ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/4645 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en het belang van re-integratie bij woonplaats zonder socialezekerheidsverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de WIA-uitkering van eiser, die in Singapore woonde. Eiser had zijn werkzaamheden wegens ziekte moeten staken en was in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WIA-uitkering. Echter, zijn uitkering kwam niet tot uitbetaling omdat Nederland geen socialezekerheidsverdrag met Singapore had gesloten. Eiser stelde dat de belangenafweging in zijn geval niet goed was gemaakt en dat zijn gezondheidssituatie en re-integratiemogelijkheden bij zijn werkgever in Singapore niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het belang van re-integratie zwaarder had moeten laten wegen dan de strikte naleving van het exportverbod. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de WIA-uitkering van eiser over de periode waarin hij in Singapore woonde. De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn beperkingen, passend werk bij zijn werkgever had verricht en dat de werkgever bijdroeg aan zijn re-integratiemogelijkheden. De rechtbank oordeelde dat de controle op de rechtmatigheid van de uitkering in dit geval voldoende was gewaarborgd, omdat eiser bereid was naar Nederland te komen voor een medische keuring. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4645 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
thans wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde mr. B.F. Desloover,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde mr. S.J.M.A. Clerx.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat het bedrag van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 1 januari 2012 is gewijzigd. De uitkering komt echter niet tot uitbetaling omdat eiser in een land woont waar Nederland geen socialezekerheidsverdrag mee heeft gesloten.
Bij besluit van 30 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft op 8 december 2008 wegens ziekte zijn werkzaamheden moeten staken als [functie], gevestigd in [vestigingsplaats]. Per 6 december 2010 is eiser in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WIA-uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Eiser wordt per die datum 100% arbeidsongeschikt geacht. Eiser genoot echter € 4.300,85 aan inkomsten, evenveel als het bedrag aan uitkering waarop hij recht had. Daarom kwam de uitkering niet tot uitbetaling.
1.2. Per 1 januari 2012 is eisers arbeidsovereenkomst gewijzigd en zijn zijn inkomsten verlaagd. Verweerder heeft hierop het hiervoor genoemde besluit van 11 april 2012 genomen. De hoogte van de uitkering bedraagt per 1 januari 2012 € 2.300,54 bruto per maand. Dit bedrag kwam echter niet tot uitbetaling, omdat eiser in een land woonde waar Nederland geen socialezekerheidsverdrag mee heeft gesloten.
1.3. Ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit was eiser woonachtig in [woonplaats1]. Eiser heeft zich op 7 januari 2013 weer in Nederland gevestigd.
2. wettelijke basis bestreden besluit
2.1. Ingevolge artikel 43f, in samenhang met artikel 45, eerste lid, van de WIA bestaat geen recht op een WIA-uitkering als de verzekerde buiten Nederland woont, tenzij de verzekerde in een land woont waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering op grond van de WIA kan bestaan.
3. standpunten van partijen
3.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het volgende standpunt gesteld. Nederland heeft geen verdrag gesloten met [woonplaats1], als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de WIA. Met de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) is uitkering afhankelijk gemaakt van de mogelijkheid van goede controle op de rechtmatigheid van de uitkering. Als met een land, in een verdrag, goede afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de identiteit, leefvorm, inkomsten en arbeidsongeschiktheid, is er geen belemmering voor export van de uitkering. Nu een dergelijk verdrag met [woonplaats1] niet tot stand is gekomen, heeft eiser ingevolge artikel 43, onderdeel f, van de WIA geen recht op uitkering. In de wet is geen mogelijkheid gegeven voor afwijking van genoemde bepaling. Een beroep op kennelijke hardheid treft daarom geen doel.
In aanvulling hierop heeft verweerder zich in het verweerschrift, met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 augustus 2011 (LJN BR4268), op het standpunt gesteld dat het sluiten van een verdrag de aangewezen methode is om wederkerigheid van uitkeringen te kunnen waarborgen en dat uitsluitend in die gevallen export van uitkering kan plaatsvinden. Er zijn wel pogingen gedaan om met [woonplaats1] tot verdragsluiting te komen, maar de onderhandelingen daartoe zijn op enig moment van [woonplaats1] zijde afgebroken.
3.2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Ondanks het ontbreken van een verdrag had een belangenafweging moeten plaatsvinden. De belangen van eiser dienen in dit geval te prevaleren boven de tekst van de wet. In dit kader heeft eiser, onder overlegging van informatie van de hem behandelend revalidatiearts, onder meer gewezen op zijn gezondheidssituatie. Het is voor hem beter als hij in een warm klimaat verblijft. In [woonplaats1] is het hem daardoor mogelijk om, in beperkte mate, werkzaamheden te verrichten voor zijn oorspronkelijke werkgever. Op die manier is hij in staat invulling te geven aan arbeidsmogelijkheden, hetgeen ook juist een doel van de WIA is. De controlemogelijkheden hoeven geen probleem te zijn. Eisers werkgever stelt zich garant voor de controle van inkomsten en van de medische situatie. Als verweerder hem dat zou verzoeken, wat tot nu toe niet is gebeurd, is eiser bereid naar Nederland komen voor een medische beoordeling. Eiser acht het besluit in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.3. Ter toelichting op zijn beroep is eiser ter zitting ingegaan op zijn gezondheidssituatie en de voor hem betere mogelijkheden om in [woonplaats1] zijn werkzaamheden, zij het in aangepaste vorm, te blijven verrichten. Eiser lijdt aan een aandoening van het zenuw- en spierstelsel, die beperkingen ten aanzien van bewegen oplevert. Voor zijn functioneren is het beter als hij in een warm land verblijft. Hij heeft voor zijn werkgever altijd de post in [woonplaats1] bezet. Nadat een fusie tot stand was gekomen met een Britse organisatie, heeft het bedrijf waar eiser voor werkt besloten de vestiging in [woonplaats1] te behouden met eiser als enige deskundige voor de koopvaardij en de baggerij. Die post is nu, gedurende eisers tijdelijk verblijf in Nederland, onbemand. Mocht eiser alsnog een WIA-uitkering krijgen, dan zal hij terugkeren en de post in [woonplaats1] weer gaan bezetten.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
4.2. Niet in geschil is dat tussen Nederland en [woonplaats1] geen socialezekerheidsverdrag tot stand is gekomen. Aan de eisen die artikel 43f en 45, eerste lid, van de WIA stellen, is onbetwist voldaan.
4.3. Naar vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer LJN BR3541 en BI0952) levert de wet BEU als zodanig geen strijd op met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank ziet geen grond om daarover anders te oordelen in het geval van eiser.
4.4. Zoals ook verweerder ter zitting heeft erkend doet zich in de situatie van eiser een spanning voor tussen het doel van het hier toegepaste exportverbod en het doel van de arbeidsongeschiktheidswetgeving zoals deze – zeker sinds de inwerkingtreding van de WIA als opvolger van de WAO - gestalte heeft gekregen.
4.5. Naar uit de wetsgeschiedenis blijkt, is de WIA mede ingegeven door de gedachte dat bij het beoordelen van het recht op uitkering zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij wat een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer ondanks zijn beperkingen nog wel kan en niet bij wat hij niet (meer) kan. Het wordt van belang geacht dat een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer zoveel als mogelijk aan het arbeidsproces blijft deelnemen, bij voorkeur bij de eigen werkgever. In de Memorie van Toelichting bij de WIA (Kamerstukken II 2004/05, 30034, nr. 3, p. 40) is hierover onder meer het volgende opgemerkt: “De regering vindt het van groot belang dat iedereen die kan werken, deelneemt aan het arbeidsproces. Daarmee sluit de regering aan bij de Commissie Donner en de SER, die beide de activering van gedeeltelijk arbeidsgeschikten centraal stellen. Ook de werknemers die enige belemmeringen met betrekking tot hun gezondheid ervaren, moeten maximaal kunnen meedoen in het arbeidsproces en zich daarin verder ontplooien. Het doel van de WGA is zoveel mogelijk gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk te helpen dan wel te houden. De inspanningen van alle betrokken partijen werknemers, werkgevers, verzekeraars en UWV moeten erop gericht zijn om de duurzame deelname van gedeeltelijk arbeidsgeschikten in het werkproces te bevorderen. Re-integratie moet maximaal kans van slagen worden gegeven.” De WIA bevat in de artikelen 28, 29 en 30 expliciete verplichtingen voor de verzekerde werknemer om het ontstaan van arbeidsongeschiktheid zoveel als mogelijk te voorkomen en om, indien eenmaal recht op een WGA-uitkering is ontstaan, in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen.
