ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/3425 ANW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.J. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en nabestaandenuitkering onder de Anw met betrekking tot eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank over de beëindiging van de nabestaandenuitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Eiseres, geboren in 1950, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar ex-echtgenoot in 2000. De uitkering werd per 1 april 2003 beëindigd, omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 29 januari 2013 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de schending van de redelijke termijn door verweerder aanleiding gaf tot schadevergoeding aan eiseres van € 4.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit zorgvuldig zijn beoordeeld en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij sinds 1981 arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat het maatmanloon gelijkgesteld moest worden aan het loon van een architect verworpen en geoordeeld dat het maatmanloon gelijkgesteld moet worden aan het wettelijk minimumloon. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de functies die aan eiseres zijn aangeboden, passend zijn, ondanks haar beperkingen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3425 ANW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats1]s]
eiseres,
gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde K. van Ingen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2003 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) beëindigd per 1 april 2003.
Bij besluit van 21 november 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (de beslissing op bezwaar).
Bij uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 19 juni 2006 is het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) voor zover haar gronden hebben gefaald. Bij de uitspraak van de Raad van
27 augustus 2009 is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2013.
Eiseres is niet verschenen. Zij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is op [geboortedatum] 1950 geboren in [geboorteplaats] en op dit moment woonachtig in [woonplaats1]. Zij is gehuwd geweest met de [de man1], uit welk huwelijk een zoon is geboren op [geboortedatum1] 1985. Eiseres ontving alimentatie voor haarzelf en haar zoon. Op [nummer] 2000 is [de man1] overleden.
1.2. Op 6 juli 2000 heeft eiseres een aanvraag om een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering bij verweerder ingediend. Verweerder heeft deze uitkeringen aan eiseres en haar zoon toegekend met ingang van juni 2000. Bij besluit van 1 april 2003 heeft verweerder de halfwezenuitkering per 1 april 2003 beëindigd, omdat de zoon van eiseres 18 jaar is geworden.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder op basis van een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) van 26 juni 2003 met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres de nabestaandenuitkering van eiseres beëindigd per 1 april 2003, omdat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.4. Op 7 oktober 2003 heeft het UWV, op verzoek van verweerder, hangende de bezwaarfase opnieuw geadviseerd omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Het UWV heeft in dit advies dezelfde conclusie neergelegd als in het advies van 26 juni 2003. Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd overwegende dat de zoon van eiseres de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres niet meer dan 45% is, waardoor zij geen recht meer heeft op een nabestaandenuitkering. Eiseres heeft vervolgens tegen deze beslissing beroep ingesteld.
1.5. Bij de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 19 juni 2006 is het beroep van eiseres op een aantal punten gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 21 november 2003 vernietigd. Geoordeeld is dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een fictieve benadering van het maatmanloon. Het maatmanloon dient te worden gebaseerd op hetgeen eiseres daadwerkelijk zou hebben verdiend op de schattingsdatum. Verder bevindt zich de gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet onder de gedingstukken. Voor zover de gronden van eiseres hebben gefaald, heeft eiseres hoger beroep ingesteld.
1.6. Op verzoek van verweerder heeft het UWV op 22 juni 2007 aanvullende informatie dan wel een toelichting aan verweerder doen toekomen met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
1.7. Bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 27 augustus 2009 is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder hanteert als uitgangspunt dat de resterende verdiencapaciteit met het wettelijk minimum uurloon wordt vergeleken, tenzij betrokkene in de laatste twee jaar voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid nog een hoger loon verdiende of een daaraan gerelateerde werkloosheidsuitkering ontving. Van dit laatste is geen sprake, nu eiseres in 1982 vanwege (vrijwillige) werkloosheid en niet vanwege arbeidsongeschiktheid de arbeidsmarkt heeft verlaten. Bij de aanvraag heeft eiseres bovendien verklaard niet arbeidsongeschikt te zijn. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat het maatmanloon in deze moet worden gelijkgesteld met het wettelijk minimum uurloon. Voorts is de gewijzigde FML van 11 september 2003 alsnog aan eiseres op 23 juli 2007 toegezonden, samen met een nadere toelichting van het UWV van 22 juni 2007. De geduide functies leiden niet tot overschrijding van de grenswaarden van de gewijzigde FML. Dit leidt ertoe dat eiseres op 31 maart 2003 niet meer dan 55% arbeidsongeschikt was in de zin van de Anw, aldus verweerder.
2.2. Eiseres heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Ten aanzien van het bestreden besluit
3.2. In artikel 14, eerste lid, van de Anw is – voor zover hier van belang – bepaald dat recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde en wiens arbeidsongeschiktheid na die dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat arbeidsongeschiktheid tenminste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
3.3. In artikel 11, eerste lid, van de Anw is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
3.4. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007 (LJN: BA1702) heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de inmiddels ingetrokken Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (tezamen: de arbeidsongeschiktheidswetten) en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de Anw zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de Anw voor een dergelijke afwijking geen basis kent. Voorts dienen bij de toepassing van artikel 11 van de Anw doel en strekking van deze wet als uitgangspunt te gelden.
3.5. Voor wat betreft de vaststelling van het maatmanloon verwijst de rechtbank – in navolging van de eerdere uitspraak van 19 juni 2006 – naar de vaste jurisprudentie van de Raad, waaronder de uitspraak van 17 maart 2006, LJN: AV8760. Als maatman dient in beginsel te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de betrokken werknemer heeft verricht vóór het intreden van arbeidsongeschiktheid. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien moet worden aangenomen dat die arbeid als gevolg van de bij de verzekerde bestaande beperkingen van meet af aan voor hem ongeschikt is geweest. Voorts heeft de Raad in zijn jurisprudentie aanvaard dat bij intreden van arbeidsongeschiktheid na langdurige werkloosheid de maatman de langdurig werkloze kan zijn met als inkomen het wettelijk minimumloon. Deze uitzonderlijke situatie speelt in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheid intreedt op een moment waarop (reeds lange tijd) de functie niet meer is uitgeoefend, en geen aanspraak meer bestaat op een loongerelateerde werkloosheidsuitkering.
3.6. De stelling van eiseres dat zij al sinds 1981 arbeidsongeschikt is en dat de juiste maatman, de architect is op het niveau waarop eiseres heeft gewerkt alvorens haar arbeidsongeschiktheid, kan niet slagen.
3.7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het maatmanloon moet worden gelijkgesteld aan het wettelijk minimum loon. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij sinds 1981 arbeidsongeschikt is door middel van het overleggen van medische stukken uit die tijd. Voorts heeft eiseres op het aanvraagformulier voor een nabestaandenuitkering van 7 juli 2000 verklaard dat zij niet arbeidsongeschikt was. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat, nu eiseres op de datum van overlijden van haar ex-echtgenoot al langdurig werkloos was, in onderhavig geval het maatmanloon moet worden gelijkgesteld aan het wettelijk minimum loon. De stelling van eiseres dat uit de eerdere uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2006 kan worden afgeleid dat de maatman gelijk had moeten worden gesteld aan de architect, volgt de rechtbank niet. In die uitspraak is slechts geoordeeld dat een fictieve benadering onjuist is. Daarbij is het in het midden gelaten wat dan wel de juiste vaststelling van de maatman is.
3.8. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat onvoldoende beperkingen door verweerder zijn aangenomen. Mede gezien hetgeen na 2006 nog aan het licht is gekomen is een herbeoordeling wenselijk, aldus eiseres. In dat kader heeft eiseres een rapport van psychotherapeut dr. Kurt Meszaros van 10 juni 2009 overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat eiseres acht suïcidepogingen heeft gedaan en vierenhalf jaar opgenomen is geweest. Ook deze gronden kunnen niet leiden tot een geslaagd beroep.
3.9. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie hebben verricht en de medische voorgeschiedenis van eiseres in hun beoordeling hebben betrokken. De verzekeringsartsen hebben beide een FML opgesteld. De tweede gewijzigde FML zat niet bij de gedingstukken op grond waarvan het besluit op bezwaar van 21 november 2003 door de rechtbank bij uitspraak van 19 juni 2006 is vernietigd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de gewijzigde FML en de daarbij behorende arbeidsmogelijkhedenlijst op 23 juli 2007 alsnog aan de gemachtigde van eiseres heeft doen toekomen. Derhalve bevindt de gewijzigde FML zich nu wel onder de gedingstukken. Blijkens het advies van 7 oktober 2003 is de gewijzigde FML opgesteld wegens beperkingen in psychische zin bij eiseres die niet bij de eerdere FML zijn meegenomen. Eiseres is beperkt geacht ten aanzien van de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens zijn advies van 7 oktober 2003 voor het overige het medisch oordeel van de verzekeringsarts onderschreven mede gelet op de beschikbare medische gegevens medio 2003. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de adviezen zijn kenbaar welk onderzoek heeft plaatsgevonden en op basis van welke gegevens de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts tot hun bevindingen zijn gekomen. Ook de totstandkoming van de adviezen kan, gelet op de verrichtingen en de daarbij betrokken informatie, niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Immers, bij de gewijzigde FML zijn de psychische beperkingen van eiseres juist meegenomen. Weliswaar heeft eiseres in beroep een rapport van psychotherapeut dr. Kurt Meszaros van 10 juni 2009 overgelegd, echter hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat de beperkingen van eiseres in de gewijzigde FML zijn onderschat. In het rapport van Meszaros wordt geen gewag gemaakt van vierenhalf jaar opname en de suïcidepogingen van eiseres. Bovendien is van belang wat de beperkingen waren van eiseres op en sedert de peildatum in de zin van de Anw, inhoudende de datum van overlijden van [de man1] op [nummer] 2000. Het verzoek van eiseres dat een herbeoordeling door verweerder wenselijk is vanwege de medische gegevens van na 2006, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
3.10. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres geschikt heeft geacht voor de functies boekhouder, loonadministrateur (beginnend), schadecorrespondent en acquisiteur (advertenties/reclame)/verkoper. Blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 september 2003 heeft verweerder gemotiveerd waarom eiseres voor deze functies geschikt is te achten. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 4 juni 2007 om nadere toelichting verzocht bij het UWV. Hierop is gereageerd door de stafverzekeringsarts bij brief van 22 juni 2007. In deze brief is aandacht besteed aan de zogenaamde niet matchende punten, met dien verstande dat deze er niet zijn. Er staat: “Er zijn 3 SBC codes geselecteerd zonder enige restrictie.” Dat wil zeggen dat gesteld kan worden dat deze functies zonder meer uitgeoefend kunnen worden door eiseres. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, nu de stafverzekeringsarts nog eens nadrukkelijk heeft bevestigd dat de functies matchend zijn, dit ertoe leidt dat de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot de niet-matchende punten, in onderhavig geval niet relevant is en dat ‘handmatig’ beoordelen van niet-matchende punten door de arbeidsdeskundige niet aan de orde is.
3.11. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij desalniettemin niet geschikt zou zijn de geduide functies te vervullen. Eén van de beperkingen van eiseres is het omgaan met onredelijk reagerende mensen. De geselecteerde functies hebben juist als kenmerk omgaan met onredelijk reagerende mensen, aldus eiseres. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Weliswaar staat in de FML dat eiseres beperkt is in het omgaan met conflicten en dat zij een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren, echter hiermee is rekening gehouden ten aanzien van de geschikt geachte functies. In deze functies zullen conflicten uitsluitend telefonisch of schriftelijk moeten worden gehanteerd. De arbeidskundige grondslag kan derhalve in rechte stand houden.
3.12. Gelet op het hiervoor overwogene, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de geselecteerde functies niet voor eiseres geschikt te achten. Aangezien eiseres met het vervullen van de functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 55% bedraagt, heeft verweerder op juiste gronden besloten dat eiseres met ingang van 1 april 2003 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering.
Ten aanzien van de redelijke termijn
3.13. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder een vergoeding dient te betalen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.14. Ter zitting is komen vast te staan dat de geleden schade wegens overschrijding van de redelijke termijn over de periode tot de uitspraak van de Raad van 27 augustus 2009 door verweerder aan eiseres is vergoed middels een overeenkomst tussen partijen. Derhalve ligt slechts de periode voor vanaf de datum van uitspraak van de Raad, inhoudende 27 augustus 2009 tot aan de datum van onderhavige uitspraak.
3.15. Voor de wijze van beoordeling van dit verzoek verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar de uitspraak van de Raad van 25 maart 2009 (LJN: BH9991). In die uitspraak heeft de Raad - kort gezegd - als zijn oordeel gegeven dat in een geval waarin een vernietiging door de Raad van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en - eventueel - een hernieuwde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend, tenzij in de loop van de procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat de redelijke termijn ook in een dergelijk geval in beginsel vier jaar bedraagt, uitgaande van een half jaar in bezwaar, anderhalf jaar in beroep en twee jaar in hoger beroep. Voorts is, in beginsel, een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
3.16. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de uitspraak van de Raad tot aan de datum van onderliggende uitspraak is drie jaar en bijna zeven maanden verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn oplevert van drie jaar en bijna zeven maanden. Van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase is geen sprake, aangezien de behandeling door de rechtbank minder dan anderhalf jaar heeft geduurd. Derhalve bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van schade aan eiseres ten bedrage van acht maal € 500,-, dit is € 4.000,-.
Slotsom
3.17. Gelet op de schending van de redelijke termijn door verweerder, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 3.2. tot en met 3.12.
3.18. Voorts zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 944,- voor verleende rechtsbijstand. Verder dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van schadevergoeding tot een bedrag van € 4.000,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 944,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB