VONNIS
Parketnummer: 13/523127-05 (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1974],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode plaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.B.C. Develing en van wat verdachte en zijn raadsman, P.P.J. van der Meij, naar voren hebben gebracht.
Ter zitting is voorts mevrouw [deskundige], arts en patholoog, in hoedanigheid van deskundige gehoord.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 oktober 1995 te Hilversum, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of
meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif
van voornoemde [slachtoffer] gestompt en/of geslagen (tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of
(vervolgens) (met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif van
voornoemde [slachtoffer] geschopt en/of getrapt en/of gestampt (terwijl voornoemde
[slachtoffer] op de grond lag), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289 jo 47 en/of 287 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 9 oktober 1995 te Hilversum tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een
schedelhuidperforatie en/of diverse bloedingen in de schedelhuid en/of diverse
schedeldakbreuken en/of diverse schedelbasisbreuken en/of diverse bloedingen
in de zachte hersenvliezen en/of diverse bloedingen/kneuzingen in de hersenen
en/of diverse zwellingen in de hersenen en/of een gescheurde lever en/of een
gebroken rechteroogkas en/of een gebroken linkeroogkas en/of een gebroken
bovenkaak en/of een gebroken onderkaak en/of een afgescheurde
linkeroorschelp), heeft toegebracht, door opzettelijk eenmaal of meermalen
(met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
de nek en/of de keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif van voornoemde
[slachtoffer] te stompen en/of te slaan (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten
val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of (vervolgens) (met
geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of de
keel en/of in/tegen de buik en/of het middenrif van voornoemde [slachtoffer] te
schoppen en/of te trappen en/of te stampen (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), terwijl dat feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft
gehad;
(artikel 303 jo 47 en/of 302 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken.
4. Inzet traject tot stelselmatige inwinning van informatie (artikel 126j Wetboek van Strafvordering)
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de inzet van bevoegdheid van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering te toetsen en te beoordelen op een eventuele overschrijding van de grenzen van de proportionaliteit, subsidiariteit en zorgvuldigheid. Hij heeft kanttekeningen geplaatst bij de inzet van de politie-infiltranten in het leven van verdachte in het kader van een traject tot stelselmatige inwinning van informatie (hierna: SI-traject). De raadsman is niet gebleken van een afweging om eerst minder ingrijpende stappen te ondernemen. Voorts valt hem op dat het traject is gericht op verdachte, terwijl bekend was dat hij, in tegenstelling tot medeverdachte [medeverdachte], een jong gezin had. De raadsman stelt zich op het standpunt dat met de inzet van het SI-traject veel onnodige schade is aangericht. Er is zowel in de werkkring als in de privésfeer van verdachte geïnfiltreerd. Het SI-traject is van meet af aan ingezet op infiltratie die het hele gezin zou treffen, met alle schadelijke gevolgen van dien. De opsporingsambtenaren werden tot vrienden gerekend, ze werden zelfs uitgenodigd om op kraamvisite te komen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de grenzen van fatsoen hiermee zijn getreden.
Verder heeft verdachte moeite met de wijze waarop de gesprekken die hij met informant '[informant 1]' heeft gevoerd, zijn geverbaliseerd. Verdachte en '[informant 1]' hebben veel gesprekken gehad, waaronder ook een aantal diepgaande gesprekken over het leven. Deze gesprekken zijn - zogenaamd wegens gebrek aan relevantie - niet uitgewerkt, althans onderbelicht gebleven.
Bij lezing van de processen-verbaal ontstaat nu de indruk dat verdachte slechts een lompe boer is die zich voornamelijk bezighoudt met feesten en drugs.
Daarnaast dient in ogenschouw te worden genomen dat de geverbaliseerde gesprekken van 24 mei en 12 juni 2012 geen woordelijke weergaven maar slechts samenvattingen zijn en geen recht doen aan het feitelijke verloop van en de context waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Naar aanleiding van een verklaring van [ex-vriendin van verdachte], ex-vriendin van verdachte, en een verklaring van [ex-vriendin van medeverdachte], ex-vriendin van medeverdachte [medeverdachte], en een MMA-melding is in januari 2011 het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] hervat onder de naam [onderzoeksnaam]. De rechtbank is gebleken dat reeds medio 2008 was besloten het onderzoek opnieuw op te starten maar dat op dat moment onvoldoende personele capaciteit beschikbaar was.
Gedurende het onderzoek is naast het afluisteren en het stelselmatig observeren een SI-traject als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering ingezet. De inzet van een SI-traject vereist een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie, gegeven in het belang van het onderzoek, in geval van verdenking van een misdrijf. Blijkens het dossier was de doelstelling van de inzet van de informanten in onderhavige zaak het stelselmatig inwinnen van informatie over verdachte en medeverdachte [medeverdachte] om door middel van deze informatie bewijs te vergaren over de mogelijke betrokkenheid van de genoemde verdachten bij de dood van [slachtoffer]. Het dossier bevat voorts de door de officier van justitie afgegeven bevelen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 29 juli 2012.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het inzetten van een SI-traject zijn rechtvaardiging vindt in het grote maatschappelijke belang dat is gediend bij de opsporing van misdrijven die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, hetzij door het gewelddadige karakter, hetzij door hun grote omvang en gevolgen voor de samenleving, doch waar regulier openlijk onderzoek onvoldoende resultaat heeft of belooft te hebben.i
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gewelddadige wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht, op het belang van de samenleving dat een dergelijk misdrijf niet onbestraft blijft, alsmede op het gegeven dat door het tijdsverloop het onderzoek ernstig was bemoeilijkt, het inzetten van een SI-traject in beginsel gerechtvaardigd was.
De kans om met minder ingrijpende opsporingsmethodieken afdoende resultaten te boeken werd door het opsporingsteam zeer klein geacht en de rechtbank kan dat onderschrijven. Aangezien het misdrijf jaren geleden heeft plaatsgevonden lag het niet in de lijn der verwachting dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met elkaar of met anderen spontaan inhoudelijke gesprekken via de telefoon over het misdrijf zouden voeren. Er is aanvankelijk getracht alleen via medeverdachte [medeverdachte] informatie in te winnen. Ondanks herhaalde pogingen om met [medeverdachte] in contact te komen, is het niet gelukt om hem aan te lopen. Ook het afluisteren van telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte] via de tap (in 2011) leverde niets op. Pas daarna is besloten over te gaan tot het stelselmatig inwinnen van informatie.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden wordt het volgende opgemerkt over de wijze waarop een informant te werk kan gaan ingevolge het bepaalde in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering:
' Een opsporingsambtenaar kan dit doen door stelselmatig in de omgeving van verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook de verdachte of personen uit de directe omgeving van verdachte deelnemen.
(...)
Bij deze vorm van opsporing kan dus (...) niet alleen de privacy van de betrokken burgers in het geding zijn, maar kan tevens sprake zijn van misleiding: de burger weet niet dat de persoon met wie hij van doen heeft, een vertegenwoordiger van de overheid is.
(...)
(D)e opsporingsambtenaar [heeft] uitdrukkelijk tot opdracht (...) om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.'ii
De omstandigheid dat in onderhavige zaak de informanten niet alleen de zakelijke levenssfeer van verdachte zijn binnengedrongen maar ook zijn privé levenssfeer, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gegeven bij de inzet van deze opsporingsbevoegdheid, mede gelet op de bedoeling van de wetgever zoals hierboven is weergegeven.
Het vorenstaande neemt niet weg dat beoordeeld moet worden of in casu sprake is geweest van een te vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
De rechtbank is gebleken dat de informanten (het koppel "[informant 1]" en "[informant 2]") geïnstrueerd zijn om de contacten met verdachte en zijn vriendin zoveel mogelijk zakelijk, gericht op het klussen aan het chalet, te laten verlopen. De informanten hebben één keer, op uitnodiging van verdachte en zijn vriendin, bij hen thuis gegeten. Voorts zijn de informanten, wederom op uitnodiging van verdachte, op kraambezoek geweest omdat het volgens hen argwaan zou hebben gewekt als ze deze uitnodiging zouden hebben afgeslagen. De officier van justitie heeft daarbij uiteengezet dat over het al dan niet ingaan op deze uitnodigingen expliciet nader overleg met de officier heeft plaatsgevonden, zodat de beslissing om op deze uitnodigingen in te gaan naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De rechtbank is niet gebleken van overschrijding van de fatsoensnormen door de verbalisanten. Van een door de raadsman gestelde onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is dus geen sprake geweest. Ook het overige handelen van de informanten viel binnen de grenzen van de bevoegdheid van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. Er is immers geen sprake geweest van het systematisch uithoren van verdachte. De dood van [slachtoffer] is op geen enkel moment door de informanten ter sprake gebracht. Na elke inzet door de informanten vond terugkoppeling naar de begeleiders plaats en is door hen zo spoedig mogelijk proces-verbaal opgemaakt. Dit blijkt uit het dossier. Tot slot is bij de beoordeling van de SI-inzet van belang of, zoals de verdediging heeft aangevoerd, gebrekkig dan wel onvolledig is geverbaliseerd. Het draait dan met name om de verklaringen die zijn afgelegd tijdens gesprekken met informant '[informant 1]'. Van deze verklaringen zijn verslagen in een proces-verbaal opgemaakt in de vorm van een samenvatting, al dan niet gecombineerd met een woordelijke uitwerking van de gedeelten die relevant zijn voor het opsporingsonderzoek en voldoen aldus aan de wettelijke vereisten. Dat niet alles, wat besproken is, zou zijn opgenomen in de processen-verbaal doet hier niet aan af.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, stelt de rechtbank vast dat naast de gerechtvaardigde inzet van het SI-traject ook de wijze van uitvoering van de bevelen geheel rechtmatig is geweest. Aan vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier van een uitvoerig en zorgvuldig onderzoek getuigt.
5. Waardering van het bewijsiii
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
1. In de vroege ochtend van maandag 9 oktober 1995 bevinden verdachte en [medeverdachte] zich te Hilversum op de Groest. Zij zijn onder invloed van drank en cocaïne. Op de Groest komen zij [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) tegen. Op de Groest vindt vervolgens een incident plaats, waarbij het slachtoffer is geslagen en getrapt. Het slachtoffer valt met zijn hoofd op de straat en raakt buiten bewustzijn.iv
2. Op maandagochtend 9 oktober 1995 omstreeks 04.26 uur zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Groest ter hoogte van perceel 25 te Hilversum het slachtoffer op het wegdek liggen. Het slachtoffer ligt op zijn zij en is niet aanspreekbaar. Het slachtoffer is gewond aan zijn hoofd, mist een gedeelte van zijn linkeroor en heeft een hoeveelheid bloed verloren. In de buurt van het slachtoffer liggen een fiets en een bril, die zwaar is beschadigd.v Ook worden twee fotokopieën van een Nederlands paspoort op naam van [slachtoffer], geboren op [1969] aangetroffen.vi
3. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis Hilversum vervoerd, van waaruit hij is overgebracht naar het VU-ziekenhuis. Behandelend internist [internist] stelt vast dat het slachtoffer ernstig hersenletsel heeft opgelopen, veroorzaakt door geweld van buitenaf. Daarnaast heeft het slachtoffer ernstig aangezichtsletsel, ernstige verwondingen en inwendige bloedingen in de buikstreek alsmede een gescheurde milt en een gescheurde lever.vii De milt van het slachtoffer werd in het VU-ziekenhuis verwijderd en de lever van het slachtoffer werd overgehecht.viii
4. Op 9 oktober 1995 herkent mevrouw [moeder van slachtoffer] de door verbalisanten aan haar getoonde portemonnee als de portemonnee van haar zoon [slachtoffer].ix
5. Op 9 oktober 1995 herkent mevrouw [moeder van slachtoffer] haar zoon in het ziekenhuis aan zijn handen en benen. Zijn gezicht is zo toegetakeld, dat zij hem daaruit moeilijk kan herkennen.x
6. Op 10 oktober 1995 te 06.30 uur overlijdt het slachtoffer in het VU-ziekenhuis te Amsterdam aan zijn verwondingen.
De gemeentelijk lijkschouwer [gemeentelijke lijkschouwer] stelt vast dat het slachtoffer is overleden als gevolg van uitwendig geweld, waardoor onder andere massaal hersenletsel en scheuren in de milt en de lever zijn ontstaan.xi
7. De patholoog van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk, de heer [patholoog] (hierna: de patholoog), verricht op 10 oktober 1995 sectie op het lijk van het slachtoffer. Blijkens de met de hand geschreven voorlopige sectiebevindingen van 10 oktober 1995 is de patholoog het volgende gebleken:
A
1. Oppervlakkige huidbeschadigingen en bloeduitstortingen in het gelaat. Breuk van boven- en onderkaak. Breuk van de linker jukboog.