4.6. Het belang van bevordering van arbeidsdeelname, al dan niet in aangepast werk, bij de eigen werkgever heeft eerder al geleid tot de Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (WULBZ), neergelegd in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, en de Wet verbetering Poortwachter. Hierbij is aan de werkgever van de zieke werknemer een belangrijke rol toegedicht. Deze dient zich in de eerste twee ziektejaren in te spannen voor re-integratie van de werknemer, in eerste instantie in de eigen organisatie of onderneming, en als dat niet mogelijk is, bij een andere werkgever. Ook deze verplichting is, naast een aantal andere re-integratieverplichtingen, in de WIA, in artikel 25, terug te vinden. Hierbij wijst de rechtbank voorts op het negende lid van dit artikel, waarin is bepaald dat een werkgever die zich onvoldoende inspanningen getroost om de zieke werknemer aan het werk te houden, de periode van twee jaar loondoorbetaling bij ziekte op last van het UWV verlengd ziet met maximaal een jaar (de loonsanctie). De CRvB heeft in bestendige rechtspraak de achterliggende ratio van het belang van re-integratie van zieke werknemers, primair bij hun eigen werkgever, onderschreven (zie bijvoorbeeld LJN BK3717 en BX1211).
Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat een WGA-gerechtigde op grond van artikel 34 e.v. van de WIA en het mede daarop gebaseerde Re-integratiebesluit (Stb. 2005, 622) ten aanzien van zijn arbeidsinschakeling een beroep kan doen op het UWV en dat daartoe diverse re-integratieinstrumenten ter beschikking staan. Ook hieruit blijkt van het belang en de bedoeling om een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer zoveel als mogelijk aan het arbeidsproces te laten deelnemen.
4.7. De feiten in eisers zaak wijzen erop dat eiser na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid zoveel als mogelijk (passend) werk is blijven verrichten bij zijn eigen werkgever. Eiser voldoet daarmee ten volle aan de verplichtingen die de WIA aan hem als WGA-gerechtigde stelt. Ook de werkgever draagt in dit geval bij aan de realisering van eisers re-integratiemogelijkheden door hem in ieder geval de werkzaamheden te laten verrichten waartoe hij ondanks zijn beperkingen nog in staat is. Deze vorm van arbeidsbevordering kan in eisers geval alleen bestaan op de plaats waar eiser deze jarenlang, en ook in de periode in geding, vervulde, namelijk in [woonplaats1], vanouds een vestigingsplaats van eisers werkgever. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat het klimaat in [woonplaats1] een positief effect heeft op zijn gezondheid en bovendien is ter zitting duidelijk geworden dat voor de specifieke werkzaamheden die eiser verricht geen alternatieve locatie beschikbaar is in een ander land waar Nederland wel een verdrag mee heeft gesloten.
4.8. De hiervoor onder 4.7. geschetste feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat in het geval van eiser sprake is van een bijzondere, wellicht zelfs uniek te noemen situatie.
4.9. Naar verweerder ter zitting heeft erkend speelt het belang van de mogelijkheden van controle op de rechtmatigheid van de uitkering in dit geval geen concrete rol, mede omdat eiser bereid is om naar Nederland te komen voor een medische keuring zodra verweerder dat nodig acht. Dat betekent dat het controlebelang dat de artikelen 43f en 45, eerste lid van de WIA beogen te dienen, in dit geval al voldoende is geborgd.
4.10. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in dit geval het wettelijk in de WIA verankerde belang van re-integratie zwaarder had moeten laten wegen dan de strikte naleving van het in de artikelen 43f en 45, eerste lid van de WIA neergelegde exportverbod. Het bestreden besluit dient daarom vernietigd te worden wegens strijd met het (in de WIA verankerde) belang van re-integratie. Het beroep is gegrond.
4.11. In het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder alsnog tot uitbetaling aan eiser dient over te gaan van de WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot de datum waarop eiser [woonplaats1] heeft verlaten en zich weer in Nederland heeft gevestigd. Verder zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten aan de kant van eiser. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 944,-, gebaseerd op één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-. Tevens zal de rechtbank bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht door verweerder aan hem dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 11 april 2012, bepaalt dat verweerder alsnog tot uitbetaling aan eiser dient over te gaan van de WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot de datum waarop eiser [woonplaats1] heeft verlaten en zich weer in Nederland heeft gevestigd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van
mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB