RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1323 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M. van Bommel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde F.H.W. Fris.
Bij besluit van 27 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijzondere bijstand va[eiser] (hierna: [eiser]) beëindigd per 1 december 2011.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
[eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn hierboven genoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [betrokkene1], de zoon van eiseres.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Bij brief van 3 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank bericht dat [eiser], echtgenoot van eiseres, op [nummer] 2012 is overleden. Bij brief van
8 januari 2013 heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat eiseres de procedure van
[eiser] overneemt.
1.2 [eiser] ontving sinds 2004 bijzondere bijstand in de vorm van een aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
1.3 Naar aanleiding van een schriftelijke anonieme melding met betrekking tot verzwegen vermogen in de vorm van onroerend goed in Marokko, heeft verweerder bij brief van 2 februari 2010 het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verzocht een rechtmatigheidsonderzoek in te stellen in Marokko naar mogelijk bezit van onroerend goed van [eiser] in Marokko. Het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko heeft op verzoek van het IBF daar een onderzoek naar ingesteld. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat [eiser] sinds zes jaar een woning zou bezitten in [woonplaats1], Marokko.
1.4 Op 9 december 2011 is [eiser] door twee handhavingspecialisten op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) gehoord. Daarbij heeft [eiser] onder meer verklaard dat het huis in [woonplaats1] het huis betreft van zijn broer [betrokkene2], die het huis rond 1975 heeft laten bouwen en er woont met zijn gezin.
2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2 Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2.3 Op grond van artikel 25, eerste lid, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2.4 Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de WWB kan verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat [eiser] sinds zes jaar een woning bezit in [woonplaats1], Marokko. Verder is gebleken dat [eiser] nog een stukje grond heeft geërfd samen met andere familieleden. Op grond van een taxatierapport van 27 april 2011 is gebleken dat de waarde van de woning wordt geschat op ongeveer € 72.540,-. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat het vermogen van [eiser] boven het toetsbedrag van € 10.960,- ligt. [eiser] heeft volgens verweerder niet voldaan aan de inlichtingenplicht.
3.2 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen bewijsstukken heeft overgelegd waarop het besluit is gebaseerd. [eiser] heeft op
9 december 2011 ten overstaan van de medewerkers van de DWI verklaard dat de woning in [woonplaats1] niet van hem maar van zijn broer is die daar met zijn gezin woont en dat hij de woning in 1975 heeft laten bouwen. Uit het rapport van bevindingen van 9 december 2011 blijkt dat de plaatselijke autoriteiten in Marokko hebben verklaard dat eiser sedert ruim zes jaar een woning heeft in [woonplaats1]. Verweerder heeft ten onrechte niet nader toegelicht wie de plaatselijke autoriteiten zijn. Bovendien is de verklaring van de plaatselijke autoriteiten niet op schrift gesteld. Daar komt bij dat inschrijving van de woning in het kadaster ontbreekt. Uit de gegevens afkomstig van het kadaster kan dan ook niet worden opgemaakt dat [eiser] eigenaar is van de woning, aldus eiseres.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.2 Het besluit tot beëindiging van de bijzondere bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging is voldaan in beginsel op verweerder rust.
4.3 Op 16 mei 2011 heeft de attaché voor Sociale Zaken van de Ambassade in Marokko aan het UWV een rapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat op 6 januari 2011 een onaangekondigd bezoek is uitgevoerd aan de plaatselijke autoriteiten van [woonplaats1] en dat medewerkers van de ambassade ontvangen en geholpen werden door de [hoofdbestuurder] (hoofdbestuurder) die aan een ambtenaar de opdracht gaf alle benodigde gegevens te verstrekken. Voorts staat in voornoemd rapport vermeld:
“de plaatselijke autoriteiten hebben ons het volgende meegedeeld:
- Betrokkene heeft ruim 6 jaar een woning in de Wijk [woonplaats3], [woonplaats4];
- Betrokkene heeft een stuk grond geërfd samen met andere familieleden, er loopt nog een procedure in verband met een geschil met familie [nummer1];
(…)
Mijn medewerkers hebben de GPS-lokatie van het huis vastgesteld ([nummer2]), ([nummer3]) en een plattegrond getekend ten behoeve van het onderzoek bij het kadaster.”