2. Bloeduitstortingen, links groter dan rechts, in de schedelhuid. Breuken links zijwaarts in het schedeldak. Breuken in de schedelbasis. Bloed rond de rechterhelft van de grote hersenen. Kneuzingshaardjes aan beide slaapkwabben en aan de linker voorhoofdskwab van de grote hersenen. Bloedinkjes bij de centrale kernen van de hersenen.
3. Zwelling van de hersenen, met enige verplaatsing van structuren in de middellijn van de grote hersenen naar rechts, en met tekenen van z.g. inklemming en tekenen van (daardoor) doorgemaakte zuurstofnood
4. Stomprandige huidbeschadigingen, ondermeer aan linker oor.
5. Oppervlakkige huidbeschadiging voor het borstbeen. Bloeding achter het borstbeen.
Breuk van de negende rib links zijwaarts. Diepe, grote scheuren in de lever.
6. Circa 200 cc dun bloed in de buikholte. Bloeding achter de buikholte. Bloedingen in beide middenrifkoepels. Bloederig vocht in beide borstholtes
7. Bloedinkjes in huid, onderhuids weefsel en spieren in de hals, vooral links.
8. Weinig bloedhoudende inwendige organen.
De patholoog heeft geconcludeerd dat:
- de onder A1, 2, 4, 5, 6 en 7 vermelde letsels passen bij inwerking van uitwendig mechanisch, hevig botsend geweld op hoofd, hals en romp;
- dat de onder A 3 vermelde letsels het gevolg zijn van de geweldsinwerking op het hoofd;
- de onder A3 vermelde letsels op zich reeds zonder meer dodelijk zijn;
- ook het buikletsel op zich, op basis van uitgebreid bloedverlies, zonder meer het overlijden kon verklaren;
- de combinatie van de letsels, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging en bloedverlies, zonder meer het overlijden verklaart;
- de verdeling, de ernst en de uitgebreidheid van de letsels wijst op voornamelijk geslagen/getrapt worden, hoewel het mogelijk is dat een val een bijkomende rol heeft gespeeld in het oplopen van de letsels;
- de ernst en uitgebreidheid van de verwondingen verklaart dat medisch ingrijpen het overlijden niet heeft kunnen verhinderen.xii
Bij rapport van 16 januari 1996, opgemaakt naar aanleiding van de inwendige en uitwendige schouwing van het lijk van het slachtoffer, heeft de patholoog zijn bevindingen en conclusies gehandhaafd.xiii
5.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de moord op [slachtoffer], nu voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier is daarentegen van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] (verder: [medeverdachte]) op 9 oktober 1995 heeft schuldig gemaakt aan doodslag. De officier van justitie baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte zelf, op hetgeen verdachte heeft verklaard in gesprekken met [informant 1] op 21 mei en 13 juni 2012 (in het kader van art. 126j Sv.), op het gesprek in de auto tussen verdachte en zijn vriendin [vriendin van verdachte] op 16 juni 2012 (opgenomen in het kader van art. 126l Sv.) als ook op andere door getuigen afgelegde verklaringen, alsmede op het bij het slachtoffer vastgestelde letsel.
Uit deze bewijsmiddelen leidt de officier - kort samengevat - af dat verdachte en [medeverdachte], de hele middag en avond cocaïne hadden gesnoven en bier hadden gedronken. Verdachte was opgefokt vanwege een ruzie met zijn vader. Verdachte en [medeverdachte] liepen het slachtoffer tegen het lijf. Verdachte zei daar iets over, het slachtoffer reageerde en werd vervolgens door verdachte en door [medeverdachte] geslagen, en, nadat het slachtoffer was gevallen, geschopt. Daarna liepen zij weg en werd het slachtoffer korte tijd later door de politie aangetroffen. De officier acht enig ander scenario niet aannemelijk en niet waarschijnlijk.
De officier stelt zich derhalve op het standpunt dat [medeverdachte] en verdachte samen verantwoordelijk zijn voor het geweld en de uiteindelijke dood van het slachtoffer.
De officier stelt zich voorts op het standpunt dat het schoppen en het slaan tegen het hoofd en lichaam met een dermate kracht, dat het hiervoor genoemde letsel heeft teweeggebracht, moet worden gekwalificeerd als doodslag. Verdachte heeft, door in zodanige mate geweld te gebruiken dat zoveel schade aan een lichaam en een hoofd ontstaat, de aanmerkelijke kans aanvaardt dat het gevolg, te weten de dood, intreedt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een vitaal en kwetsbaar lichaamsdeel is.
5.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde moord, vanwege het ontbreken van de voorbedachte raad en het opzet op de dood van het slachtoffer. Tevens verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde doodslag, eveneens vanwege het ontbreken van het opzet op de dood, ook in de zin van voorwaardelijk opzet. Tevens stelt de raadsman zich op het standpunt dat geen sprake is van medeplegen. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een uitgebreide, bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de mishandeling van het slachtoffer en het geweld dat hij heeft uitgeoefend. Verdachte heeft aangegeven het slachtoffer te hebben geslagen, meerdere keren, hard en vol op het hoofd, ook nadat het slachtoffer achterover op zijn hoofd op de grond is gevallen. Verdachte heeft alleen gehandeld. Hij heeft [medeverdachte] niet zien schoppen of stampen. Wat verdachte kan worden verweten is grove mishandeling, een uit de hand gelopen mishandeling, door hoog opgelopen emoties aan zijn kant, mede ten gevolge van overmatig drugs- en drankgebruik, die uiteindelijk mogelijk mede tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Verdachte was de bewuste dag emotioneel en opgefokt door een heftige confrontatie met zijn vader eerder die dag en heeft zich overgegeven aan alcohol en cocaïne gedurende een lange stapavond en -nacht met zijn stiefbroer [medeverdachte]. Aan het einde van die nacht, op de terugweg over de Groest, schrikken verdachte en [medeverdachte] van het plotselinge tevoorschijn komen van het slachtoffer uit het steegje naast café Het Wapen. De woordenwisseling tussen hen beiden, leidt tot agressie aan de kant van verdachte. Na een duw over en weer, slaat verdachte twee keer vol op het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer valt achterover op de grond, met zijn hoofd op straat en zijn fiets ongelukkig bovenop hem.
Verdachte trekt de fiets van het slachtoffer af en gooit die aan de kant. Hij slaat meermaals op het slachtoffer in en geeft mogelijk één trap. Verdachte spreekt van een waas voor zijn ogen. Verdachte stopt met de aframmeling als hij door [medeverdachte] wordt meegetrokken.
Uit deze verklaring volgt dat de dood van het slachtoffer een onbedoeld gevolg van het geweld is geweest. De raadsman betwist dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad: Het was niet de bedoeling het slachtoffer dood te slaan, het was veeleer een ongeluk. Tevens betwist de raadsman dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte. Een belangrijke indicatie dat verdachte tevens niet de kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard, is gelegen in de omstandigheid dat hij zeer verbaasd was op de Kabelkrant te lezen dat de jongen die hij op de Groest in elkaar had geslagen, een dag later was overleden. Het paste wat hem betreft in elk geval niet bij het beeld dat hij van de jongen had toen hij hem achterliet op de Groest.
5.4. Het oordeel van de rechtbank
Naast hetgeen in rubriek 5.1. is vastgesteld, gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden die in de, in de voetnoten genoemde, bewijsmiddelen zijn vervat.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij op maandagochtend zijn vaste route fietste van Loosdrecht via de Groest naar station Hilversum. Hij vertrok die maandagochtend om 03.40 uur vanuit Loosdrecht. Toen hij vanuit de Herenstraat de Groest opreed, hoorde hij iemand gillen en schreeuwen. Meteen daarop hoorde hij iemand schreeuwen: "Ik sla je in elkaar." [getuige 1] stopte en zag ter hoogte van de Rex, de oude bioscoop, een man of vier staan. Hij zag iemand slaande bewegingen maken naar een ander.xiv [getuige 1] is daarop verder gefietst. In de Kampstraat aangekomen hoorde hij vanuit de Spoorstraat rennende voetstappen. Hij zag twee jongens over de Spoorstraat rennen, richting Schapenkamp. Toen zij vlakbij de Schapenkamp waren, hoorde hij nog een derde jongen aan komen rennen, de Spoorstraat uit. Deze jongen stak de Kampstraat over en stopte toen met rennen. Rustig liep deze jongen verder richting Schapenkamp. xv Eén van de jongens was ongeveer 18 of 19 jaar oud, ongeveer 1.65 m. lang, tenger postuur, kort blond haar en het blondst van alle drie. De twee andere jongens waren ouder, zij waren een kop groter dan die eerste en breder van postuur.xvi
Op 15 november 2007 verklaart [ex-vriendin van medeverdachte] dat zij van 19 mei 2007 tot 19 juli 2007 een relatie heeft gehad met [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft haar verteld dat hij bang is dat hij een keer door de politie zal worden opgepakt omdat de politie veel meer met DNA en zo kan en dat het mogelijk is dat hij voor lange tijd zal worden opgesloten.
[ex-vriendin van medeverdachte] verklaart dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij lang geleden op een avond uit was geweest met zijn broer [verdachte]. Zij waren die avond flink doorgezakt. Zij waren uiteindelijk in café Bombarde aan de Emmastraat in Hilversum aangekomen. Vanuit café Bombarde waren zij over de Groest richting het marktterrein gelopen. Op een gegeven moment liep er iemand achter hen aan wie zij zich stoorden. [verdachte] en hij hebben zich omgedraaid, waarna zij de jongen tegen de grond hebben geslagen. De jongen raakte bewusteloos. Hierna zijn zij een zijstraat van de Groest ingelopen. [verdachte] heeft op een bepaald moment tegen [medeverdachte] gezegd dat zij terug moesten lopen voor het geval die jongen hen herkend had. [verdachte] heeft [medeverdachte] gezegd dat zij die jongen dood moesten trappen.
[ex-vriendin van medeverdachte] verklaart dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat zij die jongen, die nog steeds op de grond lag, tegen en op zijn hoofd hadden gestampt. [medeverdachte] heeft haar verteld dat dit alles voor café Het Wapen van Hilversum aan de Groest te Hilversum is gebeurd.xvii
Op 24 mei 2012 verklaart verdachte aan '[informant 1]', politiële stelselmatige informatie inwinner A-3403, als zodanig ingeschreven bij het Team Operationele Ondersteuning, werkzaam bij de Unit [unit] van het Korps Landelijke Politiediensten, dat hij, verdachte, ook wat op zijn kerfstok had en dat hij iemand heeft doodgeslagen. Dat het was met zijn broertje [medeverdachte]. Dat hij uit de kroeg kwam en ruzie kreeg. Dat hij hem toen een klap gaf en dat die bewusteloos neerviel. Dat hij verkeerd neerkwam. Dat hij op zijn slaap neerkwam en op de stoep. Dat zijn broertje zei dat ie dood was en dat verdachte zag dat ie bleef liggen. Dat het vijftien, zestien jaar geleden gebeurde en dat het was gebeurd voor de kroeg. Dat hij hem een schop na heeft gegeven. Dat ie er verder niet naar om heeft gekeken en dat ie met zijn broertje had afgesproken dat zij er tegen niemand over zouden praten.xviii
Op 13 juni 2012 verklaart verdachte aan '[informant 1]', nadat [informant 1] verdachte De Gooi- en Eemlander van 6 juni 2012 heeft laten zien, dat 'hij erin staat'.Verdachte vertelt dat het slachtoffer helemaal onder het bloed zat en dat zijn hersenen zowat uit zijn hoofd kwamen. Dat hijzelf onder het bloed zat, zijn shirt, zijn schoenen en dat hij die kleren later heeft verbrand. Dat verdachte hem drie, vier klappen heeft gegeven, dat het in een gangetje was. Dat hij hem nog wel tikken in het gezicht had gegeven om hem wakker te maken. Dat hij wel hard geslagen heeft, dat hij toen een potige kerel was, dat het gewoon moord was, dat hij geen tanden meer in z'n smoel had. [informant 1] heeft voorts verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat [vriendin van verdachte] het al een tijdje weet.xix
Op 7 november 2012 heeft verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij zich samen met zijn halfbroer [medeverdachte] op maandag 9 oktober 1995 in de vroege ochtend op de Groest te Hilversum bevond, dat hij onder invloed van drank en cocaïne was, dat op de Groest plotseling een jongen met een fiets aan de hand (verder: het slachtoffer) uit een steeg kwam, dat zijn broer en hij schrokken en het slachtoffer uitscholden, dat het slachtoffer terug schold, waarop verdachte het slachtoffer heeft geduwd, dat verdachte het slachtoffer vervolgens twee vuistslagen tegen het hoofd gegeven, waarop het slachtoffer achterover is gevallen en dat de fiets van het slachtoffer boven op het slachtoffer lag, dat verdachte de fiets heeft vastgepakt en aan de kant trok en het slachtoffer vervolgens nog een paar vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, dat de stoppen bij verdachte doorsloegen en dat hij, terwijl hij wegliep, het slachtoffer een schop heeft gegeven tegen het lichaam.xx
Op 22 januari 2013 heeft [medeverdachte] bij de rechter-commissaris als getuige in de zaak van verdachte verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring die hij als verdachte op 22 januari 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd. [medeverdachte] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij getuige is geweest van een vechtpartij tussen verdachte en het slachtoffer op de Groest in 1995. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij op zondag 8 oktober 1995 al vroeg aan het bier zaten, dat zij die middag, avond en nacht bier hadden gedronken en cocaïne hadden gesnoven. Op een gegeven moment zijn zij uit café Bombarde gezet en zijn zij gaan lopen. Op de Groest kwam plotseling uit het niets het slachtoffer te voorschijn. Verdachte en [medeverdachte] schrokken hiervan en scholden het slachtoffer uit. Er volgde wat duw- en trekwerk tussen verdachte en het slachtoffer, waarna verdachte het slachtoffer een of twee klappen gaf, waardoor het slachtoffer op de grond viel. [medeverdachte] zag dat de bril van het slachtoffer van zijn hoofd viel. Toen het slachtoffer op de grond lag, is verdachte nog doorgegaan met het slaan van het slachtoffer. Vervolgens heeft [medeverdachte] verdachte weggetrokken en zijn zij weggegaan. Het duurde hooguit enkele minuten. Verdachte was net 21 jaar oud en was al een potige kerel.xxi
Op 8 maart 2013 heeft [ex-vriendin van medeverdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat zij blijft bij haar verklaring die zij destijds bij de politie heeft afgelegd dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat verdachte en hij op het hoofd van de jongen hebben getrapt en gestampt.xxii
Op 25 maart 2013 heeft [A] ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte] tegen hem heeft verteld dat "hun lang geleden op zijn hoofd hadden getrapt". Tevens heeft [A] verklaard dat hij van [medeverdachte] heeft gehoord dat "ze gewoon op zijn hoofd stonden te springen".xxiii
Ter zitting van 8 april 2013 heeft verdachte verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.xxiv
Ter zitting van 8 april 2013 heeft mevrouw [deskundige], arts tevens patholoog-anatoom, verklaard dat zij het sectierapport van de heer [patholoog] heeft bestudeerd. Zij concludeert dat het slachtoffer letsel had aan hoofd, gezicht, hals en romp, ontstaan door van buitenkomend inwerkend geweld. De deskundige heeft toegelicht welk letsel in 1995 bij de sectie van het slachtoffer is geconstateerd. Desgevraagd heeft zij verklaard dat het letsel aan het hoofd van het slachtoffer het gevolg kan zijn geweest van vuistslagen tegen het hoofd dan wel door de val van het slachtoffer met zijn hoofd op de straat dan wel door het stampen op het hoofd. Zij sluit niet uit dat het letsel aan de milt en de lever van het slachtoffer is ontstaan door vuistslagen, mits met heel veel kracht is geslagen. Zij acht het echter waarschijnlijker dat het letsel aan de milt en de lever door schoppen (met de voet) is veroorzaakt.xxv
De rechtbank heeft op 9 april 2013, met instemming van de officier van justitie en van de raadsman, de cd-rom afgeluisterd met daarop het in de auto van verdachte op 16 juni 2012 opgenomen en afgeluisterd gesprek tussen verdachte en zijn partner [vriendin van verdachte].xxvi
De rechtbank verstaat dat verdachte tegen [vriendin van verdachte] zegt:
"Ja, uh [medeverdachte] heb haast niks gedaan." en vervolgens
"Hij heeft hem wel geschopt, hij heeft niet echt een klap gegeven."xxvii
Vrijspraak voorbedachte rade
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of sprake is geweest van voorbedachte raad. Voorbedachte raad is een strafverzwarende omstandigheid. Volgens vaste jurisprudentie dient voor het bewezen verklaren van moord vast komen te staan dat ´het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven'.
In het dossier bevindt zich de verklaring van [ex-vriendin van medeverdachte] die als bewijsmiddel voor moord zou kunnen dienen. Die verklaring staat echter op zichzelf.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat 'bij hem de stoppen doorsloegen' en dat het allemaal zeer snel ging. [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het allemaal heel snel is gegaan en dat het allemaal hooguit enkele minuten duurde. Gelet op deze verklaringen van verdachte en van [medeverdachte] en mede gelet op de verklaringen die door diverse getuigen in de periode van 9 tot en met 13 oktober 1995 zijn afgelegd, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte en [medeverdachte] hebben gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, waardoor geen sprake is geweest van tijd en gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de daad.
