Parketnummers: 13/997006-11 (A) en 13/997005-12 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1970],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12, 15, 18, 22 en 27 februari 2013 en 6, 13, 15, 22 en 27 maart 2013 en 12 en 22 april 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, reeds gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. J. Plooij en J.J. Beliën en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Veen naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is - na wijzigingen ter terechtzittingen van 11 februari 2013 en 13 maart 2013 - ten laste gelegd
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- heeft/hebben een plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om [persoon 1] om het leven te brengen, en/of
- is/zijn naar die [persoon 1] toe gegaan en/of
- heeft/hebben tegen die [persoon 1] (in het Engels en/of in het Nederlands) gezegd dat hij een bericht van mr. en/of [persoon 2] had, en/of
- heeft/hebben (vanaf korte afstand) een vuurwapen op die [persoon 1] gericht en/of
- heeft/hebben (vervolgens) de trekker van dat vuurwapen overgehaald, althans getracht de trekker van dat vuurwapen over te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
hij zich op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of te Nijkerk en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van het misdrijf van moord (te plegen op [persoon 1]), hebbende verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk een vuurwapen en/of munitie en/of een telefoon en/of een (vlucht)auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden gehad;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of te Nijkerk en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool, met opschrift Walther, type PP, kaliber 7.65 mm, en/of (bijbehorende) munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk een handgranaat, althans een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door middel van een ontploffing, van de pin ontdaan en vervolgens die handgranaat, althans dat voorwerp, bij een (bedrijfs)pand (perceel [adres 1]) door een raam naar binnen gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat (bedrijfs)pand en/of zich in dat (bedrijfs)pand bevindende meubels en/of een zich in dat (bedrijfs)pand bevindende (houten) vloer en/of radiator en/of andere zich in dat (bedrijfs)pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Medeplichtigheid tot dat misdrijf, gepleegd door één of meer anderen, in die zin dat verdachte toen en daar tot het plegen van dat misdrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 13 juni 2010 te Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, althans een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegdei
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011, te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een geldbedrag van:
- € 30.000,-- en/of
- € 5.016,67 en/of
- € 14.916,66 en/of
- € 25.462,50 en/of
- € 11.250,--
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat deze geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten oplichting en/of verduistering en/of afpersing en/of afdreiging, in elk geval uit enig misdrijf, afkomstig waren;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011 te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geldbedrag van
- € 30.000,-- en/of
- € 5.016,67 en/of
- € 14.916,66 en/of
- € 25.462,50 en/of
- € 11.250,--
heeft verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten oplichting en/of verduistering en/of afpersing en/of afdreiging, in elk geval uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
(ZD10)
hij op of omstreeks 17 januari 2012 te Utrecht een of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten
-(ongeveer) 31 tabletten met triiodothyronine en/of tamoxifen en/of
-(ongeveer) 150 tabletten met methandrostenolon en/of
-(ongeveer) 3 ampullen met testosteron en/of testosteron enantaat en/of trenbolon en/of trenbolon acetaat en/of nandrolon en/of nandrolon decanoaat en/of
-(ongeveer) 47 ampullen met stanozolol
in voorraad heeft gehad,
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
(ZD10)
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 12 september 2011 tot en met 17 januari 2012 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten (telkens) (één of meer tabletten met) triiodothyronine en/of (één of meer tabletten met) tamoxifen en/of (één of meer tabletten met) methandrostenolon en/of (één of meer ampullen met) testosteron en/of (één of meer ampullen met) testosteron enantaat en/of (één of meer ampullen met) trenbolon en/of (één of meer ampullen met) trenbolon acetaat en/of (één of meer ampullen met) nandrolon en/of (één of meer ampullen met) nandrolon decanoaat en/of (één of meer ampullen met) stanozolol, heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of ter hand heeft gesteld;
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
(ZD11)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Utrecht en/of Amstelveen en/of Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 55.357 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-een aanrijding in scene gezet en/of
-bij eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een schade gemeld ter zake van beschadiging van een of meer beeldjes/kunstwerken veroorzaakt door eerdergenoemde aanrijding en/of
-een of meer valse verklaringen ter beschikking gesteld aan en/of afgelegd ten overstaan van (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij en/of
-een of meer factu(u)r(en) en/of certifica(a)t(en) en/of schadeformulier(en) en/of overeenkomst(en) en/of foto('s) met betrekking tot eerdergenoemde aanrijding en/of beschadiging en/of schade aan eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij ter beschikking gesteld, waardoor verzekeringsmaatschappij [A] werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Aan verdachte is in zaak A onder 4 subsidiair - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan 'medeplichtigheid tot dat misdrijf, (...) in die zin dat verdachte (...) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft'. Hiermee is onvoldoende feitelijk omschreven wat aan verdachte wordt verweten en waartegen hij zich heeft te verdedigen. Dit onderdeel van de tenlastelegging moet derhalve nietig worden verklaard.
De dagvaardingen zijn voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 3]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de op artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering gebaseerde afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 3] (hierna: [persoon 3]), door of namens partijen ondertekend op tijdstippen in juni 2011 - hierna: de afspraakii - binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank dient de rechtmatigheid van de afspraak te beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de afspraak tussen partijen tot stand kwam. Feiten en omstandigheden die na de totstandkoming van de afspraak hebben plaatsgevonden, kunnen de rechtmatigheid van de afspraak niet aantasten.
[persoon 3] heeft zich verbonden om (als getuige) onvoorwaardelijk, zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid zijn medewerking te verlenen aan het afleggen van verklaringen over een zevental in de afspraak aangeduide gepleegde strafbare feiten, te weten:
- het (mede)plegen van het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen in Amsterdam;
- het (mede)plegen van poging tot moord, subsidiair het plegen van voorbereiding tot moord op [persoon 1] (hierna: [persoon 1]);
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een loods in Zaandam;
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een expositiehal in Maastricht;
- met betrekking tot het eerste feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een handgranaat en een gestolen auto;
- met betrekking tot het tweede feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een gestolen auto;
- het (mede)plegen van diefstal met braak en oplichting.
De Staat der Nederlanden heeft zich verbonden om [persoon 3] door de officier van justitie te laten vervolgen voor genoemde feiten en [persoon 3] de toezegging te doen dat bij onverkorte nakoming van de afspraak door [persoon 3] voor diens aandeel in die feiten een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal worden geëist, uitgaande van een basis strafeis van twaalf jaren cel. Bovendien is afgesproken dat de officier van justitie positief zal adviseren indien [persoon 3] een verzoek tot gratie indient van een nog openstaande taakstraf van 200 uren en een geldboete van € 900,-.
Rechtmatigheid van de afspraak
De rechtbank toetst of de afspraak in dit geval rechtmatig was en zal daarnaast ingaan op gevoerde verweren met betrekking tot de afspraak. Ofschoon de afspraak niet in een gerechtelijk vooronderzoek tegen alle verdachten is gemaakt en niet alle raadslieden zich achter de nader te noemen verweren hebben geschaard, acht de rechtbank het aangewezen dat in elk vonnis, dat dit proces [X] voortbrengt, de gevoerde verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van de afspraak worden besproken.
Het standpunt van de verdediging over de afspraak
Namens enkele verdachten is naar voren gebracht dat de route naar de afspraak en de bereidheid tot het afleggen van verklaringen niet geheel te toetsen is in het voorliggende dossier, dat er geen dringende noodzaak voor de afspraak was, dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis en dat de basis strafeis te laag is gesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie over de afspraak
Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat het volledige openheid van zaken heeft gegeven over de onderhandelingen met [persoon 3], over zijn kluisverklaringen en over wat aan hem toegezegd is in ruil voor zijn verklaringen. Uit het dossier blijkt niet van bemoeienissen van [persoon 3]s broer of van John van de Heuvel bij wat [persoon 3] met het Openbaar Ministerie en de politie heeft besproken. De noodzakelijkheid van de - toen nog te maken - afspraak is getoetst door de rechter-commissaris en die heeft de voorgenomen afspraak rechtmatig geoordeeld. De afspraak was nodig voor een succesvolle vervolging van [persoon 4] (hierna: [persoon 4]) en verdachte. Tot slot is de strafeis tegen [persoon 3] door het Openbaar Ministerie uitgelegd. Die is passend en het Openbaar Ministerie blijft daarbij.
Beoordeling door de rechtbank
De beoordeling houdt in of de afspraak met [persoon 3] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van strafbare feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de afspraak ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Naast de wettelijke regels waaraan de afspraak van artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering moet voldoen, dient de officier van justitie zich te houden aan de regels, neergelegd in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: Aanwijzing), in werking getreden op 1 april 2006. Hierin heeft het College van procureurs-generaal beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g en volgende van het Wetboek van Strafvordering. De Aanwijzing schrijft voor dat de officier van justitie bij het doen van de toezegging rekening dient te houden met de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, zorgvuldigheid en interne openbaarheid. De Aanwijzing voorziet in duidelijke procedurele waarborgen doordat de Centrale Toetsingscommissie, het College van procureurs-generaal en zo nodig de Minister van Justitie de voorgenomen afspraak toetsen alvorens deze tot stand komt. De wet en de Aanwijzing voorzien in transparantie over de (totstandkoming van de) gemaakte afspraken naar de rechter en de verdediging en in toetsing van de uiteindelijke afspraak door de rechter-commissaris en de zittingsrechter aan de eisen van onder meer proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op de wetsgeschiedenis is het maken van een afspraak als de onderhavige alleen toelaatbaar als uiterste redmiddel in zaken van georganiseerde criminaliteit of in zaken van leven en dood. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [persoon 3] over het teweegbrengen van een ontploffing, (de voorbereiding van) een poging tot moord op [persoon 1] en de brandstichtingen in Zaandam en Maastricht betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een afspraak met [persoon 3] te komen. [persoon 3] kon immers verklaren over een aantal ernstige tot zeer ernstige strafbare feiten waarvan aannemelijk was dat zonder die verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot inhoudelijk relevante opsporing en vervolging van verdachten kon worden overgegaan. Zo was - ten tijde van de totstandkoming van de afspraak - met betrekking tot de aanslag op [persoon 1] in Gouda uitsluitend [persoon 3] in beeld en dan alleen voor wat betreft bedreiging. Voor de aanslag met de handgranaat was zelfs nog niemand in beeld van politie en justitie. Verder betroffen de verklaringen van [persoon 3] niet alleen vermeende uitvoerders en vermeende tussenpersonen, maar ook vermeende opdrachtgevers.
[persoon 3] heeft verklaard zelf de uitvoerende rol te hebben gespeeld in het zwaarste delict dat het dossier [X] kent: de poging tot moord op [persoon 1]. [persoon 3] heeft ook verklaard betrokken te zijn geweest bij de in zwaarte opvolgende delicten in dit dossier. De rechtbank overweegt ambtshalve dat deze omstandigheid geen overschrijding van de grenzen van juiste proporties meebrengt, nu [persoon 3] kon verklaren over vermeende opdrachtgevers van dit feit die eerder geheel buiten beeld van politie en justitie waren gebleven. Het spreekt voor zich dat een getuige die vanuit het criminele circuit zo uitgebreid kan verklaren over een reeks van strafbare feiten over een reeks van jaren, zelf veelal ook ernstige strafbare feiten zal hebben begaan. De wetgever heeft de mogelijkheid van een afspraak met een criminele getuige echter juist met het oog op de bestrijding van zeer ernstige criminaliteit in het leven geroepen.
Onder deze omstandigheden heeft het Openbaar Ministerie zonder overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit een afspraak met [persoon 3] kunnen sluiten waarbij hem de maximaal mogelijke strafkorting werd toegezegd.
Het verweer van de verdediging dat zij zich geen goed beeld kan vormen over de route naar de afspraak, is expliciet gevoerd met het oog op bewijsuitsluiting. Voor zover ook is beoogd te betogen dat mogelijk sprake is geweest van een rechtens onaanvaardbare externe beïnvloeding van [persoon 3] bij het maken van de afspraak, vindt dat betoog geen steun in het dossier in het algemeen en de resultaten van de verhoren van de broer van [persoon 3] en [persoon 5] in het bijzonder. Met betrekking tot het verhoor van de broer van [persoon 3] zij hier tot slot nog opgemerkt dat door diverse raadslieden is nagelaten om gebruik te maken van de door de rechter-commissaris geboden gelegenheid om vragen op te geven voor het verhoor, dat om medische redenen buiten aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de verdediging moest plaatsvinden.
De verdediging heeft gesteld dat de tegen [persoon 3] geformuleerde basis strafeis van twaalf jaren niet in verhouding is met de door hem gepleegde feiten of de tegen medeverdachte [persoon 4] geëiste straf en dat feitelijk sprake is van 'een toezegging van een kwart van de in die lijn te eisen straf'. De verdediging stelt zich hier kennelijk op het standpunt dat de basis strafeis verhoudingsgewijs zo laag is dat sprake is van een verkapte toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basis strafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft, welke de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basis strafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basis strafeis heeft kunnen komen.
Bij de vaststelling van de basis strafeis heeft het Openbaar Ministerie bij requisitoir in de zaak tegen [persoon 3] in de eerste plaats de ernst van de feiten in aanmerking genomen, met de volgende opbouw van deze strafeis: voor de twee gevallen van brandstichting twee jaar cel, voor de diefstal met braak drie maanden cel, voor de granaataanslag één jaar en negen maanden cel en voor de poging tot moord acht jaar cel. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat [persoon 3] een zelfmelder was en eigener beweging een groot aantal strafbare feiten heeft opgebiecht, de opsporing waarnaar hij niet alleen heeft geholpen maar die hij ook heeft geïnitieerd, omdat voor bijna alle strafbare feiten geen daderindicatie bestond. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie overwogen dat [persoon 3] onder druk en dreiging tot het plegen van de strafbare feiten is overgegaan, er financieel nauwelijks wijzer van is geworden, en dat met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening diende te worden gehouden.
Dit overziende acht de rechtbank de basis strafeis van twaalf jaren niet zo onverklaarbaar laag dat kennelijk sprake zou zijn van een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Derhalve acht de rechtbank de afspraak met [persoon 3] ook op dit punt niet onrechtmatig. De verweren worden verworpen.
Samenvatting en conclusie
De afspraak met [persoon 3] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het maken van de afspraak op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Uit de omvang van de vervolging noch uit de strafeis kan worden afgeleid dat aan [persoon 3] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank concludeert dat zij geen redenen ziet om aan te nemen dat de officier van justitie zich niet aan de wet of de Aanwijzing zou hebben gehouden. De afspraak is rechtmatig.
5. De verklaringen van kroongetuige [persoon 3]
Het onderwerp van de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 3] is door zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging aan de orde gesteld. Een kritische benadering van de verklaringen van een kroongetuige ligt voor de hand nu hij van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen. Deze bijzondere positie maakt dat de verklaringen van [persoon 3] met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd.
Bruikbaarheid van de verklaringen van [persoon 3]
Artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de rechter een bijzondere motiveringsplicht heeft indien de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs worden gebruikt. De enige begrenzing die de wetgever geeft aan het gebruik van de verklaring van een kroongetuige tot het bewijs, ligt besloten in artikel 344a, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift houdt in dat de ondersteuning van de verklaring van een kroongetuige niet mag worden gevonden in de verklaring van een andere kroongetuige. Voor het overige gelden voor het gebruik van de verklaringen van een kroongetuige de gebruikelijke regels van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de verklaringen van [persoon 3] minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen, wordt dat, gelet op het voorgaande, door de rechtbank niet onderschreven. Waar het de de auditu-verklaringen van [persoon 3] betreft, zijn deze in beginsel bruikbaar voor bewijs, indien de verdediging de gelegenheid heeft gehad om [persoon 3] te bevragen. Dat heeft zij, zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting. Het zou dan ook te ver gaan om in het algemeen aan de verklaringen van [persoon 3] reeds daarom op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de belangrijkste beweerde bron van de de auditu-verklaringen, [persoon 4], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [persoon 3].
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 3]
Op de rechtbank is [persoon 3], in zijn wijze van verklaren bij de politie en bij de rechter-commissaris maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent overgekomen. Aan deze algemene positieve indruk draagt bij dat [persoon 3] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij politie en justitie in het geheel niet in beeld was gekomen en dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen grotendeels bevestiging krijgen in overige onderzoeksbevindingen. Dat dat niet voor alle onderzoeksbevindingen geldt, is niet verwonderlijk nu [persoon 3] over vele feiten heeft verklaard, die soms flink in het verleden lagen.
6. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde (Zaaksdossier 4)
6.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het medeplegen van een poging tot moord in de periode 1 mei tot en met 21 juli 2010 te Gouda bewezen. Deze poging heeft aldus vorm gekregen dat allereerst een plan is opgevat om [persoon 1] om het leven te brengen, dat dit plan vervolgens is besproken, dat een besluit is genomen en dat een vijfde medepleger is aangetrokken om het besluit ten uitvoer te leggen.
Op grond van de verklaringen van [persoon 3], [persoon 1], verdachte en de technische bevindingen betreffende het vuurwapen kan het ten laste gelegde worden gekwalificeerd als een poging tot moord.
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat [persoon 4] aan [persoon 3] de opdracht heeft gegeven om [persoon 1] dood te schieten. Verdachte was hierbij en heeft in zijn verklaring deze opdracht bevestigd. Er is een rechtstreeks verband tussen het gesprek van 24 juni 2010 en de poging tot moord. Verdachte heeft erkend dat hij vanaf 9 juli 2010 tot en met de dag van de aanslag in nauwe samenwerking met [persoon 4] betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor de aanslag. Dit wordt bevestigd door [persoon 3].
Het verweer van de verdediging, namelijk het ontbreken van opzet, moet worden verworpen. Het is wellicht niet uitgesloten - hoewel daar niets van blijkt - dat verdachte enige vertraging in de uitvoering heeft trachten te bewerkstelligen, in de hoop dat een en ander over zou waaien, maar daar staat tegenover dat hij niet alleen wist dat [persoon 1] zou worden vermoord, hij was ook nauw bij het moordplan betrokken. Hij heeft wel degelijk essentiële handelingen verricht in de aanloop tot de uitvoering van het moordplan. Juist dat hij zegt te hebben gehoopt dat het zou overwaaien, toont mede aan dat hij heel goed besefte dat er een serieus plan om een moord te plegen werd voorbereid. Ook een aantal andere bewijsmiddelen dragen de conclusie dat verdachte het opzet had op de dood van [persoon 1]. Meest sprekende voorbeeld is de opname van het gesprek van 24 juni 2010, maar ook de omstandigheid dat het vuurwapen dat [persoon 3] heeft ingeleverd helemaal niet als een absoluut ondeugdelijk middel kan worden gezien. Verdachte heeft elke stap van [persoon 3] en [persoon 4] op 21 juli 2010 van dichtbij meegemaakt en mede gezet. Daarmee is sprake van medeplegen en niet van medeplichtigheid, verdachte heeft een essentiële rol gespeeld in het uitvoeren van de poging tot moord.
Uit het rapport van de technische recherche blijkt dat het wapen geschikt was om kogels mee af te schieten. Uit de verklaringen van [persoon 3] en verdachte blijkt dat [persoon 3] beoogde [persoon 1] dood te schieten. Aldus kan worden uitgesloten dat [persoon 3] de trekker bewust niet heeft overgehaald. Dat [persoon 1] in zijn verklaringen de mogelijkheid niet uitsluit van een bedreiging dan wel van een waarschuwing doet daaraan niet af. [persoon 1] heeft verklaard dat hij zag dat zijn belager het wapen vlakbij zijn gezicht had, de vinger bij de trekker.
Het Openbaar Ministerie acht het onder 2 ten laste gelegde (medeplegen van voorbereiding van het misdrijf moord) bewezen op grond van de verklaringen van [persoon 3] en verdachte en het nadien aantreffen van het vuurwapen, de telefoon en de auto. Ook hier is er sprake van opzet.
Het Openbaar Ministerie acht het onder 3 ten laste gelegde - voorhanden hebben van het in de tenlastelegging genoemde pistool - eveneens bewezen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1].
Tijdens het gesprek van 24 juni 2010 te Nijkerk zou verdachte ten overstaan van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en [persoon 6] (hierna: [persoon 6]) zogenaamd de schutter zijn. Hij moest meepraten en meespelen in het spel van [persoon 4]. Uit de transcriptie van het gesprek komt evident naar voren dat verdachte alleen maar de opmerkingen van [persoon 4] bevestigde. Van initiatief of sturing van de zijde van verdachte is niet gebleken.
Daarbij komt dat [persoon 4] ten overstaan van verdachte altijd uitdrukkelijk had gesteld dat "die brave [persoon 8]" niets aangedaan zou worden. Verdachte was daarom in eerste instantie in de veronderstelling dat er helemaal niets ernstigs zou gebeuren. De nadere invulling die [persoon 4] en [persoon 3] op enig moment hebben gegeven aan de opdracht met betrekking tot [persoon 1], namelijk de daadwerkelijke moord, is in overwegende en belangrijke mate aan verdachte voorbij gegaan.
In de loop van juli 2010 is er duidelijk een kantelpunt opgetreden in de relatie tussen [persoon 4] en [persoon 3]. [persoon 3] heeft verklaard dat [persoon 4] tussen 14 en 19 juli 2010 tegen hem heeft gezegd: "Luister, lange, die man moet doodgeschoten worden." En [persoon 3] was daartoe kennelijk graag bereid. Verdachte bekroop in die periode inderdaad het gevoel dat er wel eens sprake kon zijn van meer dan alleen maar een blufverhaal. Verdachte heeft door dit besef ingesproken op [persoon 3], om geen gekke dingen te doen. Daarnaast heeft verdachte de levering van de auto proberen te vertragen.
Uiteraard heeft verdachte hand- en spandiensten verricht voor [persoon 4], zoals het ter beschikking stellen van de auto, het onderhouden van [persoon 3] ten tijde van diens hotelverblijf, het bezit van het vuurwapen, en de verkenning samen met [persoon 3]. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, aldus de verdediging, dan kan uit de feiten en omstandigheden dat verdachte hand- en spandiensten heeft verricht hooguit de conclusie getrokken worden dat verdachte medeplichtig is geweest. En dat is niet ten laste gelegd.
Overigens kan uiteindelijk uit het geheel van de feiten en omstandigheden zoals die in het onderzoek zijn gebleken, hooguit de conclusie worden getrokken dat er met de actie van [persoon 3] tegen [persoon 1] sprake is geweest van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ook dit is niet ten laste gelegd.
De verdediging concludeert dan ook dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Het onder 3 ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de verklaring van verdachte en de overige bevindingen in het dossier.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.iii
[persoon 3] heeft verklaard dat op 6 juli 2010 [persoon 4] (de rechtbank begrijpt: [persoon 4]) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) langskwamen op de camping in Terwolde. Er werd duidelijk gemaakt dat [persoon 3] op iemand moest schieten als tegenprestatie voor het feit dat [persoon 4] [persoon 3] zou redden van de gebroeders [familienaam 1] te Cuijk. Hierop heeft [persoon 3] 'ja' gezegd. Op 9 juli 2010 kwam [verdachte] [persoon 3] ophalen op de camping en zij zijn vervolgens naar Utrecht gereden om een nieuwe telefoon te kopen. [verdachte] heeft de telefoon gekocht voor [persoon 3]. Door [persoon 4] en [verdachte] werd besloten dat [verdachte] een onderkomen moest vinden voor [persoon 3]. Het werd [vennootschap 1]. Op 12 juli 2010 werd [persoon 3] opgehaald door [verdachte] en [persoon 4] en zij lieten hem een huis in Gouda zien. Voordat het huis gepasseerd werd, zeiden [persoon 4] en [verdachte] tegen [persoon 3] dat hij goed moest opletten.iv
Op 18 juli 2010 kwam [persoon 4] langs in het hotel. [persoon 4] vertelde dat [verdachte] in principe van [persoon 2] de opdracht had aangenomen voor deze moord en de opdracht was opgenomen op een voicerecorder.v Op 20 juli 2010 vernam [persoon 3] van [persoon 4] dat de auto was aangekomen en dat [persoon 3] de volgende dag moest uitchecken. Duidelijk was dat de moord aanstaande was. [persoon 3] vroeg aan [persoon 4] of hij alles geregeld had: een nieuw navigatiesysteem, een nieuwe mobiele telefoon, een vuurwapen dat door [persoon 4] en [verdachte] ter beschikking gesteld zou worden en de handschoenen. Deze zouden door [verdachte] geregeld worden. [persoon 4] vertelde dat alles geregeld was en dat [persoon 3] de volgende dag opgehaald zou worden. Op 21 juli 2010 kwamen [persoon 4] en [verdachte] met de auto en zij zijn vervolgens met zijn drieën naar Utrecht gereden. Eerst werd er langs een dumpstore gereden om een schoonmaaksetje voor een vuurwapen te kopen. Rond 16.00 uur waren zij bij de woning van [verdachte] en [persoon 3] zag dat [verdachte] een vuurwapen op tafel legde. [persoon 4] heeft vervolgens het vuurwapen uit elkaar gehaald en schoongemaakt. [persoon 4] heeft in overleg met [verdachte] acht patronen in het magazijn (de rechtbank begrijpt: de patroonhouder) van het vuurwapen gedaan. [persoon 4] heeft het vuurwapen vervolgens doorgeladen. Ook heeft hij gekeken of de pal op rood stond, de vergrendeling. Vervolgens zette hij een demper op het vuurwapen en overhandigde het wapen aan [persoon 3] en wees de veiligheidspal aan en zei dat deze naar beneden moest, waardoor het schietklaar zou zijn. Na te hebben gepind en een tas gekocht te hebben, werd de auto opgehaald. Tijdens de rit van het winkelcentrum naar de Golf toe heeft [persoon 4] de naam gezegd van de persoon die vermoord moest worden. Nadat de auto was opgehaald, zijn [persoon 4] en [verdachte] [persoon 3] gaan voorrijden naar een hotel in Bodegraven. Dit hotel had [persoon 3] gereserveerd.vi
[persoon 3] is naar de woning in Gouda gereden. Na enige tijd zag hij dat de voordeur geopend werd. Omdat [persoon 3] de woning in wilde om de opdracht van [persoon 4] en [verdachte] uit te voeren zei hij dat hij een message had van Mister [persoon 2]. Terwijl hij dit zei duwde hij tegen de voordeur en probeerde binnen te komen. [persoon 3] ervoer weerstand en moest kracht zetten. Op datzelfde moment pakte hij met zijn rechterhand het doorgeladen vuurwapen uit de tas en richtte het doorgeladen vuurwapen op de man. Op het moment dat [persoon 3] het vuurwapen op de man richtte begon de man te krijsen en te schreeuwen. [persoon 3] haalde vervolgens de trekker over en richtte het vuurwapen op de borst van de man. Nadat de trekker was overgehaald merkte [persoon 3] dat het vuurwapen niet af ging. [persoon 3] raakte in paniek en rende weg.vii [persoon 3] had van [persoon 4] gehoord dat de persoon dood moest. [persoon 4] vertelde dat [persoon 3] hem drie of vier keer in zijn borst moest schieten en vervolgens nog een schot in zijn hoofd.viii
Op 21 juli 2010 doet [persoon 1] aangifte. Op 21 juli 2010 deed [persoon 1] tussen 21.00 uur en 21.15 uur de deur van zijn woning te Gouda open. Hij zag een man staan die Engels tegen [persoon 1] sprak. [persoon 1] wilde de deur dicht doen, maar zag dat de man vervolgens een stap/sprong naar voren maakte en half in de deuropening kwam te staan. De man praatte vervolgens Nederlands en zei 'wacht even ik heb een message van meneer [persoon 2]'. [persoon 1] probeerde vervolgens de man naar buiten te duwen. De man had een doosje bij zich en [persoon 1] zag dat de man een pistool uit het doosje haalde, een zwart pistool met een demper. [persoon 1] zag vervolgens dat de man het pistool op hem probeerde te richten. Dit ging lastig omdat hij tussen de deur klem zat. [persoon 1] begon vervolgens hard om hulp te roepen en de man rende weg.ix [persoon 1] heeft in de loop gekeken van het pistool.x
Het vuurwapen (Walther, type PP, serienummer (5)034224) is door [persoon 3] ingeleverd.xi Dit wapen is onderzocht. Het betrof een pistool met geluiddemper, kaliber 7.65mm. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het magazijn was gevuld met zeven onbeschadigde kogelpatronen met het kaliber 7.65mm. Op 18 oktober 2010 zijn proefschoten met het pistool verricht. Bij deze poging ging het wapen niet af. Bij nader onderzoek aan het pistool bleek de slede niet volledig gesloten. Na het sluiten werden probleemloos vier schoten afgevuurd.xii
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 4] (de rechtbank begrijpt: [persoon 4]), [persoon 2] (de rechtbank begrijpt: [persoon 2]) en [persoon 6] (de rechtbank begrijpt: [persoon 6]) regelmatig gesprekken hadden over de problemen met [persoon 1]. Van [persoon 4] begreep verdachte dat zij [persoon 1] uit de weg wilden ruimen.xiii Het gesprek waarin dit besloten was had al plaats gevonden en later is dit nogmaals besproken waarbij dit is opgenomen. Het idee om het op te nemen kwam bij [persoon 4] vandaan.xiv [verdachte] werd door [persoon 4] geïnstrueerd over wat hij moest zeggen tijdens de bespreking op het kantoor van [persoon 6] in Nijkerk. [verdachte] moest zich voordoen als specialist, de huurmoordenaar. [verdachte] moest heel duidelijk 'gif', 'neerpoffen' en 'langeafstandsgeweer' zeggen. Het moest een soort bevestiging worden van de bedoelingen van [persoon 2] en [persoon 6]. [verdachte] had een opname-apparaatje bij zich.xv
Naast deze twee gespreksdeelnemers, deden [persoon 2]xvi en [persoon 6] mee in het gesprek dat plaatsvond in het kantoor van [vennootschap 5] te Nijkerk.xvii
Het opgenomen gesprek is uitgewerkt:
24.41.8 S2 Kijk, dat van de straat aftrekken is geen optie meer, want hij heeft
gewoon bescherming (...) Dat hebben we geconstateerd en dat is gewoon extra gevaarlijk. Nou ja, vergiftigen zou een optie zijn geweest als we 'm ergens heen konen lokken (...) Dat is ook geen optie meer. (...) Dus dan blijven er twee dingen over. En dan mogen jullie daar ook wel over meedenken, maar ik denk [persoonlijk] [je kan 'm]
25.15.7 S1 neerpoffen
25.16.6 S2 Simpelweg [neerpoffen], ja [...] en doorrijden, motor in de brand en
weg. Ja dan wordt ie wel gevonden. Ja, shit happens, vertelt ie ook in
ieder geval niets meer. (...) Dat is optie één. (...)
25.34.2 S2? [optie twee is] van een afstand [...] en dan schiet [...]
25.38.5 S2 met een lange afstandsgeweer, pof, en dan maar laten liggen en dan
heeft [verdachte] alle tijd om weg te komen. (...) Ik vind wel dat we dit
moeten overleggen, want kijk [...] het is niet jullie verantwoordelijkheid hoe [verdachte] het gaat doen (...) maar ik wil niet achteraf horen: Ja, hoe hebben jullie dat zo kunnen doen.
(...)
27.48.1 S2 Het verschil zit 'm hierin. Bij een drive-by-shoot, shooting, dan zullen
ze veel eerder in z'n directe kring gaan zoeken en dan zullen ze veel
eerder gaan kijken naar jou en naar [persoon 8] en zeggen, oke, met wie
gaan die mannen om, wat zijn de belangen, waarom en waarvoor en
huppelepup.
28.8.3 S1 Dat is gewoon liquidatie.xviii
Verdachte heeft verder verklaard dat kort na deze bespreking [persoon 3] in beeld kwam. [verdachte] had van [persoon 4] de opdracht gekregen om [persoon 3] ergens onder te brengen, dat werd uiteindelijk [vennootschap 1]. [verdachte] moest er bijna dagelijks naar toe van [persoon 4] en [persoon 3], om geld te brengen en kleding op te halen enz.xix
Op 12 juli 2010 heeft [verdachte] samen met [persoon 4] [persoon 3] de woning van [persoon 1] getoond. [persoon 3] wilde de zaak verkennen. [verdachte] heeft een Volkswagen Golf geregeld. Die auto is op 21 juli 2010 opgehaald door [persoon 4], [persoon 3] en [verdachte]. Hiervoor was het wapen opgehaald bij de woning van [verdachte], waar [verdachte] het wapen voor [persoon 4] bewaarde. [persoon 4] haalde het wapen uit elkaar en zette het weer in elkaar en legde aan [persoon 3] uit hoe het wapen werkte. Het wapen werd gepoetst. [persoon 4] heeft het wapen met demper aan [persoon 3] overhandigd. Nadat de Golf was opgehaald, zijn ze in de richting van Bodegraven gereden. Onderweg zijn [verdachte] en [persoon 3] uit elkaar gegaan. Eén of twee dagen later hoorde [verdachte] van [persoon 4] dat het mislukt was. [persoon 4] was kwaad en riep dat [persoon 3] het verkloot had.xx
6.3.2 De bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte, als medepleger, op 21 juli 2010 te Gouda samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gepoogd om [persoon 1] van het leven te beroven. Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte tezamen met zijn mededaders de voorbereidingshandelingen zoals onder 2 ten laste is gelegd, heeft verricht, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het vuurwapen met munitie, een telefoon en een auto voorhanden heeft gehad. Deze voorwerpen waren bestemd tot het begaan van een moord. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij het vuurwapen, dat in zijn woning aan [persoon 3] overhandigd werd, in zijn woning voor [persoon 4] bewaarde, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het vuurwapen tezamen met zijn mededaders voorhanden heeft gehad.
De rechtbank neemt de suggestie van de verdediging niet over dat het ervoor moet worden gehouden dat de aanslag van meet af aan was bedoeld of uiteindelijk is uitgepakt als een bedreiging. Weliswaar vraagt ook [persoon 1] zich onmiddellijk na de aanslag af of de aanslag achteraf gezien wel serieus genomen moest worden, maar met de zeer gedetailleerde kennis die op grond van de bewijsmiddelen bestaat met betrekking tot de aard en de staat van het wapen, en de uitvoerige voorbereidingen die partijen zich hebben ge[persoon 2] om tot de aanslag te komen, tot en met het poetsen, bedrijfsklaar maken en laden van het wapen, en het tellen van de patronen, de aanwijzingen door [persoon 4] van drie of vier kogels in de borst en één in het hoofd, is de conclusie onontkoombaar dat het de uitgesproken bedoeling was om [persoon 1] van het leven te beroven. Daarin past de observatie van verdachte dat [persoon 4] na afloop kwaad was omdat [persoon 3] het had "verkloot".
De wens om [persoon 1] van het leven te beroven was weliswaar in oorsprong niet afkomstig van verdachte, maar verdachte heeft, als assistent van [persoon 4], zich zo intensief bemoeid met de realisatie van het voornemen, dat hij als medepleger kan worden beschouwd. Wat er ook zij van zijn rol in het gesprek van 24 juni 2010 te Nijkerk, waarin hij kennelijk de rol van aangever en bevestiger toebedeeld had gekregen, verdachte heeft in het vervolg nauwgezet en loyaal aan de voorbereidingen meegewerkt. Hij heeft [persoon 3] ondergebracht in een hotel en hem in de daarop volgende dagen van het nodige voorzien. Hij heeft mede [persoon 3] begeleid naar Gouda om deze de gelegenheid te bieden zich te oriënteren op de omgeving van de woning van [persoon 1]. Hij heeft de Volkswagen Golf "geregeld" ten dienste van [persoon 3], het wapen beschikbaar gehouden, en uiteindelijk op de dag van de aanslag [persoon 3] een eind op weg geholpen in de richting van Gouda. Voorts was verdachte aanwezig bij het gesprek waarbij [persoon 4] het wapen geheel bedrijfsklaar maakte en [persoon 3] demonstreerde hoe het werkte. Weliswaar was verdachte niet lijfelijk aanwezig bij de daadwerkelijke aanslag, maar zijn rol bij de voorbereidingen was zo intensief dat hij mede als dader dient te worden aangemerkt.
De stelling van verdachte dat hij pas halverwege de voorbereidingen begreep dat het menens begon te worden, en toen nog bij [persoon 3] heeft geprobeerd om het tij te keren, kan hem niet baten. Als het hem inderdaad ernst was om niet meer mee te werken aan de aanslag, dan stonden hem daartoe diverse middelen ter beschikking. Alleen maar inpraten op [persoon 3], die daar trouwens onmiddellijk niet gevoelig voor bleek, of talmen met de aflevering van de Volkswagen Golf, zijn onvoldoende. Des te meer nu verdachte vervolgens intensief tot aan de drempel van de uitvoering [persoon 3] heeft begeleid.
De door de verdediging gesuggereerde kwalificatie "medeplichtigheid' dekt de lading van het handelen van verdachte niet. De activiteiten die verdachte heeft verricht, wijzen op een bewuste en nauwe samenwerking gedurende enkele weken met [persoon 4] en [persoon 3], gericht op het plegen van de aanslag. Uit die activiteiten is het opzet op de samenwerking te destilleren.
Het is niet uitgesloten dat verdachte aanvankelijk enig voorbehoud koesterde bij de hele onderneming, maar van dit voorbehoud blijkt uiteindelijk nergens meer bij de uiteindelijke voorbereidingshandelingen.
De rechtbank acht dan ook de in zaak A ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 bewezen.
7. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde (Zaaksdossier 3)
7.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het onder 4 (medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing) en 5 (medeplegen van het voorhanden hebben van de handgranaat) ten laste gelegde bewezen kan worden. De verklaring van [persoon 3] stemt vrijwel overeen met de bekennende verklaring van verdachte. Deze twee verklaringen vormen het dragende bewijs en worden ondersteund door andere bevindingen, zoals het verblijf van [persoon 3] in [vennootschap 2] te [plaats] en de verklaring van getuige [persoon 9].
Daarnaast kan steun worden gevonden in de verklaring van [persoon 2] voor het door verdachte genoemde motief voor de aanslag. Dit motief luidde namelijk dat [persoon 4] met het gooien van de handgranaat wilde bereiken dat het zoeklicht op het advocatenkantoor van [persoon 2] zou komen, zodat de Israëlische kopers van het goud zich zouden terugtrekken. Aanvankelijk zouden deze kopers op vrijdag 11 juni bij [persoon 2] op kantoor komen, terwijl [persoon 3] de dag daaraan voorafgaand de granaat naar binnen moest gooien. Uiteindelijk is de afspraak verzet naar maandag 14 juni, maar na de ochtend van de aanslag kwamen de kopers niet meer, ze waren afgeschrikt aldus [persoon 4].
Verdachte heeft bewust en nauw samengewerkt met [persoon 4] en [persoon 3], derhalve is er sprake van medeplegen en niet, zoals door de verdediging is betoogd, van medeplichtigheid. Verdachte heeft alles gedaan, in het volle bewustzijn van wat moest en zou gebeuren.
Ten aanzien van de handgranaat kan ambtshalve vastgesteld worden dat het beschreven en door [persoon 3] herkende voorwerp een voorwerp is, bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor het onder 4 primair ten laste gelegde. Het onder 5 ten laste gelegde kan wel bewezen worden op grond van de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging naar voren gebracht dat verdachte niet als medepleger gezien kan worden, maar hooguit als medeplichtige (het subsidiair ten laste gelegde). Het was aan [persoon 3], die overigens alleen maar gevraagd is en geen opdracht heeft gekregen, hoe hij de klus zou uitvoeren. Verdachte heeft de auto geleverd en heeft zich daarnaast bemoeid met de handgranaat. Voor het overige heeft verdachte geen bemoeienis gehad met de verdere uitvoering van de opdracht door [persoon 3].
7.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Volgens [persoon 3] begon het verhaal in mei 2010. [persoon 4] en verdachte kwamen langs op de camping in Terwolde en [persoon 4] zei: 'Ik ga je wat vragen en er is slechts 1 antwoord mogelijk'. [persoon 3] moest klusjes doen: ergens een handgranaat naar binnen gooien en ergens anders een magazijn leegschieten. Nadat [persoon 3] hierop ja antwoordde, zei [persoon 4] dat [persoon 3] het goede antwoord had gegeven en dat [persoon 3] hiervoor € 10.000,- zou krijgen.xxi Op 3 juni 2010 kwamen verdachte en [persoon 4] langs op de camping in Terwolde. Verdachte haalde uit zijn zwarte heup/buideltasje een blauwe poetsdoek en daaruit kwam een handgranaat tevoorschijn. De handgranaat had een donkere kleur, een ring, een beugel en een pen. [persoon 4] vertelde dat het binnenkort moest gebeuren; [persoon 3] hoefde alleen nog maar de handgranaat op de [adres 1] naar binnen te gooien. [persoon 3] kreeg de handgranaat van [persoon 4], die deze van verdachte had ontvangen, en [persoon 4] zei daarbij dat [persoon 3] de handgranaat goed moest opbergen. Op 7 juni 2010 vertelde [persoon 4] op de carpoolplaats Bunschoten-Spakenburg aan [persoon 3] dat hij wilde dat het donderdagavond gebeurde, want dan had [persoon 4] een alibi. [persoon 4] benadrukte dat het donderdagavond goed moet gebeuren anders wist [persoon 3] wat er zou gaan gebeuren.xxii
Donderdagavond 10 juni 2010 besloot [persoon 3] de handgranaat niet te gooien, nu er mensen in het kantoorpand aanwezig waren. Toen [persoon 3] op 11 juni 2010 door [persoon 4] werd gebeld, begon [persoon 4] gelijk te vloeken en te tieren en uitte doodsbedreigingen. [persoon 4] zei dat, doordat [persoon 3] de aanslag niet had uitgevoerd, het hem tweeënhalve ton zou kosten in euro's. Verdachte begon na aankomst op de camping ook gelijk te vloeken en te tieren. Nadat [persoon 3] had uitgelegd waarom hij de aanslag niet had gepleegd en verdachte gekalmeerd was, zei verdachte tegen [persoon 3] dat hij nog één kans kreeg van [persoon 4] en verdachte. De granaataanslag moest nu op zondag 13 juni 2010 uitgevoerd worden.xxiii
Nadat een aldaar aanwezige auto op zondag 13 juni 2010 rond 18.30 uur wegreed van het kantoorpand, besloot [persoon 3] de granaat te gooien in opdracht van [persoon 4] en verdachte. De hoek waarin [persoon 3] moest gooien, was hem op 11 juni 2010 door [verdachte] exact verteld, aangezien in de andere hoek een camera hing. Bij het kantoorpand aangekomen, stapte [persoon 3] uit, pakte de handgranaat en trok de pin eruit. Met zijn andere hand pakte [persoon 3] de hamer en sloeg vervolgens een klein ruitje in. Nadat hij de vitrage opzij had geduwd met de hamer, gooide [persoon 3] de handgranaat naar binnen. [persoon 3] rende terug naar zijn auto en hoorde een enorme knal. Later heeft [persoon 3] het motief gehoord om de granaat te gooien: [persoon 4] wilde tijd rekken door onrust te zaaien.xxiv
[persoon 4] had de opdracht om in het pand aan de [adres 1] een handgranaat te gooien in eerste instantie aan verdachte gegeven. [persoon 4] en [persoon 2] hadden onenigheid over een verloren rechtszaak en [persoon 4] wilde onder de gouddeal uitkomen die hij met [persoon 2] en [persoon 6] had. [persoon 4] zei dat hij kopers had, maar dat was een gebakken lucht verhaal. Het idee van [persoon 4] was dat de kopers zich terug zouden trekken vanwege de granaataanslag op het pand aan de [adres 1]. [persoon 4] wilde dat alle schijnwerpers op de [adres 1] kwamen te liggen en [persoon 3] moest het klusje opknappen. Verdachte heeft in opdracht van [persoon 4], aan [persoon 3] twee panden, namelijk aan de [adres 1] te [plaats] en het pand van [persoon 2] in Gouda, getoond zodat [persoon 3] kon bepalen bij welk pand hij de opdracht zou uitvoeren. Daarnaast heeft verdachte in opdracht van [persoon 4] een auto geregeld, die door [persoon 3] is opgehaald samen met verdachte. Ten aanzien van de handgranaat heeft verdachte verklaard dat hij die van [persoon 4] ontving, voordat [persoon 4] en hij op de camping arriveerden, en in zijn buideltasje had gedaan. Op de camping is de handgranaat aan [persoon 3] gegeven en werd besproken op welke wijze [persoon 3] de handgranaat naar binnen zou gooien. [persoon 3] vertelde dat hij geld nodig had voor een hotel en dat heeft [persoon 4] hem gegeven.xxv
[persoon 10] heeft aangifte gedaan van vernieling, bedreiging en poging tot moord c.q. doodslag. Op 13 juni 2010, omstreeks 19.25 uur, is er door een onbekende een explosief door het raam van het kantoor in de [adres 1] (de rechtbank begrijpt: [adres 1]) te [plaats] gegooid. Het explosief is in het kantoor ontploft en daardoor is er schade ontstaan aan het raam van het kantoor en in het kantoor zelf. In het pand was gevestigd [vennootschap] en een maatschap van advocaten en notarissen ‘[vennootschap 4]'.xxvi
Uit het onderzoek, uitgevoerd door het Bureau Recherche Expertise, blijkt dat het perceel [adres 1] een vrijstaand kantoorpand betrof. In de kantoorruimte achter het geperforeerde glas werd een beugel van een handgranaat aangetroffen en aan de bovenzijde van de beugel stond het nummer [nummer 1]. Voor de ramen hing vitrage. In de onderste ruit van het geperforeerde raam bevond zich een grotere opening waardoor de handgranaat mogelijk naar binnen zou kunnen zijn geworpen, omdat deze opening zich het dichtst bij het punt van de ontploffing bevond. Daarnaast werd, nadat een boek was opgetild, een gat in de vloer zichtbaar en werden stukjes metaal aangetroffen, mogelijk toebehorend aan de handgranaat. Verspreid door de kamer werden kleine kogeltjes en stukjes metaal dan wel kunststof aangetroffen. De verbalisanten zagen dat de radiator onder het geperforeerde raam was ontzet en op enkele plaatsen was beschadigd waardoor deze was gaan lekken.xxvii
Uit onderzoek van de aangetroffen resten in perceel [adres 1] kan bijna met zekerheid geconcludeerd worden dat het hier om een Joegoslavische handgranaat model M75 ging. Dit is een verdedigingsgranaat.xxviii
7.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel, anders dan de verdediging, dat medeplegen bewezen kan worden. Verdachte heeft willens en wetens samengewerkt met zijn mededaders en heeft een substantiële bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde. Zijn rol is niet beperkt gebleven tot het leveren van een auto en het zich bemoeien met de handgranaat, maar verdachte heeft, blijkens de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, het pand aan de [adres 1] aan [persoon 3] getoond, alsmede gezegd in welke hoek van het pand de handgranaat gegooid moest worden. Daarnaast heeft verdachte, nadat [persoon 3] de eerste keer uiteindelijk afzag van het uitvoeren van het plan, hem de les hierover gelezen en hem nog éénmaal een datum opgegeven voor het daadwerkelijk gooien van de handgranaat. Deze handelingen zijn niet slechts ondersteunend, maar dit zijn uitvoeringshandelingen in de hoedanigheid van medepleger. Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking en het verweer van de verdediging wordt om die reden verworpen. De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde bewezen.
Daarnaast acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij de handgranaat in zijn bezit heeft gehad, het onder 5 ten laste gelegde bewezen. Het dossier bevat weliswaar geen categorie in de zin van de Wet wapens en munitie, maar genoegzaam uit het dossier blijkt dat de handgranaat een voorwerp is bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing. Uit het dossier blijkt immers dat na het opbranden van de vertragingslading, het slagpijpje detoneertxxix (ontploft) hetgeen ook is gebeurd gelet op de ontstane schade in het kantoorpand aan de [adres 1].
8. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
8.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het op 31 maart 2010 door [verdachte] contant ontvangen bedrag van € 30.000,- witwassen bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag contant van [persoon 4] in handen heeft gekregen, dat hij daarvan een deel op de rekening van zijn vriendin [persoon 11] heeft gezet en een auto heeft gekocht, op naam van [persoon 11], die hij deels contant en deels via de bankrekening van zijn vriendin heeft betaald. Verdachte wist dat [persoon 4] vooral op criminele wijze zijn geld verdiende. Verdachte deed klusjes voor [persoon 4], waaronder het af en toe verbergen van vuurwapens. Door onder die omstandigheden een bedrag van € 30.000,- contant in ontvangst te nemen, zonder naar de herkomst te vragen, heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit geld van misdrijf afkomstig was. [verdachte] heeft ook geen aannemelijke verklaring gegeven voor de legaliteit van de herkomst van het geld.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het bedrag van € 5.016,67 gewoontewitwassen bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat nadat [persoon 6] op 13 september 2010 € 23.000,- aan [persoon 4] had overgemaakt, na te zijn opgelicht door [persoon 4] met het textielverhaal, [persoon 4] diezelfde dag € 5.016,67 overmaakte op de rekening van de vriendin van verdachte.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook ten aanzien van het bedrag van € 14.916,66 gewoontewitwassen bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie kan worden vastgesteld dat [persoon 6] op 1 november 2010 € 45.000,- aan [persoon 4] had overgemaakt, na te zijn afgedreigd en afgeperst door [persoon 4] en [persoon 12]. Dit wordt gedeeltelijk door verdachte bevestigd, die tevens heeft verklaard dat hij toen begreep dat er iets te verdelen viel. [persoon 4] heeft diezelfde dag € 14.916,66 overgemaakt naar de rekening van de vriendin van verdachte. Daar blijkt uit dat het verdachte niet uitmaakte hoe [persoon 4] aan zijn geld kwam, als hij er maar af en toe wat van kreeg. Aldus heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het criminele karakter van de geldbedragen die hij van [persoon 4] kreeg.
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat verdachte het bedrag van € 25.462,50 opzettelijk heeft witgewassen. [persoon 4] heeft een aanzienlijk bedrag afgedreigd van [persoon 2]. [persoon 4] heeft dit bedrag via de rekening van [persoon 13] gedeeltelijk naar zichzelf, en gedeeltelijk naar de vriendin van verdachte, te weten het bedrag van € 25.462,50 door laten storten. Voor betalingen die [persoon 4] aan verdachte deed of liet doen moest verdachte op zijn minst vermoeden dat het geldbedragen waren die van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van het bedrag van € 11.250,- heeft het Openbaar Ministerie geen standpunt ingenomen.
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geldt ten aanzien van alle bedragen dat sprake is van gewoontewitwassen, nu vastgesteld kan worden dat verdachte in de relevante periode meermalen opzettelijk crimineel geld heeft witgewassen en dit ook min of meer structureel heeft gedaan. Verdachte wist dat de bedragen die door [persoon 4] aan hem werden betaald van misdrijf afkomstig waren, omdat [persoon 4] in de relevante periode allerlei strafbare feiten pleegde.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde witwassen ten aanzien van alle bedragen.
Ten aanzien van de € 30.000,- heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij allerlei klusjes voor [persoon 4] deed en dat niet vastgesteld kan worden dat hij van de gelden die hij van [persoon 4] kreeg moet hebben geweten dat dit van misdrijf afkomstig was.
De € 5.016,67 die op 13 september 2010 door [persoon 4] is overgemaakt op de rekening van de vriendin van verdachte, betrof een betaling waarvan verdachte in het geheel de achtergrond niet kende en hij hoefde hier ook niet naar te vragen. Hij verkeerde steeds in de veronderstelling dat hem een vergoeding zou toekomen voor verrichte werkzaamheden voor [persoon 4].
Van het voortraject van de betalingen van € 14.916,66, € 25.462,50 en € 11.250,- die verdachte heeft ontvangen, wist verdachte niets. Er kan niet zonder meer worden gesteld dat voor betalingen die [persoon 4] aan verdachte deed of liet doen, verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
8.3.1.1 Ten aanzien van de € 30.000,-.
De bedrijven [vennootschap 5].xxx en [vennootschap 6] zijn van [persoon 6].xxxi Op 25 maart 2010 is vanaf de rekening van bedrijf [vennootschap 5] € 250.000,- en vanaf de rekening van bedrijf [vennootschap 6] € 50.000,- overgemaakt naar de derdenrekening van [persoon 2], onder vermelding van "security deposit gold contract". Op 26 maart 2010 maakte [persoon 2] € 200.000,- en € 130.000,- over van zijn derdenrekening naar de privérekening van [persoon 4].xxxii De privérekening van [persoon 4] heeft het rekeningnummer [nummer 2].xxxiii Op 30 maart 2010 werd vanaf de privérekening van [persoon 4] een kasopname van € 200.000,- gedaan.xxxiv
Toen de politie verdachte confronteerde met het feit dat hij op 31 maart 2010 in Uithoorn € 10.000,- op de rekening van [persoon 11] (de rechtbank begrijpt: [persoon 11]) heeft gestort en hem vraagt waar dat geld vandaan komt, verklaarde verdachte dat hij € 30.000,- contant had gekregen van [persoon 4] (de rechtbank begrijpt: [persoon 4]). Verdachte kreeg het geld voor al het werk wat hij voor [persoon 4] deed. Hij deed verschillende klusjes voor hem, echt kutklusjes.xxxv Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij met kutklusjes doelde op het rondrijden met wapens.xxxvi
8.3.1.2 Ten aanzien van de € 14.916,66.
De privérekening van [persoon 4] heeft het rekeningnummer [nummer 2].xxxvii Op 1 november 2010 heeft [persoon 6] € 45.000,- gestort op de privérekening van [persoon 4] met als omschrijving: 'Betreft: Spoedoverboeking Prive lening terugbetaling'. Diezelfde dag zijn van deze rekening de volgende bedragen overgemaakt: € 12.500,-, naar [persoon 14] met als omschrijving 'terug van privé lening'; € 14.916,66 naar [persoon 12] met als omschrijving 'terug van lening' en € 14.916,66 naar [persoon 11] met als omschrijving 'terug van lening'.xxxviii
Op 13 december 2011 heeft [persoon 6] tegenover de politie verklaard dat hij door [persoon 2] gevraagd werd naar zijn kantoor in Amsterdam te komen. [persoon 2] gaf aan goed nieuws te hebben in het kader van de handelstransacties. Toen [persoon 6] aankwam op het kantoor van [persoon 2] aan de [adres 1] in [plaats] zag hij tot zijn verbazing dat niet alleen [persoon 2], maar ook [persoon 4] en die [persoon 3] van de textiel. In de vergaderruimte zaten rechts van de tafel [persoon 4] en [persoon 3]. Tegenover [persoon 4] zat [persoon 2] en die probeerde [persoon 6] plaats te laten nemen tegenover [persoon 4] en [persoon 3] door zelf op te staan en elders plaats te nemen. [persoon 6] voelde toen al de dreiging. Er werd door [persoon 4] direct verteld dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) was aangehouden en in de gevangenis zat op verdenking van de poging tot moord op [persoon 1]. [verdachte] had het gesprek van 24 juni in Nijkerk opgenomen, zei [persoon 4], en [persoon 3] gooide de cd's daarvan op tafel. [persoon 4] zei tegen [persoon 6] dat hij € 45.000,- moest betalen. [persoon 4] vertelde [persoon 6] daarbij letterlijk dat als hij de € 45.000,- niet zou betalen, [verdachte] er voor zou zorgen dat [persoon 6] iets zou overkomen. De € 45.000,- was zijn fee voor zijn vermeende opdracht tot de moord op [persoon 1]. [persoon 4] en [persoon 3] wilden meteen bewijs dat [persoon 6] het zou overmaken. Binnen twee dagen stonden [persoon 4] en die [persoon 3] bij [persoon 6] op de stoep in Hattem. [persoon 6] heeft toen direct het geld naar de rekening van [persoon 4] overgemaakt onder vermelding van schadevergoeding.xxxix
De politie heeft [persoon 2] bovenstaande verklaring van [persoon 6] voorgehouden en [persoon 2] heeft bevestigd dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen voornoemde personen. [persoon 2] heeft verklaard dat [persoon 4] en [persoon 3] eerst een dergelijk gesprek met hem hadden gehad en dat hij ook moest betalen voor de aanslag op [persoon 1]. [persoon 2] weet niet meer of hij [persoon 6] heeft uitgenodigd op zijn kantoor, maar wel dat die cd's daadwerkelijk op tafel werden gegooid en zij er dus allebei mee werden gechanteerd.xl [persoon 2] heeft voorts verklaard dat de [persoon 3] over wie [persoon 6] verklaarde toen hij de € 45.000,- moest betalen om [verdachte] schadeloos te stellen heeft herkend op de door hem getoonde foto 12.xli Op deze foto staat verdachte [persoon 12].xlii
[verdachte] heeft op 21 februari 2012 bij de politie verklaard dat hij over het algemeen gebruik maakte van de rekening van [persoon 11]. Een bedrag van € 14.916,66 die op deze rekening is gestort, komt volgens [verdachte] bij [persoon 6] vandaan.xliii Als de politie [verdachte] later voorhoudt dat hij heeft verklaard te weten van de afkomst van de € 14.916,66 die door [persoon 4] op 1 november 2010 op de rekening van [persoon 11] is gestort en hem vraagt naar de reden waarom [persoon 6] geld moest overmaken naar [persoon 4], verklaart [verdachte] dat hij van [persoon 4] gehoord had dat [persoon 4] en [persoon 12] naar [persoon 6] zijn geweest met het verhaal dat [verdachte] vast zou zitten vanwege de aanslag van Gouda. Zij hebben toen tegen [persoon 6] gezegd dat er geld moest komen, om de vrouw van [verdachte] te onderhouden. [verdachte] heeft voorts verklaard dat een deel van dat geld naar hem is toegekomen.xliv
8.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bedragen van € 5.016,67, € 25.462,50 en € 11.250,- op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte dient ten aanzien van deze bedragen derhalve te worden vrijgesproken.
8.3.2.2 Ten aanzien van het bedrag van € 30.000,-
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het geldbedrag van € 30.000,- van een misdrijf afkomstig is.
Uit het vonnis van heden waarbij [persoon 4] door deze rechtbank - onder meer - is veroordeeld voor de oplichting van [persoon 6], volgt dat [persoon 4] [persoon 6] door oplichting heeft bewogen tot betaling van de in maart 2010 overgemaakte bedragen van € 250.000,- en € 50.000,-. Uit de verklaring van [persoon 6] volgt dat deze bedragen aan [persoon 4], via de derdenrekening van [persoon 2], zijn overgemaakt ten behoeve van het logistieke proces van de gouddeal. [persoon 2] bevestigt de verklaring van [persoon 6] over de verhalen die [persoon 4] hen op de mouw spelde over de Israëliër [persoon 15] die de enorme hoeveelheden goud tegen contante betaling zou gaan afnemen en de busjes met contant geld die bij de grens tegengehouden zouden zijn.
Vast staat dat de € 30.000,- van misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden. Hiervoor is van belang dat verdachte het geldbedrag contant van [persoon 4] heeft gekregen en dat [persoon 4] enkele dagen eerder enkele tonnen op zijn rekening gestort heeft gekregen via een derdenrekening. Voorts is van belang dat verdachte in dit vonnis ook wordt veroordeeld voor het plegen van een oplichting samen met [persoon 4] in de periode september - oktober 2009 waarbij een verzekeringsmaatschappij is bewogen tot afgifte van € 55.357,-. Ook heeft verdachte verklaard dat hij het geld kreeg voor onder andere het rondrijden van wapens. Op grond van voornoemde omstandigheden is af te leiden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Voorts kan uit het feit dat verdachte het bedrag contant ontving, hij van de criminele activiteiten van [persoon 4] op de hoogte was èn de omstandigheden dat hij niet naar de herkomst van het geld heeft gevraagd en ook geen aannemelijk verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
Gezien het voorgaande is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het schuld witwassen van € 30.000,-.
8.3.2.3 Ten aanzien van het bedrag van € 14.916,66
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het geldbedrag van een misdrijf afkomstig is, namelijk van een afpersing en afdreiging. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij hiervan wist. Er kan aldus worden bewezen dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt.
Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode eenmaal heeft schuldig gemaakt aan witwassen en eenmaal aan schuldwitwassen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet is komen vast te staan dat sprake is van een gewoonte van witwassen en het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is wel bewezen, zoals uit het voorgaande blijkt.
9. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde (Zaaksdossier 10)
9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht bewezen het ten laste gelegde in voorraad hebben en verkopen en/of afleveren en/of ter hand stellen van de in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt.
Het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de tapgegevens, de bevindingen bij de doorzoeking van 17 januari 2012, de verklaring van getuige [persoon 16] en de bekentenis van verdachte.
Het verweer dat verdachte het verboden karakter van het eerste ten laste gelegde feit niet kende, dient te worden verworpen. Uit het door verdachte erkende gesprek uit 2008 tussen [persoon 14], verdachte, [persoon 4] en [persoon 11] blijkt dat verdachte wist van het verboden karakter van het verkopen, afleveren dan wel ter hand stellen van anabole steroïden. Deze wetenschap kan niet anders dan ook de wetenschap van het verboden karakter van het in voorraad hebben omvatten.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de feiten gelijk aan het requisitoir bewezen kan achten onder de volgende omstandigheden. Verdachte gebruikte de geneesmiddelen met name voor zichzelf en stelde de geneesmiddelen ook nog wel eens aan anderen ter beschikking. Verdachte kende het verboden karakter hiervan niet. Daarbij dient in ieder geval te worden vastgesteld dat verdachte geen professionele handelaar in anabolen is geweest en dat hij zulks evenmin, indien dat wel het geval zou zijn geweest, heeft willen verhullen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2013 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting en voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat de anabolen, die zijn genoemd in het onder 1 ten laste gelegde en die zijn aangetroffen op de [adres 2] te [plaats], van mij zijn. Dat klopt. Het bezit en het gebruik ervan ontken ik niet.
U houdt mij voor dat mij de handel in anabolen wordt verweten onder het onder 2 ten laste gelegde. Ik haalde regelmatig voor mezelf en ik nam het vaak voor andere jongens mee. Het is niet zo dat ik winst maakte, maar soms kreeg ik bijvoorbeeld ook de reiskosten terug. De bestellingen die bij mij zijn gedaan gaan over één potje van dit of dat, zoals in de tapgesprekken in het dossier naar voren komt. In de tapgesprekken wordt gesproken over anabolen.
2. Een geschrift, zijnde een niet gedagtekende kennisgeving van inbeslagneming met nummer 29-936552-F, opgemaakt door opsporingsambtenaar NR02-013 (doorgenummerde pag. 142 / ZD 10), inhoudende een omschrijving van de in beslag genomen goederen.
3. Een aanvullend proces-verbaal met nummer 30-008336 van 4 april 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar NR02-022 (niet doorgenummerd) met als bijlage 2, een proces verbaal onderzoek diverse medicijnen met nummer 29-999138 van 25 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 17] (niet doorgenummerd), inhoudende een sporenoverzicht.
4. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 maart 2012, nummer 2011.10.03.022, opgemaakt door NFI-deskundige [persoon 18] (doorgenummerde pag. 153-159 / ZD 10).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
5. Een geschrift, zijnde een bijlage proces-verbaal van tapgesprekken, te weten:
- pag. 014 (1589 sms en 1590 sms)
- pag. 015-019
- pag. 052 (15 sms en 3116 sms)
- pag. 056-057 (1045 sms - 1073 sms)
- pag. 106 (1213)
- pag. 111-113 (GHA 956 sms- 1002 sms).
9.3.2 De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het bestanddeel 'geen handelsvergunning' overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte een handelsvergunning had, op basis waarvan verdachte de geneesmiddelen in voorraad mocht hebben, mocht verkopen, afleveren en/of ter hand stellen.
Hoewel de in de onder 2 ten laste gelegde genoemde middelen niet letterlijk zijn genoemd in de getapte telefoongesprekken en sms'en, is wel af te leiden dat verdachte deze middelen aan anderen heeft verkocht, afgeleverd of ter hand gesteld. Hiervoor is van belang dat uit het NFI-rapport van 15 maart 2012 blijkt dat de in de woning van verdachte aangetroffen en in beslag genomen middelen anabole steroïden zijn. Verdachte heeft verklaard dat anabolen bij hem werden besteld. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen middelen voor zichzelf gebruikte en dat als hij de middelen ging halen ook wel eens voor andere personen meenam. Hieruit volgt dat de middelen die verdachte verkocht, afleverde of ter hand stelde middelen zijn die in de tenlastelegging zijn genoemd.
Dat verdachte het verboden karakter niet kende van het bezit of gebruik, of het zonder winst te maken verkopen, afleveren of ter hand stellen van de genoemde middelen, doet aan een bewezenverklaring niet af. Immers, verdachte wordt niet de opzet hiervan verweten.
10. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde (Zaaksdossier 11)
10.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het feit, medeplegen van oplichting, bewezen kan worden op grond van de verklaringen van [persoon 3] en verdachte, die gedetailleerd overeen komen, en de inhoud van het verzekeringsdossier. Weliswaar heeft [persoon 3] een deel van [persoon 4] vernomen, maar hij is er op een niet onbelangrijk moment ook getuige van geweest. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de aanrijding in scene is gezet en dat de verzekeraar daardoor is opgelicht.
Verdachte heeft verklaard wel vaker klusjes voor [persoon 4] te doen. Hij heeft vanaf het begin van het plan van [persoon 4] meegewerkt door de chauffeur en diens collega te regelen en hen tegen betaling de aanrijding te laten uitvoeren. Hij wist dat de bedoeling van [persoon 4] was om de verzekeraar op te lichten. Ook al verklaart verdachte in dit verband niets te hebben gekregen voor zijn bijdrage, hij ging er wel van uit dat hij iets van de te verwachten opbrengst zou krijgen. Na de aanrijding heeft hij de berijders van de veegauto uit eigen zak nog iets extra's betaald. Deze betaling kan niet anders worden gezien dan als zwijggeld, om ervoor te zorgen dat de waarheid niet alsnog aan het licht zou komen.
De twee ontkennende verklaringen van de bestuurders van de veegwagen, [persoon 19] en [persoon 16], moeten terzijde worden geschoven, nu verdachte heeft bekend geld aan hen te hebben gegeven voor hun bijdrage in het veroorzaken van de schade.
Concluderend kan bewezen worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, verdachte was nauw betrokken bij het essentiële gebeuren van de oplichting, te weten de in scene gezette aanrijding. Het verweer van de verdediging dat hiervan geen sprake zou zijn, dient derhalve verworpen te worden.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft een verklaring afgelegd en uit het feitencomplex komt naar voren dat het een kwestie betreft die uitsluitend en alleen [persoon 4] betreft, nu verdachte op geen enkele wijze betrokken is bij de feitelijkheden in de verschillende gedachtestreepjes zoals ten laste gelegd. De wetenschap die verdachte mogelijkerwijs heeft over deze gebeurtenissen is niet voldoende om hem als medepleger te kwalificeren van oplichting. Dat zulks ook het geval is moge blijken uit de omstandigheden dat verdachte geen enkel (financieel) belang / motief / oogmerk heeft gehad bij genoemde aanrijding noch enige bemoeienis heeft gehad met de verdere afwikkeling daarvan.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 september 2009 is in het [adres 3] in [plaats] een daar geparkeerde Volkswagen Caddy aangereden door een veegwagen van Stadswerken van de Gemeente Utrecht. De veegwagen werd ten tijde van de aanrijding bestuurd door [persoon 19]. Het aanrijdingsformulier is mede ondertekend door [persoon 4].xlv
[verdachte] was ter plaatse aanwezig.xlvi [persoon 16], collega van [persoon 19], bevond zich eveneens in de directe nabijheid van de veegwagen. [persoon 16] is een bekende van verdachte, ze trainen in dezelfde sportschool. Na de aanrijding zag [persoon 16] dat [persoon 4] een doos uit zijn auto haalde waarin volgens [persoon 4] beeldjes van olifantjes zaten. [persoon 16] zag dat er een slurf was afgebroken.xlvii
Op 22 september 2009 is er door [persoon 20] (de rechtbank begrijpt: de tussenpersoon), namens verzekerde [vennootschap 7] met als contactpersoon [persoon 4], een schademelding gedaan bij [A]. In de melding staat dat van drie glazen olifantjes, die blijkbaar op de voorbank stonden, de slurven zijn afgebroken doordat de geparkeerde auto van de verzekerde is aangereden door een veegwagen. [A] heeft schade-expert [vennootschap 8] ingeschakeld.xlviii
In het rapport van [vennootschap 8], wordt na een afspraak met verzekerde [vennootschap 7], een eenmanszaak van mevrouw [persoon 21], het volgende gerapporteerd: Op 22 september 2009 had [persoon 4], de echtgenoot van mevrouw [persoon 21], in zijn voertuig een drietal met edelstenen bezette olifanten en een kroonluchter die aan mevrouw [persoon 22] overgedragen dienden te worden. Op een parkeerplaats van het [adres 2] te [plaats] werd zijn geparkeerde auto aangereden door een veegwagen. Daarbij is de doos met drie olifanten die op de bijrijderstoel stond op de grond terecht gekomen en zijn de olifanten ernstig beschadigd. Met de betrokkenen is geconstateerd dat de olifanten onherstelbaar beschadigd waren. [vennootschap 8] stelt op basis van de bevindingen, de overgelegde certificaten van authenticiteit en de verkregen documentatie de totale schade vast op € 55.857,-. Als bijlage bij het rapport zijn onder andere een aankoopnota glazen olifanten, het aanrijdingsformulier van 22 september 2009 en een prijslijst [vennootschap 7] gevoegd.xlix Op 9 oktober 2009 stelt de heer [persoon 20] [A] per fax op de hoogte van het feit dat [persoon 4] hem die dag telefonisch heeft gevraagd om deze zaak met spoed te laten afwikkelen omdat [persoon 4] naar eigen zeggen het schadebedrag heeft moeten voorschieten.l
[A] heeft op 22 oktober 2009 aan [vennootschap 7] ter zake van de schade aan de "glazen olifanten" een bedrag van € 55.357 overgemaakt.li
Getuige [persoon 3] heeft verklaard dat [persoon 4] hem het volgende heeft verteld. De aanrijding in het [adres 2] te [plaats] was gepland, het plan was ontwikkeld door [persoon 4] en [verdachte], teneinde geld van de verzekering te beuren. [persoon 4] heeft [persoon 3] verteld dat hij de schade aan de goederen die zich in de auto bevonden zou gaan claimen bij de veroorzaker van de aanrijding. De beschadigde goederen betroffen drie glazen olifantjes, bezet met diamanten.lii [persoon 4] had de olifantjes een dag vóór de aanrijding kapot geslagen en in de auto geladen.liii De verzekering had tussen de 55 en 60.000 euro uitgekeerd. De jongens van de veegwagen was € 1.000,- per persoon beloofd maar uiteindelijk hadden ze € 250,- per persoon gekregen. [verdachte] had de mensen van de veegwagen geregeld, één van hen sportte in dezelfde sportschool als [verdachte].liv
[verdachte] heeft tijdens zijn politieverhoor van 22 maart 2012 een handgeschreven brief overhandigd. Deze brief is uitgewerkt en de inhoud komt er op neer dat [persoon 4] aan [verdachte] had gevraagd om met een vriend van [verdachte] van de sportschool een afspraak te maken, want [persoon 4] had een geniaal plan. [persoon 4] zou die vriend € 2.000,- geven als hij zijn auto in elkaar zou rijden. Die vriend ging akkoord indien zijn collega ook akkoord zou gaan, hetgeen gebeurde. Als de verzekering goed zou uitbetalen dan zouden ze nog wat meer van [persoon 4] krijgen. Het geld moest wel direct overhandigd worden en omdat [persoon 4] dat zelf niet wilde doen, heeft [verdachte] na de aanrijding volgens afspraak geld overhandigd. [verdachte] heeft [persoon 4] gemeld dat hij er later op is aangesproken dat niets extra's werd uitgekeerd, waarop [persoon 4] reageerde met het verhaal dat weinig was uitgekeerd. Uit eigen zak heeft [verdachte] nog € 2.000,- gegeven aan de persoon die om extra geld had gevraagd.lv [verdachte] heeft ter zitting verklaard het bij zijn schriftelijke verklaring bij de politie te willen houden.lvi
10.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de handgeschreven verklaring van verdachte, met name nu hij zichzelf daarmee heeft belast. Uit deze verklaring, bezien in onderling verband met de verklaring van [persoon 3], die steun vindt in overige bewijsmiddelen, valt af te leiden dat verdachte vanaf het begin wist dat medeverdachte [persoon 4] een 'geniaal plan had', waarbij verdachte een rol zou spelen. De aanrijding in het [adres 2] is bedacht door [persoon 4] en verdachte, teneinde geld van de verzekering te beuren. Verdachte heeft een vriend van hem op verzoek van [persoon 4] benaderd om de auto van [persoon 4] in elkaar te rijden, waarvoor een beloning zou worden gegeven. De vriend ging akkoord indien zijn collega dat ook zou gaan, hetgeen gebeurde. Verdachte wist dat het om het oplichten van de verzekering ging. Hij heeft immers zelf verklaard dat de twee nog meer van [persoon 4] zouden krijgen 'als de verzekering goed zou uitbetalen'. Verdachte was op de plaats delict aanwezig en heeft daar direct na de aanrijding volgens afspraak geld overhandigd als beloning voor het aanrijden. Toen er niets extra's voor de twee kwam, heeft verdachte nog geld uit eigen zak betaald toen om extra geld was gevraagd.
Uit het voorgaande komt naar voren dat verdachte een belangrijke rol had bij het ensceneren van de aanrijding, de betrokkenheid van de twee medewerkers van de Stadsreiniging daarbij en hun beloning daarvoor. Verdachte wist ook dat het om een oplichting van de verzekering ging, zodat ook van zijn kant opzet op de oplichting van de verzekeraar bestond. De bewuste en nauwe samenwerking met [persoon 4] maakt [verdachte] tot medepleger van dit feit, hetgeen betekent dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, de oplichtingshandelingen van [persoon 4] richting de verzekeraar ook aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Het feit dat verdachte zegt zelf geen geld aan het plegen van dit feit te hebben overgehouden, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht op grond van de onder 6.3, 7.3, 8.3, 9.3 en 10.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
verdachte en zijn mededaders:
- hebben een plan opgevat en besproken en een besluit genomen en ingestemd met een plan/besluit om [persoon 1] om het leven te brengen, en een mededader
- is naar die [persoon 1] toe gegaan en
- heeft tegen die [persoon 1] (in het Engels) gezegd dat hij een bericht van meneer [persoon 2] had, en
- heeft van korte afstand een vuurwapen op die [persoon 1] gericht en
- heeft vervolgens de trekker van dat vuurwapen overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van het misdrijf van moord (te plegen op [persoon 1]), hebbende verdachte en zijn mededaders toen en daar opzettelijk een vuurwapen en munitie en een telefoon en een auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, met opschrift Walther, type PP, kaliber 7.65 mm, en bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 primair ten laste gelegde
op 13 juni 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk een handgranaat van de pin ontdaan en vervolgens die handgranaat bij een bedrijfspand (perceel [adres 1]) door een raam naar binnen gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in dat bedrijfspand bevindende meubels en een zich in dat bedrijfspand bevindende vloer en radiator en andere zich in dat bedrijfspand bevindende goederen te duchten was.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 13 juni 2010 te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 subsidiair ten laste gelegde
in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag van
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig was;
in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag van
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij wist, dat dit geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten afpersing en afdreiging, in elk geval uit enig misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
op 17 januari 2012 te Utrecht geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten
- 24 tabletten met triiodothyronine en 7 tabletten met tamoxifen en
- 150 tabletten met methandrostenolon en
- 1 ampul met testosteron en testosteron enantaat, 1 ampul met trenbolon acetaat en 1 ampul met nandrolon en nandrolon decanoaat en
- 47 ampullen met stanozolol
in voorraad heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 12 september 2011 tot en met 17 januari 2012 te Utrecht, in elk geval in Nederland, een of meer geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten één of meer tabletten met triiodothyronine of één of meer tabletten met tamoxifen of één of meer tabletten met methandrostenolon of één of meer ampullen met testosteron of één of meer ampullen met testosteron enantaat of één of meer ampullen met trenbolon of één of meer ampullen met trenbolon acetaat of één of meer ampullen met nandrolon of één of meer ampullen met nandrolon decanoaat of één of meer ampullen met stanozolol, heeft verkocht of heeft afgeleverd of ter hand heeft gesteld.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 22 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [A] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 55.357 euro, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
-een aanrijding in scene gezet en
-bij eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een schade gemeld ter zake van beschadiging van beeldjes veroorzaakt door eerdergenoemde aanrijding en valse verklaringen afgelegd ten overstaan van (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij en
-een factuur en certificaten en een schadeformulier met betrekking tot eerdergenoemde aanrijding en schade aan eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij ter beschikking gesteld, waardoor verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
12. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
13. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
14. Motivering van de straf
14.1 De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen in zaak A onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 primair en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
De officieren van justitie hebben bij de formulering van de strafeis in aanmerking genomen dat verdachte zich aan ernstige strafbare feiten schuldig heeft gemaakt. Dat verdachte, de vaste begeleider van [persoon 4], niet had willen voldoen aan een eerdere wens om [persoon 2] in zijn auto op te blazen, mag hem sieren, maar hij had niet moeten kiezen tussen twee kwaden. Hij had afscheid moeten nemen van [persoon 4], zijn broodheer in magere tijden. Het gemak waarmee hij wel instemde met een granaataanslag op het kantoorpand en de substantiële bijdrage die hij heeft geleverd bij de voorbereiding en de uitvoering daarvan moet hem ernstig kwalijk worden genomen.
In het nadeel van verdachte werkt zijn strafblad. In zijn voordeel werkt dat hij bijna volledig openheid van zaken heeft gegeven, dat werkt strafmatigend. Het bekennen van ernstige misdrijven in een criminele context waarin dat wel enige moed vraagt, behoort wat het Openbaar Ministerie betreft te worden beloond. De bijdrage die verdachte met deze strafhouding aan de waarheidsvinding heeft geleverd behoort in de strafmaat te worden verdisconteerd. Het Openbaar Ministerie is van mening dat dit twee jaren dient te bedragen en niet, zoals de verdediging heeft betoogd, dat een straf gelijk aan die van de kroongetuige opgelegd dient te worden. De kroongetuige heeft een halvering van de strafeis gekregen, gelet op de met hem gesloten overeenkomst, nu hij als getuige in de zaken tegen medeverdachten een verklaring heeft afgelegd en verdachte heeft dat niet gedaan. Bij verhoren als getuige heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen.
Het Openbaar Ministerie is er op grond van zijn (persoonlijke) verklaringen wel van overtuigd dat hij serieus voornemens is na zijn detentie niet terug te vallen in de wereld van de misdaad.
14.2 Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte definitief een punt heeft gezet achter zaken waar mogelijk een 'luchtje' aan zit en overige activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen. Verdachte heeft een keuze gemaakt, zijn verantwoordelijkheid genomen en aanvaardt de eventuele consequenties. Na zijn detentie wil hij zich inzetten op een gezonde manier en deel uitmaken van de maatschappij zoals dat van hem wordt verwacht, maar vooral zorgen voor zijn inmiddels op leeftijd zijnde ouders.
Het Openbaar Ministerie heeft in de strafeis de coöperatieve houding van verdachte verdisconteerd in de tegen hem neergelegde strafeis. De verdediging wenst te benadrukken dat dit niet op voorhand het doel is geweest. Wel wil de verdediging opmerken dat [persoon 3] na zijn detentie in de gelegenheid wordt gesteld een nieuw leven op te bouwen zonder dat dit verleden hem nog zal achtervolgen dan wel zal worden nagedragen. Verdachte zal deze faciliteiten niet hebben. Na zijn invrijheidstelling zal verdachte geheel en op eigen kracht invulling moeten geven aan zijn leven waarbij het verleden hem uiteindelijk parten zal gaan spelen. Nu de verklaringen die verdachte heeft afgelegd, zonder de druk van een overeenkomst, mogelijk van groot belang zijn voor de beoordeling van niet alleen verdachtes strafzaak van verdachte, maar ook die van medeverdachten, komt het verdachte dienstig voor dat de eventueel op te leggen straf voor [persoon 3] eveneens wordt gehanteerd voor verdachte. Het feit dat hij zich als getuige op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, doet hier niet aan af, nu het Nederlandse strafproces niet zo is ingericht dat een bekennende verdachte verplicht is als getuige te verklaren.
Voorts dient bij de strafmaat rekening gehouden te worden met de gevraagde vrijspraken.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht de goederen vermeld op de beslaglijst te retourneren aan verdachte daar zij niet enig rechtens te respecteren strafvorderlijk belang meer dienen.
14.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is enige tijd de klusjesman van [persoon 4] geweest. Deze klusjes waren deels van onschuldige aard, zoals het optreden als chauffeur, deels kwam het erop neer dat hij uitvoerder was van strafbare feiten. Verdachte was niet de man die alles bedacht, maar hij was wel de man die veel uitvoerde. Zij het soms met enige reserve, maar die reserve leidde nooit tot blokkade van de plannen van [persoon 4]. In de uitvoering lag zijn kracht. Hij wist met de nodige inventiviteit de zaken tot in de puntjes te regelen. In die zin was hij voor [persoon 4] een ideale assistent.
Als klusjesman was hij zo nauw betrokken bij het gooien van de handgranaat, bij de poging tot moord, en bij de in scene gezette aanrijding met de veegwagen, dat hij kan worden beschouwd als medepleger. Het gaat hier om feiten die moeten worden beschouwd als zeer ernstig en gevaarzettend. Daarnaast was hij exact op de hoogte van de slinkse wijze waarop [persoon 4] zich verrijkte en van het gegeven dat aldus in een paar gevallen zijn salaris rechtstreeks afkomstig was uit de opbrengsten van een misdrijf.
Alles bij elkaar genomen zijn de bewezen verklaarde feiten zo ernstig dat het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, zoals voorgesteld door het Openbaar Ministerie, gerechtvaardigd is, ook al volgt op sommige onderdelen een vrijspraak voor witwassen.
De rechtbank neemt daarnaast echter in overweging dat verdachte uiteindelijk gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd, en dat het daardoor mede aan hem is te danken dat een aantal ernstige zaken definitief is opgehelderd. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte de gevangenisstraf, die verdachte in beginsel zou moeten krijgen, verminderen met drie jaren.
Tot slot heeft verdachte de wet op de Economische delicten en de Geneesmiddelenwet overtreden. Nu het hier gaat om feiten die van een geheel andere orde zijn dan die hierboven zijn besproken, en verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal de rechtbank zich ter zake beperken tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
15. De benadeelde partijen [persoon 23] e.a. en de schadevergoedingsmaatregel
Mr. B.J.V. Keupink, advocaat van de benadeelde partijen [persoon 23], [persoon 10], [vennootschap 3] en vijftien andere in de vordering genoemde stichtingen en B.V.'s heeft een bedrag van € 2.185.285,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 juni 2010, gevorderd in de zaken van verdachten [persoon 3], [verdachte] en [persoon 4] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan is een bedrag van € 90.000,- immateriële schade en € 1.000.000,- reputatieschade. De overige kosten betreffen materiële schade.lvii De vordering is nader toegelicht in de faxen van de raadsman van 26 februari 2013 en 4 maart 2013, alsmede ter terechtzitting van 27 februari 2013 door de raadsman en de heren [persoon 23] en [persoon 10].
Ter toelichting op de vordering is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Alle op de vordering genoemde benadeelde partijen zijn gevestigd op het adres [adres 1] te [plaats], het kantoorpand waar door toedoen van verdachten op 13 juni 2010 een granaat is ontploft. Door deze onrechtmatige daad van verdachten hebben de benadeelde partijen rechtstreeks schade geleden. De benadeelde partijen zijn evident getroffen in een belang dat door artikel 157 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd. Verdachten zijn voor de schade hoofdelijk aansprakelijk.
De posten opruimkosten, vervangen dossiers, alarmopvolging door beveiliging, personeelskosten in verband met onderzoek en schadebeperking, advieskosten omgang media, accountantskosten en diverse advocatenkosten zijn eenvoudig. Deze schadeposten zijn ontstaan als rechtstreeks gevolg van de door de verdachten gepleegde granaataanslag en deze vorderingen vormen geen onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de overige posten is de raadsman van oordeel dat evenmin sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de schadepost betreffende reputatieschade, ter hoogte van 1 miljoen euro, is naar voren gebracht dat de in de afgelopen decennia met grote zorg opgebouwde reputatie door de granaataanslag ernstig besmet is geraakt, mede doordat het zo lang heeft geduurd voordat aan het publiek bekend is gemaakt dat de granaataanslag niet voor [persoon 23] c.s. bedoeld was.
De natuurlijke personen uit de groep van benadeelde partijen hebben immateriële schade geleden doordat zij door de granaataanslag angst en stress ervaren hebben.
De rechtbank kan een eigen schatting maken van de hoogte die de door de verdachten veroorzaakte schade ten minste beloopt en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Overigens is de schade niet uitsluitend veroorzaakt door de drie verdachten van de granaataanslag, maar ook door anderen, waaronder [persoon 2], het Openbaar Ministerie en de media. Het is daarom eerlijker dat onderdelen van de schade ook zullen worden afgewenteld op deze andere verantwoordelijken en derhalve dienen tegen die achtergrond de vorderingen ook geacht te zijn gericht tegen [persoon 2].
Tot slot verzoeken de benadeelde partijen om vergoeding van de proceskosten, ter hoogte van € 12.189,02, gemaakt in verband met de voeging als benadeelde partij in deze procedure, welke kosten wellicht deels overlappen met de kosten gevorderd als materiële schade terzake van advocaatkosten ter beperking en voorkoming van schade.
15.2 Het Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de benadeelde partijen [persoon 23] en [persoon 10] en de vennootschap [vennootschap 3] nadrukkelijk in de stukken voorkomen, de overige benadeelde partijen niet. Door de raadsman is toegelicht dat deze vennootschappen ook schade hebben geleden, maar het Openbaar Ministerie wijst erop dat weliswaar gesteld wordt dat de meeste (rechts)personen, op drie na, kantoor houden op de [adres 1], maar dat juist uit de uittreksels KvK blijkt dat de meeste vennootschappen elders gevestigd zijn. Dit brengt mee dat de vaststelling van reputatieschade van elk der benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en zij dienen niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot partiële toewijzing van het materiële deel van de vordering, die betrekkelijk eenvoudige rechtstreeks te koppelen zijn aan de aanslag van 13 juni 2010, te weten opruimkosten personeel (€ 3600,00), de kosten voor vervanging van dossiers (€ 268,29 ex BTW) en alarmopvolging (€ 56.21 ex BTW). Daarnaast komt de post personeelskosten voor onderzoek en schadebeperking deels voor toewijzing in aanmerking, te weten tot € 33.425,00. Totaal maakt dit € 37.349,50. Voor het overige past niet-ontvankelijk verklaring.
Ten aanzien van de posten advieskosten media en accountantskosten is het Openbaar Ministerie van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting onvoldoende aannemelijk is dat zij rechtstreeks schade door het strafbare feit betreffen. De vier andere gestelde schadeposten - huurderving, waardedaling van een schilderij, reputatieschade, immateriële schade en waardedaling van het pand - leveren een onevenredige belasting op voor het strafproces, nu de schade thans (nog) niet te becijferen is en ten aanzien van de reputatieschade ook anderen dan de genoemde verdachten de schade hebben veroorzaakt.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand, stelt het Openbaar Ministerie voor om het bedrag te beperken tot € 2500,00 nu ook posten zijn opgevoerd die niet rechtstreeks voort komen uit het strafbare feit, zoals een procedure tegen Het Parool. Het Openbaar Ministerie vordert naast de genoemde bedragen de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, behalve ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand.
15.3 Het standpunt van de verdediging
De opruimkosten personeel (€ 2.600), de kosten voor vervanging van dossiers (€ 268,29 exclusief BTW) en de alarmopvolging (€ 56,21 ex BTW) komen voor vergoeding in aanmerking daar deze kosten als rechtstreekse schade van de benadeelde partij zijn aan te merken. De overige ingediende posten zijn zo ingewikkeld en lenen zich niet voor behandeling in een strafproces, dat deze niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
15.4 Het oordeel van de rechtbank
Krachtens artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de heren [persoon 23] en [persoon 10] en de rechtspersoon [vennootschap 3] zijn aan te merken als voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering, nu voldoende aannemelijk is dat zij rechtstreeks schade hebben geleden door de granaataanslag op het kantoorpand aan de [adres 1] in [plaats] op 13 juni 2010. Ten aanzien van de overige in de vordering genoemde rechtspersonen is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij rechtstreeks schade zouden hebben geleden door deze granaataanslag. De enkele stelling van de advocaat van de benadeelde partijen dat al deze partijen gevestigd zijn op het adres aan de [adres 1], al dan niet onderbouwd met een uittreksel van het register KvK (waaruit overigens in de meeste gevallen niet bleek van vestiging op de [adres 1]), is daartoe onvoldoende. Deze rechtspersonen, te weten [stichting 1], [stichting 2], [stichting 3], [vennootschap 9], [vennootschap 10], [vennootschap 11], [vennootschap 12], [vennootschap 13], [vennootschap 14], [vennootschap 15], [vennootschap 16], [vennootschap 17], [vennootschap 18], [vennootschap 19] en [vennootschap 20] worden daarom niet-ontvankelijk in hun vordering verklaard.
De benadeelde partijen [persoon 23], [persoon 10] en [vennootschap 3] zijn ontvankelijk in hun vordering, nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat zij rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het in dit vonnis bewezen geachte feit, te weten de granaataanslag op 13 juni 2010.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van slechts een deel van de vordering van [persoon 23] e.a. niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding acht de rechtbank de volgende posten toewijsbaar:
- € 3.600,00 opruimkosten personeel;
- € 319,26 vervanging dossiers
- € 66,89 Alarmopvolging G4S
Ten aanzien van deze kosten is voldoende aannemelijk dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van de granaataanslag en deze kosten zijn door de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Een bedrag van € 3.986,15 zal daarom terzake van materiële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 en verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te voldoen.
Ten aanzien van de post 'personeelskosten onderzoek en schadebeperking' ter hoogte van € 56.825,00 is de rechtbank van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat benadeelde partijen door het bewezen verklaarde feit schade in de zin van extra personeelskosten hebben geleden, maar dat in de vordering en de toelichting ter terechtzitting, onvoldoende onderbouwd is waaruit dit deel van de vordering bestaat en hoe dit is opgebouwd.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de posten 'advocaatkosten divers' ter hoogte van € 113.537,05, 'accountantskosten' ter hoogte van € 4.031,25, 'reputatieschade' ter hoogte van € 1.000.000,- en 'waardedaling schilderij [naam 1]' ter hoogte van € 5.000,- .
Dit deel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen zijn daarom in dat deel van hun vordering niet-ontvankelijk en kunnen dat bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering tot vergoeding van de posten 'huurderving' ter hoogte van € 160.131,02 en 'waardedaling object' ter hoogte van € 750.000,- wijst de rechtbank af, nu door de benadeelde partijen niet aannemelijk is gemaakt dat deze voldoende causaal verband hebben met het bewezen verklaarde strafbare feit, de granaataanslag.
De vordering tot vergoeding van de post 'Advieskosten omgang media' ter hoogte van € 1.774,53 wordt eveneens afgewezen, nu deze redelijkerwijze niet aan verdachten kan worden toegerekend.
Uit de toelichting van benadeelde partijen [persoon 23] en [persoon 10] ter terechtzitting is gebleken dat zij immateriële schade hebben geleden. De rechtbank waardeert deze op € 15.000,- voor de benadeelde partijen [persoon 23] en [persoon 10] gezamenlijk en wijst dat deel van de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en kan door benadeelde partijen bij de burgerlijke rechter aangebracht worden.
Het gevorderde bedrag aan proceskosten zal deels worden toegewezen. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- redelijk en zal de vordering tot dat deel toewijzen. Van het resterende deel is onvoldoende komen vast te staan dat het gaat om redelijke kosten tot vaststelling van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De benadeelde partijen worden in het overige deel van de proceskostenvordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partijen [persoon 23], [persoon 10] en [vennootschap 3], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, met dien verstande dat deze schadevergoedingsmaatregel geen betrekking kan hebben op de toegewezen proceskosten.
16. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 45, 46, 47, 56, 57, 63, 157, 289, 326, 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 1 en 6 van de Wet economische delicten en artikel 40 Geneesmiddelenwet. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het in zaak A onder 4 subsidiair ten laste gelegde nietig.
Verklaart het in zaak A onder 6 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 subsidiair en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 11 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Voortgezette handeling van
medeplegen van poging tot moord
en
medeplegen van voorbereiding van moord
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 en 5 bewezen verklaarde
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 primair bewezen verklaarde
Medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 subsidiair bewezen verklaarde
schuldwitwassen
en
witwassen
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 40 van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde
Medeplegen van oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde misdrijven tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts ten aanzien van de overtredingen, zoals bewezen verklaard in zaak B onder 1 en 2 tot een geldboete van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Voor zover de goederen vermeld op de aangehechte beslaglijst nog niet zijn teruggegeven, gelast de rechtbank de bewaring van de goederen ten behoeve van de rechthebbende.
Verklaart de benadeelde partijen te weten [stichting 1], [stichting 2], [stichting 3], [vennootschap 9], [vennootschap 10], [vennootschap 11], [vennootschap 12], [vennootschap 13], [vennootschap 14], [vennootschap 15], [vennootschap 16], [vennootschap 17], [vennootschap 18], [vennootschap 19] en [vennootschap 20] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Wijst de vordering van [persoon 23], [persoon 10] en [vennootschap 3], toe tot € 3.986,15 (zegge drieduizend negenhonderd zesentachtig euro en vijftien cent) materiële schade en € 1000,- (zegge duizend euro) proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 23], [persoon 10] en [vennootschap 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst voorts de vordering van [persoon 23] en [persoon 10] toe tot een bedrag van € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 23] en [persoon 10] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering af ten aanzien van de posten 'huurderving' ter hoogte van € 160.131,02, 'waardedaling object' ter hoogte van € 750.000,- en 'Advieskosten omgang media' ter hoogte van € 1.774,53.
Bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering zijn.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 23], [persoon 10] en [vennootschap 3], € 3.986,15 (zegge drieduizend negenhonderd zesentachtig euro en vijftien cent) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 49 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 23]en [persoon 10], € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 110 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. H.A. van Eijk en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. van Bruggen en I. Verkaik, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2013.
i De officieren van justitie hebben in de tweede vordering wijziging tenlastelegging van 13 maart 2013 het in zaak A onder 6 ten laste gelegde als volgt gewijzigd: 'In feit In feit 6 wordt in de 1e regel de datum "13 september 2010" gewijzigd in "1 maart 2010".' Hoewel niet expliciet vermeld en ter terechtzitting van 13 maart 2013 niet expliciet besproken, begrijpt de rechtbank deze wijziging aldus dat de datum in zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde gewijzigd dient te worden. De verdediging is hiermee niet in haar belangen geschaad nu het feitencomplex hetzelfde is gebleven.
ii De rechtbank doelt hier op de "Overeenkomst als bedoeld in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken", door [persoon 3] ondertekend op 22 juni 2011 en namens de Staat der Nederlanden ondertekend op 23 en 27 juni 2011.
iii Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De volgende afkortingen worden gebruikt: ZD (Zaaksdossier), AD (Algemeen Dossier), BD (Beslagdossier) en PD (Persoonsdossier).
iv Pag. 113-116 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
v Pag. 125 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
vi Pag. 127-129 en 131 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
vii Pag. 137-138 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
viii Pag. 124 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
ix Pag. 3-5 / ZD 04 (proces-verbaal van aangifte [persoon 1]).
x Pag. 13 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor aangever [persoon 1]).
xi Pag. 3 / BD (kennisgeving van inbeslagneming [persoon 3]).
xii Pag. 166-167 / ZD 04 (proces-verbaal omschrijving vuurwapen).
xiii Pag. 533 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xiv Pag. 522 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xv Pag. 533-534 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xvi Pag. 437 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
xvii Pag. 271 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 6]).
xviii Pag. 2 en 11-12 (een geschrift, te weten een transcriptie van twee geluidsopnamen door het NFI van 16 januari 2013).
xix Pag. 535-536 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xx Pag. 536-538 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xxi Pag. 0080-0081 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xxii Pag. 0096-0098 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xxiii Pag. 0102-0104 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xxiv Pag. 0104-0106 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xxv Pag. 0209-0212 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xxvi Pag. 0029-0030 / ZD 03 (proces-verbaal van aangifte [persoon 10]).
xxvii Pag. 0001-0002 / ZD 03 (Proces-verbaal van bevindingen).
xxviii Pag. 0016-0017 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxix Pag. 0017 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxx Pag. 0025 / ZD 05 (proces-verbaal van getuigenverhoor [persoon 6]).
xxxi Pag. 0001 / ZD 05 (een geschrift, te weten een samenwerkingsovereenkomst).
xxxii Pag. 1739 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van rekeningnummer [nummer 3] van de Stichting Beheer Derdengelden mr [persoon 2] van 20 april 2010).
xxxiii Pag. 0476 / AD (een geschrift, te weten een faxbericht van ABN AMRO van 4 april 2011).
xxxiv Pag. 484 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [nummer 2] van [persoon 4] van 7 april 2010).
xxxv Pag. 0176 en 0177 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xxxvi De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 februari 2013.
xxxvii Pag. 0476 / AD (een geschrift, te weten een faxbericht van ABN AMRO van 4 april 2011).
xxxviii Pag. 0511 en 0512 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening 40.27.18.569 van R.H. [persoon 4] van 8 november 2010)
xxxix Pag. 0260 en 0261 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 6]).
xl Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
xli Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]) en pag. 0085 en 0098 / PD [persoon 2] (proces-verbaal verhoor verdachte [persoon 2]).
xlii Pag. 0278 en 0291 / ZD 05 (een proces-verbaal fotoserie (3))
xliii Pag. 0174 en 0175 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xliv Pag. 0184 en 0185 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xlv Pag. 0010 / ZD 11 (een geschrift, te weten een aanrijdingsformulier).
xlvi Pag. 0148 - 0151 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
xlvii Pag. 0129 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 16]).
xlviii Pag. 0006 en 0008 / ZD 11 (een geschrift, te weten een telefoonnotitie van [A] van 22 september 2009).
xlix Pag. 0050-0056 en pag. 0061-0067 / ZD 11 (een geschrift, te weten een Rapport van expertise van 15 oktober 2009 van [vennootschap 8], met bijlagen).
l Pag. 0015 / ZD 11 (een geschrift, te weten een faxbericht van [persoon 20] aan [A] van 9 oktober 2009).
li Pag. 1923 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift, boekdatum 22 oktober 2009, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen met nummer: 30-099211).
lii Pag. 0001-0004 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
liii Pag. 0114 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3]).
liv Pag. 0002 en 0003 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
lv Pag. 0148-0151 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
lvi De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2013.
lvii Opruimkosten personeel (€ 3600,-); Vervangen dossiers (€ 319,26); Alarmopvolging G4S (€ 66,89); Personeelskosten onderzoek en schadebeperking (€ 56.825,00); Huurderving (€ 160.131.02); Advieskosten omgang media (€ 1.774,53); Accountantskosten (€ 4.031,25); Advocaatkosten divers (€ 113.537,05); Waardedaling schilderij [naam 1] (€ 5.000,00) en Waardedaling object [adres 1] (€ 750.000,00).