden in het procesdossier betreffende het onderzoek 13/[naam 4], bestaande uit de onderdelen A t/m K.
ii In de zaken A en B is sprake van verschillende procesdossiers. De bewijsmiddelen die in zaak B worden genoemd onder 6.3 zijn te vinden in het procesdossier betreffende zaak B, bestaande uit de pagina's 1 t/m 25 en enkele niet-doorgenummerde processen-verbaal.
??
??
??
??
Vonnis d.d. 21 maart 2013 inzake: [verdachte]
Parketnummers: 13/676865-10 (A) & 13/670782-12 (B) (Promis)
22
13