Nu het dossier, naast de verklaring van [ex-vriendin van medeverdachte], geen ondersteunend bewijs voor de vereiste voorbedachte raad bevat, is de rechtbank met de officier van justitie en met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, te weten moord.
De rechtbank dient thans te beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (medeplegen van) doodslag.
Overwegingen omtrent een ander scenario
De raadsman heeft aangegeven dat er mogelijk nog een voorval heeft plaats gevonden ná de confrontatie tussen [medeverdachte], verdachte en het slachtoffer, waarbij eveneens geweld gebruikt is. Hij onderbouwt dit met verklaringen van getuigen omtrent het tijdstip waarop een en ander heeft plaats gevonden als ook op andere, onverklaarbare omstandigheden zoals op te maken uit het dossier. Deze stelling van de raadsman acht de rechtbank niet aannemelijk.
Getuige [getuige 2] reed de bewuste maandagochtend omstreeks 04.00 uur op de Groest, waar het op dat moment ontzettend rustig was. Hij ziet enkel een manspersoon lopen vanuit de richting van café Bombarde richting café Het Wapen van Hilversum.
Getuige [getuige 1] ziet in de vroege ochtend ter hoogte van de Rex een man of vier staan en hij ziet iemand slaande bewegingen maken naar een ander. [getuige 1] is die nacht uit Loosdrecht vertrokken om 03.40 uur. Om 04.15 arriveert hij bij de fietsenstalling bij het station van Hilversum. [getuige 1] heeft goed zicht op de Groest. Hij stelt dat bij de Rex zoveel licht is, dat daar alles goed te zien is.
Tot slot is er de getuige [getuige 3]. Op maandagochtend bevindt hij zich omstreeks 04.15 uur en 04.30 uur achter zijn computer in de woonkamer en hoort hij een lange schreeuw. Verbalisanten vinden het lichaam van het slachtoffer om 04.27 uur. Het slachtoffer is dan al niet meer aanspreekbaar.
Gelet op de door de getuigen genoemde tijdstippen en hun waarnemingen en mede gelet op het feit dat deze getuigen kort na het gebeuren een verklaring hebben afgelegd, acht de rechtbank aannemelijk dat zich één confrontatie heeft voorgedaan en dat deze confrontatie kort na 04.00 uur heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de geweldshandelingen die op het slachtoffer zijn toegepast.
[medeverdachte] is grote delen van de middag, de avond en de nacht met verdachte samen geweest. Samen hebben zij bier gedronken en cocaïne gesnoven. Samen zijn zij omstreeks 03.00 uur in de nacht uit café Bombarde weggegaan en hebben zij over de Groest gelopen. Vervolgens hebben zij beiden geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Verdachte heeft met name gestompt tegen het hoofd van het slachtoffer, waarna [medeverdachte] hem in de buik en het middenrif heeft geschopt. Anders dan de raadsman is de rechtbank dus van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], dat [medeverdachte] als mededader kan worden aangemerkt.
De rechtbank leidt de nauwe en bewuste samenwerking af uit de veelheid aan ernstig letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, in samenhang met de verklaringen van de getuigen [ex-vriendin van medeverdachte] en [A] en uit de door de rechtbank afgeluisterde cd-rom met daarop een in de auto van verdachte opgenomen gesprek tussen verdachte en [vriendin van verdachte] van 16 juni 2012.
De rechtbank acht op basis van hetgeen de patholoog-anatoom heeft verklaard aannemelijk dat het letsel aan de milt en aan de lever door meerdere schoppen/trappen is veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard hooguit één keer geschopt te hebben. De andere "schoppen" zullen door [medeverdachte] uitgedeeld zijn. Ook uit verschillende getuigenverklaringen volgt dat [medeverdachte] geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank wijst op de verklaring van [ex-vriendin van medeverdachte] (dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat verdachte en [medeverdachte] op het hoofd van het slachtoffer hebben getrapt en gestampt) en de verklaring van [A] (dat [medeverdachte] hem heeft verklaard dat ze gewoon op zijn hoofd stonden te springen). Dat [medeverdachte] geweldshandelingen heeft gepleegd, volgt tot slot ook uit het gesprek dat verdachte op 16 juni 2012 voert met zijn partner [vriendin van verdachte], aan wie verdachte vertelt dat [medeverdachte] "haast niks" heeft gedaan en dat [medeverdachte] wel heeft geschopt, maar niet heeft geslagen.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van het slachtoffer en dat zijns inziens niet bewezen kan worden dat verdachte zich bewust was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en dat hij die kans welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank verwerpt het verweer. Volgens vaste jurisprudentie moet de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Uit de aard van de gedragingen volgt dat verdachte en [medeverdachte] het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad en willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop hebben aanvaard. Verdachte heeft het slachtoffer, nadat hij hem meerdere vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven en deze op de grond viel, meerdere malen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft daartoe de fiets, die op het slachtoffer was gevallen, weggetrokken, zodat hij er beter bij kon. Tevens hebben verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, in de buik en het middenrif geschopt. Verdachte heeft verklaard destijds een potige kerel te zijn geweest. Dat verdachte met kracht moet hebben geslagen, blijkt uit de vele verwondingen die door het slaan en het schoppen zijn ontstaan: een gebroken linker jukbeen, een gebroken onderkaak, een gebroken bovenkaak, een gebroken rib, een gescheurde milt, een gescheurde lever, breuken in het dak van de rechter- en de linkeroogkas en breuken in het schedeldak. Verdachte heeft tegen derden verklaard dat het slachtoffer geen tand meer in zijn smoel en "zijn hersenen zowat uit zijn hoofd" kwamen. Dat dit feitelijk wellicht niet het geval was, kan zo zijn, het geeft wel een indicatie van de hevigheid van het toegebrachte letsel, zoals verdachte dat zelf heeft ervaren. De moeder van het slachtoffer kon haar zoon niet aan zijn gezicht herkennen, omdat het te erg toegetakeld was. Het slachtoffer zag de aanval van verdachte niet aankomen, werd overrompeld en heeft niet teruggevochten. De klappen zijn des te harder aangekomen doordat het slachtoffer op de grond lag en hij zijn hoofd niet naar achteren heeft kunnen buigen om de klappen op te vangen.
Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen bewust en met kracht meerdere malen wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben, omdat zich hier onder meer een vitaal orgaan als de hersenen bevindt. Nu het een algemene ervaringsregel betreft moeten ook verdachte en [medeverdachte] geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals verdachte en [medeverdachte] hebben gedaan, hebben verdachte en [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Dat verdachte en [medeverdachte] de kans op de dood hebben aanvaard, blijkt temeer uit het feit dat zij het slachtoffer bloedend en zeer ernstig gewond hebben achtergelaten en op geen enkel moment hulp voor hem hebben gezocht. Dat verdachte en de mededader onder invloed waren van drank en cocaïne doet aan het voorwaardelijk opzet niet af.
De vraag waarvoor de rechtbank zich tot slot gesteld ziet is of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan het handelen van verdachte en zijn mededader kan worden toegerekend.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, waardoor het slachtoffer achterover is gevallen en met zijn hoofd op de straat is gevallen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, hebben verdachte en/of [medeverdachte] het slachtoffer nog meermalen met de vuist op het hoofd en in het gezicht geslagen. Bij de sectie worden breuken in het schedeldak en breuken in de schedelbasis, alsmede bloed rond de rechter helft van de grote hersenen, kneuzingshaardjes aan beide slaapkwabben en aan de linker voorhoofdskwab van de grote hersenen en bloedinkjes bij de centrale kernen van de hersenen geconstateerd. Volgens de conclusie van de patholoog- anatoom is het letsel ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld en heeft het oplopen van deze letsels de dood tot gevolg gehad.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de dood het directe gevolg is geweest van de geweldshandelingen die door verdachte en [medeverdachte] op het slachtoffer zijn uitgevoerd.
De rechtbank sluit voorts niet uit dat verdachte en/of zijn mededader door in de buik en tegen het middenrif te schoppen, de lever onherstelbare schade hebben toegebracht. Zoals hiervoor . is overwogen, sluit de rechtbank het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, waarbij verdachte het slachtoffer voor 04.00 uur heeft mishandeld en waarbij mogelijk na 04.15 uur een nieuwe mishandeling heeft plaatsgevonden of anderszins een ongeval dat letsel heeft veroorzaakt, uit. De rechtbank acht verdachte en zijn mededader verantwoordelijk voor alle geweldshandelingen die jegens het slachtoffer zijn uitgevoerd en acht verdachte en zijn mededader verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten doodslag, in vereniging gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de onder rubriek 6 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 oktober 1995 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met
dat opzet meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht en het hoofd en de nek en de keel van voornoemde [slachtoffer] gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren en met geschoeide voet in de buik en het middenrif van voornoemde [slachtoffer] geschopt, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren, met aftrek van de duur van de voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft bij zijn vordering het volgende in aanmerking genomen.
Het om het leven brengen van een ander is het zwaarste misdrijf dat iemand kan plegen. Het slachtoffer is zonder reden genadeloos in elkaar geslagen en getrapt en aldus is hier duidelijk sprake van zinloos geweld. De dood van het slachtoffer heeft onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De nabestaanden hebben te kennen gegeven dat zij het niet aankunnen om vandaag ter zitting aanwezig te zijn. De zaak heeft voorts tot veel beroering geleid in Hilversum, waar tot op de dag van vandaag nog steeds over de zaak wordt gesproken.
De officier van justitie is van mening dat het zwijgen van verdachte tot aan zijn aanhouding en het daarmee samenhangende tijdsverloop niet tot een hogere maar ook niet tot een lagere straf zou moeten leiden.
Voorts heeft de officier van justitie zich de vraag gesteld of aansluiting moet worden gevonden bij de eis die in 1995 bij een dergelijk feit werd gevorderd of dat een eis conform het huidige tijdsgewricht moet worden gevorderd. Verdachte is sinds 1995 verschillende malen veroordeeld voor strafbare feiten. De Hoge Raadxxviii heeft bepaald dat ook in het geval dat een zaak niet gelijktijdig met een andere zaak had kunnen worden berecht omdat indertijd nog niet bekend was dat verdachte de dader was, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast. Derhalve heeft de officier van justitie getracht aansluiting te vinden bij de straf die in 1996 voor een soortgelijke zaak is opgelegd. Hij heeft daartoe de zaak [X], waarbij de dader werd veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf vanwege het plegen van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, als uitgangspunt genomen. De kwalificatie van het gepleegde feit is weliswaar anders, maar het feitencomplex is volgens de officier van justitie vergelijkbaar met onderhavige zaak.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de navolgende omstandigheden.
Het strafbare feit heeft inmiddels ruim zeventien en een half jaar geleden plaatsgevonden. Verdachte was in die tijd een 21-jarige jongeman. Zijn persoonlijke geschiedenis laat een beeld zien van een jonge man die voordat hij volwassen was geworden al het nodige voor zijn kiezen heeft gekregen. Een gebroken gezin, angsten en onzekerheden, intensief en vroeg drank- en drugsgebruik, langdurige verblijven in tehuizen en andere heftige ervaringen die op verzoek van verdachte onbenoemd blijven.
Verdachte is thans vader van een gezin en een hardwerkende klusser in financiële malaise. Hij heeft zich uit schrik en ongeloof ten aanzien van het voorval en het overlijden van het slachtoffer, de angst voor zijn vader, angst voor zichzelf en later bezorgdheid om zijn gezin nooit aangegeven bij de politie. Dit betekent echter niet dat verdachte de dood van het slachtoffer zomaar van zich heeft afgezet. Hij heeft wel degelijk geleden onder het voorval. Verdachte schaamt zich, zoals hij zelf zegt "kapot" en heeft ongelofelijk veel spijt. [Hetgeen] hij ook ter zitting opnieuw heeft betuigd.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de grove inbreuk die met het inzetten van het langdurige SI-traject op het privéleven van verdachte is gemaakt.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan één van de ernstigste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent: doodslag. Het slachtoffer betrof [slachtoffer], een jonge man van 26 jaar die midden in het leven stond.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben [slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven, ontnomen. In het voorgaande is voldoende aan de orde gekomen op welke, even plotselinge als gruwelijke, wijze zij dat hebben gedaan.
De rechtbank heeft geprobeerd zich een voorstelling te maken van hoe men tot een dergelijke daad kan komen. Verdachte is, naar eigen zeggen, tot zijn daad gekomen omdat hij schrok van de plotselinge verschijning van [slachtoffer] uit een steegje op straat. De rechtbank kan zich daar niets bij voorstellen. De totale ongeremdheid waarmee verdachte en zijn medeverdachte deze geweldsexplosie hebben laten plaatsvinden, kan niet verklaard worden en is daardoor extra beangstigend. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens weggelopen en hebben [slachtoffer] in ontredderde toestand en in een levensbedreigende situatie achtergelaten. Een dag later is [slachtoffer] in het ziekenhuis, na tevergeefs medisch ingrijpen, aan zijn verwondingen overleden.
De gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [slachtoffer] hebben onherstelbaar persoonlijk leed teweeggebracht voor zijn familie en naaste omgeving. Tot aan de dag van vandaag hebben zij niet geweten wat hun dierbare is overkomen. Thans, ruim 17 jaar na de dood van [slachtoffer], hebben de nabestaanden aangegeven dat zij het niet aan kunnen om ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Een dergelijk feit heeft - ook thans nog - een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Een willekeurige persoon is het slachtoffer van zinloos geweld geworden, hetgeen impliceert dat zulks in principe een ieder en op elk moment zou kunnen overkomen. De burger kan zich tegen dit geweld niet wapenen, waardoor de algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving (nog verder) worden gevoed. Daarmee strekken de gevolgen van deze daad zich veel verder uit dan alleen tot het slachtoffer.
De vergeldingsbehoefte is vanwege het verstrijken van de tijd niet verminderd, mede omdat de nabestaanden en destijds betrokkenen nog in leven zijn.
In rubriek 4 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering en de wijze van uitvoering van de bevelen tot stelselmatig inwinnen rechtmatig is geweest.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij de hoogte van de straf geen rekening hoeft te worden gehouden met de inbreuk die met de inzet van het SI-traject op het privéleven van verdachte is gemaakt. Verdachte heeft zijn handelen tot aan zijn aanhouding verzwegen, waardoor onderzoek naar de dood van [slachtoffer] eerder op niets is uitgelopen. De inzet van het SI-traject is noodzakelijk geweest om de afgelegde verklaringen over de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] te staven en (nader) bewijs te vergaren. De rechtbank is van oordeel dat de inzet van het SI-traject derhalve de keerzijde is geweest van de keuze van verdachte om zijn betrokkenheid bij het misdrijf te verzwijgen.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en recente jurisprudentie van de Hoge Raadxxix, bij de strafmaat aansluiting dient te worden gevonden bij de maatstaven die ten tijde van de dood van [slachtoffer] golden.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat de tijd en context waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden, waaronder de persoon van verdachte toentertijd, in ogenschouw worden genomen. Verdachte was in die tijd een jong volwassenene met een belaste persoonlijke geschiedenis. Hij heeft besloten zijn impulsieve daad te verzwijgen en heeft met het gegeven dat hij iemand heeft doodgeslagen moeten leven. Hoewel het jaren zwijgen verdachte valt aan te rekenen, is de rechtbank gebleken dat hij spijt heeft en komt zijn getoonde berouw oprecht op de rechtbank over. Enige tijd na zijn aanhouding heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd, openheid van zaken gegeven en zijn schaamte en berouw meerdere malen betuigd.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken uit die tijd met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. In de bandbreedte die daarbij is ontstaan, alsmede gelet op de persoon van verdachte die hij was ten tijde van het plegen van het feit, ziet de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op:
de artikelen 9, 27, 47, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde, moord, niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder primair ten laste gelegde doodslag heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. Q.R.M. Falger en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smulders en mr. F. Nijland, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2013.
i Kamerstukken II, 25 403, nr. 7, p. 59.
ii Kamerstukken II, 1996-1997, 25 403, nr. 3, p. 34-35.
iii Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier ([onderzoeksnaam]) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De pagina nummering verwijst naar het nieuwe dossier en de nieuwe nummering.
iv Een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Amsterdam d.d. 8 april 2013.
v Proces-verbaal (pagina 46).
vi Proces-verbaal (pagina 50).
vii Proces-verbaal (pagina 72).
viii Proces-verbaal (achterzijde van pagina 78).
ix Proces-verbaal (pagina 68).
x Proces-verbaal van verhoor (pagina 70).
xi Een geschrift zijnde een met de hand geschreven verslag betreffende een niet natuurlijke dood (pagina 78).
xii Een geschrift inzake voorlopige sectiebevindingen (pagina 79 en 80) en een geschrift inzake het verslag van de sectie, van het laboratorium voor gerechtelijke pathologie (pagina 81-97)
xiii Een geschrift inzake het verslag van de sectie, van het laboratorium voor gerechtelijke pathologie (pagina 81-97).
xiv Proces-verbaal van verhoor (pagina 141).
xv Proces-verbaal van verhoor (pagina 143).
xvi Proces-verbaal van verhoor (pagina 142)
xvii Proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 209 en 210)
xviii Proces-verbaal van bevindingen A-3403 met nummer l.24052012 (pagina 357 en 358).
xix Proces-verbaal van bevindingen A-3403 met nummer l.13062012 (pagina 364, 365 en 367).
xx Proces-verbaal van nader verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 7 november 2012.
xxi Proces-verbaal van nader verhoor van verdachte [medeverdachte] bij rechter-commissaris op 22 januari 2013.
xxii Proces-verbaal van verhoor getuigen bij rechter-commissaris op 8 maart 2013.
xxiii Proces-verbaal van verhoor van getuigen bij rechter-commissaris op 25 maart 2013.
xxiv Een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Amsterdam d.d. 8 april 2013.
xxv Een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Amsterdam d.d. 8 april 2013.
xxvi Een proces-verbaal van bevindingen mbt het bevel op grond van art. 126l Sv., p. 377 e.v.
xxvii De eigen waarneming van de rechtbank in de raadkamer op 9 april 2013.
xxviii LJN AS5556, NJ 2006, 10 en LJN BX9407, NJB 2013, 564
xxix Zie voetnoot 28.