ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
495053 / HA ZA 11-2175
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering over (on)rechtmatigheid van pinpastransacties door dochter met bankpas van moeder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om de bewijslevering over de (on)rechtmatigheid van pinpastransacties die de dochter van eiseres, [C], met de bankpas van haar moeder, [B], had verricht. De procedure volgde op een tussenvonnis van 21 maart 2012, waarin [B] was toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de pinopnames niet ten behoeve van haar waren gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] in 2009 en 2010 aanzienlijke bedragen heeft gepind met de aan haar ter beschikking gestelde pinpassen, terwijl [B] ook zelf pinopnames deed. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [C] over het gebruik van de gepinde bedragen niet overtuigend waren en dat zij niet voldoende bewijs had geleverd dat de pinopnames ten behoeve van [B] waren gedaan. De rechtbank concludeerde dat de gepinde gelden niet ten goede waren gekomen aan [B] en dat [C] aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit haar onrechtmatige handelen. Uiteindelijk werd [C] veroordeeld tot betaling van € 101.300,-- aan [B], vermeerderd met wettelijke rente, en werd zij ook in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 februari 2013 door mr. R.H.C. van Harmelen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 495053 / HA ZA 11-2175
Vonnis van 27 februari 2013
in de zaak van
1. [A]
in hoedanigheid van bewindvoerder van [B],
wonende te --,
2. [B],
wonende te --,
eisers,
advocaat mr. P.M. Smits,
tegen
[C],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma.
Eiseres zal hierna als [B] worden aangeduid en gedaagde als [C].
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2012;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor;
- de conclusie na enquete van [B];
- de conclusie na enquete van [C].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenvonnis van 21 maart 2012 is [B] toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de geldbedragen die met pinpasnummers 001, 002 en 004 van bankrekening --.--.--.--- zijn opgenomen (welke zijn vermeld op de door [B] als productie 105-A en 105-B overgelegde overzichten) niet ten behoeve van haar zijn gedaan of ten behoeve van haar zijn aangewend.
2.2. [B] heeft als getuigen doen horen: [C], haar dochter [D] en haar schoonzoon [E]. Verder heeft [B] schriftelijke bewijsstukken overgelegd. [C] heeft geen getuigen in contra-enquete doen horen.
2.3. Uitgangspunt is, zoals in het tussenvonnis is geoordeeld, dat [C] in 2009 en 2010 met bankpassen (nummers 01, 02 en 04) pinopnames heeft gedaan ten laste van het saldo van een bankrekening (nummer --.--.--.---), welk saldo geheel uit gelden bestond die aan [B] toebehoorden. De bewijsopdracht ziet op de vraag of die door [C] verrichte pinopnames ten behoeve van [B] zijn gedaan of ten behoeve van [B] zijn aangewend.
2.4. Het beeld dat [C] in haar getuigenverklaring heeft geschetst, komt er op neer dat de door haar contant gepinde bedragen aan [B] ten goede zijn gekomen omdat zij [B] door middel van die pinopnames van contant geld voorzag en zij die gelden daarnaast heeft aangewend voor uitgaven ten behoeve van [B].
2.5. Hoewel [C] daar uitgebreid en expliciet naar is gevraagd, heeft zij een en ander niet van concrete details kunnen voorzien die haar verklaring zouden kunnen schragen. Op de vraag waar [B] het contant geld voor gebruikte heeft [C] uitsluitend geantwoord dat [B] heel vaak taxi’s nam, van dure spullen hield en uit ging. Nadere beschrijvingen daarvan heeft [C] dus niet kunnen geven. Ook op de vraag uit te leggen waarom [C] door [B] werd ingeschakeld om haar door middel van pinopnames te voorzien van contant geld terwijl [B] in de jaren 2009 en 2010 zelf over pinpasjes beschikte en daar blijkens de overgelegde overzichten ook gebruik van maakte voor het doen van pinopnames, is [C] een afdoend antwoord schuldig gebleven. Uit de als bewijsstukken overgelegde overzichten van de pinopnames in 2009 en 2010 blijkt echter dat regelmatig voorkwam dat [C] en [B] met de aan hun ter beschikking staande pinpasjes, ieder voor zich, zelfs op dezelfde dag bij verschillende bankfilialen pinopnames deden. Daarmee als getuige geconfronteerd heeft [C] echter niet meer verklaard dan dat zij “geen idee” heeft.
2.6. Met de pinopnames die [C] met behulp van de aan haar ter beschikking gestelde pinpassen heeft gedaan was in 2009 een bedrag gemoeid van € 45.010 en in 2010 een bedrag van € 56.290,--. Blijkens het als bewijsstuk overgelegde overzicht van die pinopnames kwam meermaals voor dat op dezelfde dag bedragen tot ongeveer € 500,-- door [C] met die pinpassen werden opgenomen. Alleen in de maanden december 2009 tot en met maart 2010 is al voor ongeveer € 40.000,-- door [C] met de pinpassen aan pinopnames verricht, terwijl [B] daarnaast zelf in dezelfde periode ongeveer
€ 5.000,-- pinde met haar pinpassen.
2.7. De getuigenverklaring van [C] dat alle door haar gepinde gelden aan [B] zijn gegeven om haar van contanten te voorzien en dat die gelden voor het overige door [C] ten behoeve van [B] zijn besteed omdat [B] dol was op horecabezoek, andere uitjes en vervoer per taxi, overtuigt geenszins. Gelet op de frequentie en omvang van de pinopnames door [C], in samenhang met de omvang van de pinopnames die [B] zelf deed met met de aan haar ter beschikking staande pinpassen, roept die verklaring zodanig grote vraagtekens op ten aanzien van de volledigheid en juistheid daarvan dat aan die verklaring per saldo nauwelijks enig geloof kan worden gehecht.
2.8. Vast staat evenwel dat [C] degene is die de pinopnames heeft verricht. Zij heeft dus zelf over de daarmee gepaard gaande aanzienlijke sommen contant geld beschikt. Daarom is zij bij uitstek degene die helderheid had kunnen verschaffen over de wijze waarop die gelden zijn besteed en aangewend. Nu zulks echter niet uit haar getuigenverklaring is te putten, staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank afdoende vast dat de gepinde gelden niet ten behoeve van [B] zijn gedaan of ten behoeve van haar zijn aangewend.
2.9. [C] heeft zich in haar verweer tegen de vordering beperkt tot betwisting van het door [B] gestelde onrechtmatig handelen. Dat verweer wordt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond bevonden. De gestelde schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen is niet door [C] weersproken. De vordering tot betaling van
€ 101.300,--, te vermeerderen met de evenmin weersproken wettelijke rente is toewijsbaar.
2.10. [C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
€ 94,56 dagvaarding
€ 260,-- vastrecht
€ 4.973,50 salaris advocaat, 3,5 punt x € 1.421,-- (tarief V)
-------------
€ 5.328,06
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [C] aan [B] te betalen € 101.300,-- (honderdéénduizend driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de betreffende pinopname tot en met de dag van voldoening;
3.2. bepaalt dat op die betalingsveroordeling in mindering strekt hetgeen door [C] is betaald of op haar is verhaald op grond van het vonnis d.d. 31 mei 2011 van de voorzieningenrechter te Amsteram (482173 / KG ZA 11-203 SR/KR);
3.3. veroordeelt [C] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 5.328,06;
3.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013