Parketnummer: 13/651844-11
Datum uitspraak: 2 mei 2013
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1970],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, postcode plaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 februari 2012, 15 mei 2012, 8 augustus 2012, 5 november 2012, 25 januari 2013 en 18 april 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks 05 april 2004 tot en met 2 november 2009 te Paramaribo, in
elk geval in Suriname, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet eenmaal of meermalen met een vuurwapen,
althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het hoofd, in elk
geval in het lichaam, van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is
overleden.
hij op of omstreeks 05 april 2004 te Paramaribo, in elk geval in Suriname,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet eenmaal of meermalen met een
vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het hoofd,
in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de voorhanden zijnde medische informatie kan geen causaal verband worden afgeleid tussen de schotwond in het hoofd van het slachtoffer en zijn overlijden. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.2. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte tegenover zijn nichtje [A] (hierna: [A]) geen valide bewijsmiddel is. In strijd met de waarheid heeft verdachte tegenover haar verklaard dat hij het schot op het slachtoffer heeft gelost om op deze wijze ervoor te zorgen dat de politie en eventueel een rechterlijke uitspraak de zaak in zijn voordeel zou beslechten. Eerder heeft de rechtbank in een andere strafzaak tegen verdachte overwogen dat (een ander onderdeel van) de verklaring niet onder de in het strafrecht gebruikelijke waarborgen was afgelegd en dat de rechtbank daar derhalve geen betrouwbaar bewijs aan kon ontlenen.
3.3. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Naar aanleiding van een televisie-uitzending, waarin gesprekken zijn uitgezonden tussen verdachte en [A] en waarbij verdachte tegenover [A] heeft verklaard op het slachtoffer te hebben geschoten, heeft het openbaar ministerie verder onderzoek verricht. i Uit de inhoud van het dossier en het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat de door verdachte tegenover [A] afgelegde verklaring onrechtmatig is verkregen of dat het openbaar ministerie enige wetenschap of bemoeienis bij het opnemen van de gesprekken heeft gehad. ii Dat de rechtbank in een andere strafzaak tegen verdachte de verklaring van [A] niet als bewijs heeft aangemerkt, maakt dit niet anders nu in die betreffende zaak geen ander bewijs voorhanden was, hetgeen in onderhavige zaak wel het geval is. Het beroep op bewijsuitsluiting wordt derhalve verworpen.
3.4. Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit het verrichte onderzoek en de vele getuigenverklaringen niet vast is komen te staan dat verdachte de persoon is die het schot heeft gelost. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De getuige [B] heeft verklaard dat hij op 5 april 2004 bij het slachtoffer in de auto zat en dat het slachtoffer ter hoogte van de Basismarkt geroepen werd door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [verdachte] liep naar de auto waarin [B] en het slachtoffer zaten toe. Vervolgens keerde [verdachte] zich om en liep in de richting van de Basismarkt. [B] zag dat [verdachte] uit zijn broeksriem een zakdoek met daarin een pistool pakte en met het pistool een schot afloste richting de auto. Vervolgens zag [B] dat het gezicht van het slachtoffer besmeurd was met bloed.iii
De getuige [C], die tijdens het gebeuren in de Basismarkt aanwezig was, heeft op 7 februari 2012 tegenover verbalisant [D] verklaard, dat zij [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) op 5 april 2004 nabij het voertuig van het slachtoffer zag en daarna een schot hoorde.iv
Deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, leiden ertoe dat de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte de schutter is geweest. Dat [B] in eerste instantie verdachte heeft aangeduid als 'de voor mij onbekende man' en een dag later bij naam heeft genoemd, maakt dit niet anders. Uit de verklaring van [B] blijkt dat hij verdachte zelf niet kende en het slachtoffer hem in de dagen ervoor heeft gewezen op de persoon van verdachte.
[C] heeft tegenover verbalisant [D] verklaard dat zij weet wie de dader en het slachtoffer zijn. Zij was ten tijde van het delict helemaal overstuur van wat er was gebeurd. Zij heeft tot slot verklaard dat verdachte eerder een meningsverschil had met haar man dat uit de hand dreigde te lopen.
Verdachte zelf heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de getuige [C] kent.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [C] in haar eerste verklaring tegenover de verbalisant naar waarheid heeft verklaard. Dat [C] op 28 januari 2013 als getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat haar eerder bij de politie afgelegde verklaring niet juist in het proces-verbaal was verwoord en dat zij helemaal niets gezien heeft, acht de [rechtbank] dan ook niet geloofwaardig.
3.4. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 april 2004 te Paramaribo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen in het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaar, met aftrek voorarrest. De vordering van de benadeelde partij dient afgewezen te worden nu het causale verband tussen het schieten op en het overlijden van het slachtoffer niet kan worden vastgesteld.
De verdediging heeft, zoals onder punt 3 vermeld vrijspraak bepleit. De vordering van de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten, waardoor het slachtoffer in zijn hoofd is geraakt. De rechtbank rekent daarbij verdachte zwaar aan dat hij zich van een vuurwapen heeft bediend op een publieke plaats, te weten op de openbare weg in Paramaribo. Dergelijke misdrijven brengen in elke maatschappij sterke gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffend Uitreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2013, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder, zij het niet onherroepelijk, is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafmaat mede acht geslagen op de richtlijnen van het LOVS en is van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat sprake is van een bewezen poging en niet van een voltooid delict, ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] welke toeziet op kosten van de begrafenis als niet rechtstreeks schade, niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2013.
i Een proces-verbaal van 25 november 2011, opgemaakt door [E], [functie] bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de vertaalde tekst van de televisie-uitzendingen van 10 en 17 april 2011.
ii Hoge Raad 18 maart 2003, LJN AF4321.
iii Een geschrift, zijnde een proces-verbaal, van 6 april 2004, opgemaakt door [F], [functie] van het korps politie Suriname, gewest Paramaribo, inhoudende de verklaring van [B], p. D008-D010.
iv Een geschrift, zijnde een proces-verbaal, van 7 februari 2012, opgemaakt door [D], [functie] van het korps politie Suriname, inhoudende de verklaring van verbalisant, p. D89-D90.