ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7798
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Jeugdzaak over niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met overschrijding van de redelijke termijn
In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte, die op 28 juni 2010 werd aangehouden voor een straatroof, heeft een lange procedure doorgemaakt waarbij de redelijke termijn van 16 maanden ruimschoots is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is aangevangen op de dag van aanhouding en dat deze 33 maanden heeft geduurd. De verdediging heeft betoogd dat de overschrijding van de termijn in strijd is met de pedagogische doelstellingen van het jeugdstrafrecht, en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het openbaar ministerie zorgvuldig afgewogen. Hoewel de officier van justitie erkende dat de redelijke termijn was overschreden, stelde zij dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid leidt volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het pedagogische effect van verdere vervolging verloren is gegaan en dat de huidige ontwikkeling van de verdachte op een onaanvaardbare wijze zou kunnen worden doorkruist. Daarom heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een snelle en doeltreffende afhandeling van jeugdzaken, in lijn met de belangen van het kind zoals vastgelegd in het IVRK.