In het rapport staat voorts vermeld dat uit registratie van het kadaster is gebleken dat het onderhavige onroerende goed niet staat ingeschreven en dat inschrijving in het kadaster van onroerende goederen in Marokko niet verplicht is. De waarde van de woning is op 27 april 2011 door een beëdigde taxateur geschat op 806.000,- Marokkaanse Dirham (ongeveer
€ 72.540,-). Bij het taxatierapport is een foto van een woning gevoegd waarbij wordt vermeld dat het de situatie betreft aan de [woonplaats4], [woonplaats5], eigenaar[eiser].
4.4 De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit slechts is gebaseerd op de verklaringen van ‘de plaatselijke autoriteiten’ bij monde van de [hoofdbestuurder]. Uit het rapport van de ambassade van 16 mei 2011 blijkt niet duidelijk wie de [hoofdbestuurder] is door wie de ambassade medewerkers zijn ontvangen en geholpen. Evenmin is duidelijk wie de plaatselijke autoriteiten precies zijn die hebben meegedeeld dat [eiser] ruim zes jaar een woning in de wijk [woonplaats3], [woonplaats4] heeft en tegenover welke ambassademedewerkers die verklaring is afgelegd. Bovendien blijkt uit het rapport van 16 mei 2011 niet waarop de mededeling precies is gebaseerd en hoe de plaatselijke autoriteiten aan de wetenschap zijn gekomen dat [eiser] eigenaar is van deze woning. Daarbij acht de rechtbank van belang dat bij het rapport van 16 mei 2011 geen door de plaatselijke autoriteiten dan wel de [hoofdbestuurder] ondertekend verslag van het gesprek tussen de plaatselijke autoriteiten en de ambassademedewerkers is gevoegd. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar het eigendom van de woning naar aanleiding van de verklaring van
[eiser] dat het huis niet van hem, maar van zijn broer is, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder lag.
4.5 Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de plaatselijke autoriteiten waarop het bestreden besluit is gebaseerd een niet voldoende grondslag om daarop de conclusie te baseren dat [eiser] een woning in Marokko in bezit heeft. De verklaring van de plaatselijke autoriteiten is onvoldoende gedetailleerd. Er is geen sprake van nadere gegevens die de mededeling van de zijde van de plaatselijke autoriteiten steunen c.q. bevestigen. De omstandigheid dat onder de bij het taxatierapport gevoegde foto van een woning wordt vermeld dat het de situatie betreft aan de [woonplaats4], [woonplaats5], eigenaar[eiser], betekent evenmin dat de betreffende woning daadwerkelijk [eiser] toebehoort. Uit het taxatierapport blijkt immers dat de Nederlandse Ambassade de taxateur die informatie heeft verstrekt. Dat, zoals verweerder stelt, bij de aanvraag om een rechtmatigheidsonderzoek van 2 februari 2010 de personalia inclusief de burgerservice-nummers van [eiser] en eiseres en kopieën van hun paspoorten zijn meegezonden maakt het voorgaande niet anders.
4.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en op ondeugdelijke en niet draagkrachtige wijze is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook tot stand gekomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.7 De rechtbank heeft zich beraden over de vraag of het niet op de weg van eiseres ligt bewijs te leveren met betrekking tot de stelling dat het huis niet in het bezit was van
[eiser], maar van zijn broer. Verweerder heeft echter onvoldoende voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van omkering van de bewijslast.
4.8 De rechtbank ziet geen ruimte om tot finale geschilbeslechting te komen nu nader onderzoek dient te worden verricht naar het mogelijke bezit van[eiser] c.q. van eiseres in Marokko. Voorts acht de rechtbank in dat verband van belang de uit dat onderzoek mogelijk voortvloeiende procespositie en daarmee samenhangende bewijslast van partijen.
4.9 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank heeft de kosten begroot op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- aan haar vergoedt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 944,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, voorzitter,
Mrs. L.C. Bachrach en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van
M.E. Sjouke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB