ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1384454 \ HA EXPL 12-1368
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie na terugvordering van toeslag door UWV

In deze zaak vorderde eiseres, aangeduid als [A], schadevergoeding uit rechtmatige overheidsdaad (nadeelcompensatie) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering die vanaf 31 januari 2006 werd aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Na een melding van eiseres dat zij niet langer samenwoonde, heeft het UWV in 2009 vastgesteld dat eiseres te veel toeslag had ontvangen en dit bedrag van EUR 16.924,46 teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit terugvorderingsbesluit, maar haar verzoek om schadevergoeding werd door het UWV afgewezen. Eiseres vorderde vervolgens bij de kantonrechter een schadevergoeding van EUR 18.134,85, maar de kantonrechter oordeelde dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om over de vordering te oordelen, aangezien de bestuursrechter de aangewezen instantie is voor het beoordelen van schadevergoeding in dit geval. De kantonrechter verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen en compenseerde de proceskosten tussen partijen. De uitspraak benadrukt de taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter, waarbij de burgerlijke rechter zich dient te onthouden van het oordeel over schadevergoeding die voortvloeit uit een bestuursrechtelijk besluit.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1384454 \ HA EXPL 12-1368
Uitspraak: 27 maart 2013
Vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
in de zaak van:
[A],
wonende te --,
eiseres,
gemachtigde mr. R.H. Lussenburg te ‘s-Gravenhage,
t e g e n
het zelfstandig bestuursorgaan naar publiek recht
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. P.A.L. Nieuwenhuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en het UWV worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 september 2012, inhoudende de vordering van [A], met producties;
- de conclusie van antwoord van 7 november 2012 met producties;
- het tussenvonnis van 21 november 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2013.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1 [A] ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Vanaf 31 januari 2006 werd deze uitkering aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (hierna: de TW). [A] was op dat moment samenwonend.
1.2 Op 4 februari 2006 heeft [A] het UWV ervan op de hoogte gesteld dat zij niet langer samenwonend was. Het UWV heeft hierop haar toeslag niet gewijzigd. Pas in 2009 heeft het UWV ontdekt dat [A] teveel toeslag had ontvangen en heeft het UWV bij besluit van 6 november 2009 de teveel genoten toeslag, ten belope van EUR 16.924,46, als onverschuldigd betaald teruggevorderd (hierna: het terugvorderingsbesluit).
1.3 Het UWV heeft het door [A] gemaakte bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit bij besluit van 12 februari 2010 ongegrond verklaard. De bestuursrechter van de rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 26 juli 2010 het beroep van [A] tegen het besluit van 12 februari 2010 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [A] hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) heeft bij uitspraak van 21 oktober 2011 de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), afgewezen.
1.4 Bij brief van 5 juni 2012 heeft [A] het UWV verzocht om schadevergoeding uit rechtmatige overheidsdaad (hierna: nadeelcompensatie).
1.5 Bij brief van 20 juni 2012 heeft het UWV geantwoord dat met de uitspraak van de CRvB van 21 oktober 2011 in laatste instantie is geoordeeld over het terugvorderingsbesluit en dat het UWV geen nadere besluiten over deze zaak zal nemen.
1.6 Bij brieven van 20 juni en 31 juli 2012 heeft [A] het UWV verzocht om haar verzoek om nadeelcompensatie van 5 juni 2012 alsnog in behandeling te nemen.
1.7 Bij brief van 7 augustus 2012 heeft het UWV het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen.
Vordering en verweer
2. [A] vordert dat het UWV, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal worden veroordeeld tot betaling aan [A], binnen tien dagen na betekening van het vonnis, van:
a. EUR 18.134,85 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 1 september 2012 tot de dag van algehele voldoening;
c. EUR 2.720,23,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met een bedrag van EUR 516,84 aan btw;
e. de proceskosten gemaakt aan de zijde van [A].
3. [A] legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. [A] heeft van 2006 tot en met 2009, buiten haar schuld, ten onrechte een te hoge toeslag op grond van de TW ontvangen van het UWV. Het besluit tot terugvordering van de teveel ontvangen toeslag van EUR 16.924,46 staat in rechte vast. Omdat [A] als gevolg van de (rechtmatige) terugvordering schade heeft geleden, vordert zij nadeelcompensatie. [A] heeft de geleden schade nader gespecificeerd en begroot op EUR 18.134,85.
4. Het UWV voert verweer tegen de vordering.
5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Beoordeling
6. [A] vordert nadeelcompensatie. Nu de gestelde schade het gevolg is van rechtmatig overheidshandelen ten aanzien waarvan een bestuursbesluit is genomen, zal de kantonrechter eerst beoordelen of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
7. [A] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden ten gevolge van het in rechte vaststaande terugvorderingsbesluit van het UWV. [A] heeft, bij monde van haar advocaat, het UWV schriftelijk verzocht om nadeelcompensatie. Daarbij heeft [A] een beroep gedaan op het algemene rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten, ook wel het égalité-beginsel genoemd.
8. De omstandigheid dat een besluit in rechte onaantastbaar is geworden en dat van de rechtmatigheid ervan kan worden uitgegaan, staat niet in de weg aan de mogelijkheid voor een belanghebbende bij dat besluit om over de toekenning van nadeelcompensatie alsnog een zuiver schadebesluit uit te lokken bij het betrokken bestuursorgaan (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 februari 1997, AB 1997, 143). Ook als in het in rechte onaantastbare besluit al is geoordeeld dat geen sprake is van onevenredige schade als bedoeld in artikel 3:4 lid 2 van de Awb, dan betekent dit nog niet dat er geen aanleiding zou kunnen zijn voor schadevergoeding op grond van het égalité-beginsel (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006, AB 2007, 252).
9. Uit voormelde uitspraken van de Afdeling volgt dat, indien daartoe verzocht, het bestuursorgaan dat het rechtmatig geachte besluit heeft genomen, tevens dient te oordelen over een verzoek om vergoeding van schade dat een belanghebbende heeft geleden als gevolg van het rechtmatige besluit.
10. Zoals onder 7 overwogen, heeft [A] verzocht om een dergelijke vergoeding van schade. Het UWV heeft het verzoek om nadeelcompensatie in eerste instantie, bij brief van 20 juni 2012, niet in behandeling genomen en in tweede instantie, bij brief van 7 augustus 2012, afgewezen. In het midden kan blijven of de brief van 7 augustus 2012 van het UWV moet worden aangemerkt als een zelfstandig schadebesluit. Het was en is aan [A] om tegen voormelde beslissingen van het UWV bezwaar bij het UWV, dan wel beroep (tegen de weigering een beslissing te nemen) bij de bestuursrechter in te stellen. Voor [A] staat in ieder geval een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open.
11. De taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter brengt met zich dat de burgerlijke rechter het oordeel of [A] op grond van het égalité-beginsel recht heeft op vergoeding van schade die zij heeft geleden ten gevolge van het terugvorderingsbesluit, dient over te laten aan de bestuursrechter (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, NJ 2008, 475).
12. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen.
13. Dat aan de zijde van [A] onduidelijkheid is ontstaan over de (juridische) weg die zij moest bewandelen voor het verkrijgen van nadeelcompensatie, is mede toe te rekenen aan het UWV, nu het UWV in haar afwijzende reactie van 7 augustus 2012 op het verzoek van [A] om vergoeding van schade geen rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen. De kantonrechter verbindt daaraan de consequentie dat de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
14. De kantonrechter overweegt uitdrukkelijk ten overvloede nog het volgende. [A] lost sinds april 2010 maandelijks EUR 50,-- van haar schuld aan het UWV af. Het UWV heeft in de conclusie van antwoord en ter zitting aangevoerd dat de restantvordering van het UWV op [A] na verloop van vijf jaar voor kwijtschelding in aanmerking komt. Indien de financiële omstandigheden van [A] de komende tweeënhalf jaar niet wijzigen, zal het restant van de vordering na verloop van vijf jaar ruim EUR 12.900,-- bedragen. Dit bedrag zal dan in beginsel, bij ongewijzigde omstandigheden en ongewijzigd beleid, voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen. [A] heeft de door haar gestelde geleden schade uitgesplitst in zes onderdelen. Het grootste deel van het gevorderde schadebedrag, ruim EUR 16.000,--, vloeit voort uit de eerste drie onderdelen die zien op de (gestelde) niet-genoten toeslag in 2005, (gestelde) onjuist berekende toeslagen in de periode 2006 – 2009 en (gestelde) onjuist berekende uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet in 2005 en 2006. De kantonrechter merkt ten aanzien van deze onderdelen op dat voor de beoordeling hiervan de bestuursrechtelijke weg heeft opengestaan en dat de rechtmatigheid ervan niet opnieuw of alsnog in een schadeprocedure aan de orde kan komen. De resterende vordering van [A] op het UWV (de laatste drie door [A] opgevoerde onderdelen), wat daar overigens ook van zij, is kleiner dan het voordeel dat [A] geniet indien na verloop van vijf jaar haar resterende schuld aan het UWV door het UWV wordt kwijtgescholden. Van geleden schade zal dan ook, in geval van kwijtschelding, naar alle waarschijnlijkheid geen sprake zijn.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart [A] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
II. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt.
Aldus gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter