ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/666897-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van ouderen door zich voor te doen als politieagent en bankmedewerker

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van ouderen. De verdachte en zijn mededader belden meerdere oudere slachtoffers, variërend in leeftijd van 67 tot 94 jaar, met het verhaal dat hun bankpas was geskimd. Ze deden zich voor als politieagent en bankmedewerker en wisten de slachtoffers te overtuigen om hun bankpas en pincode af te geven. De slachtoffers werden onder druk gezet en kregen instructies om hun bankpas in een enveloppe te stoppen, die vervolgens door een zogenaamde koerier werd opgehaald. Na de afgifte van de bankpas werd er direct geld van de rekeningen van de slachtoffers gepind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan deze oplichtingspraktijken, waarbij een groot aantal oudere vrouwen het slachtoffer is geworden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door de oplichtingspraktijken van de verdachte.

Uitspraak

0RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/666897-12 (Promis)
Datum uitspraak: 27 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1], [postcode plaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. van Kroesveld, naar voren hebben ge-bracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij,
ten aanzien van feit 1 en feit 2,
in de periode van 23 januari 2012 tot en met 8 augustus 2012 in Amsterdam en/of in Duiven-drecht en/of in Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oog-merk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweef-sel van verdichtsels, meerdere bejaarde personen heeft bewogen tot de afgifte van hun bank-pas en/of hun pincode, dan wel hiertoe een poging heeft gedaan,
ten aanzien van feit 3,
in de periode van 23 januari 2012 tot en met 8 augustus 2012 te Amsterdam en/of in Duiven- drecht en/of in Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oog-merk van wederrechtelijke toe-eigening, geldbedragen van in totaal ongeveer € 20.920,50 heeft weggenomen, toebehorende aan meerdere bejaarde personen,
ten aanzien van feit 4,
in de periode van 23 januari 2012 tot en met 18 augustus 2012 te Amsterdam voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) wisten dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is ge-hecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste geleg-de feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Relevante feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Op 21 juni 2012 doet mevrouw [persoon 1] aangifte van oplichting. Zij verklaart dat zij op 19 juni 2012 meermalen op haar huislijn is gebeld door een man die zich uitgaf als “[X]” van de politie. Deze man heeft tegen haar gezegd dat de politie twee mannen heeft opgepakt die zich bezighielden met skimmen en dat haar gegevens waren aangetroffen. Zij moest daarom haar bankpas laten blokkeren. De man heeft voorgesteld haar met een medewerker van de ING Bank door te verbinden. [persoon 1] kreeg vervolgens een andere man aan de telefoon. Deze man heeft tegen haar gezegd dat zij haar bankpas in een enveloppe moest doen en op de ach-terzijde van de enveloppe drie kruisjes moest zetten. De enveloppe, met daarin de bankpas, is kort daarna door een koerier met een Noord Afrikaans uiterlijk opgehaald. [persoon 1] is op-nieuw gebeld door de medewerker van de ING Bank. Deze man heeft tegen haar gezegd dat hij haar pincode nodig had, zodat hij de oude pincode kon veranderen, waarna [persoon 1] haar pincode heeft gegeven. Op 19 en 20 juni 2012 is vervolgens in totaal een bedrag van € 2.500,- van de rekening van [persoon 1] gehaald.
Naar aanleiding van de aangifte van [persoon 1] heeft de politie het onderzoek [onderzoeks-naam] gestart. Het onderzoek heeft geleid tot een observatie op 8 augustus 2012 van de ge-bruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Het observatieteam neemt naar aanlei-ding van een gesprek, gevoerd over voornoemd telefoonnummer, de woning van mevrouw [persoon 2] onder observatie. Het observatieteam ziet [persoon 2] voor haar deur staan, met in haar hand een wit voorwerp. Vervolgens ziet het observatieteam een personenauto van het merk Peugeot, voorzien van kenteken [kenteken], rijden met daarin twee personen van Noord Afrikaans uiterlijk. Het voertuig wordt geparkeerd, waarna de bestuurder uitstapt en in de richting van de woning van [persoon 2] loopt. De bestuurder maakt contact met [persoon 2], krijgt het witte voorwerp overhandigd, loopt terug naar de Peugeot en rijdt weg. Het observa-tieteam rijdt achter de auto aan en zien dat uit het raam van het linker voorportier een wit propje wordt gegooid. Het witte propje wordt door het observatieteam veiliggesteld en blijkt een witte enveloppe te zijn, met op de achterzijde drie geschreven kruisjes.
Tijdens de observatie van 9 augustus 2012 blijkt uit de telefoontap dat de verdachten in con-tact proberen te komen met mogelijke slachtoffers en dat de paallocaties overeenkomen met de positie van de verdachten, die zich op dat moment in de Peugeot bevinden. Op verzoek van het onderzoeksteam wordt het voertuig, voorzien van kenteken [kenteken] op grond van de Wegenverkeerswet 1994 onderworpen aan een algemene verkeerscontrole (omdat de bestuur-der aan het bellen is). De bestuurder van de auto blijkt te zijn [verdachte], geboren op [1986], verdachte. De bijrijder is genaamd [A], geboren op [1980].
De verdachten worden ook op 10 augustus 2012 geobserveerd. Het observatieteam ziet dat beide verdachten instappen in de genoemde Peugeot. Het observatieteam ziet dat [A] op de passagiersstoel plaatsneemt en telefoneert. Op de technische actie, gestart op het telefoon-nummer [telefoonnummer 1], komt op dat moment een gesprek binnen. Uit het gesprek blijkt dat hij het latere slachtoffer [persoon 3] telefonisch benadert en haar tracht op te lichten door middel van de hiervoor omschreven modus operandi. Het observatieteam ziet dat [A] bij de woning contact maakt met [persoon 3] en kennelijk tracht haar pinpas afhandig te maken.
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 mei 2012 is door de recherche van de politie Amsterdam-Amstelland eveneens onderzoek verricht naar oplichtingszaken waarbij de hier-voor omschreven modus operandi werd gehanteerd. Het onderzoeksteam is toen op een aantal oplichtingen gestuit waarbij de dader zich over de telefoon uitgaf als politieagent [X]. Dit on-derzoek heeft destijds niet geleid tot de aanhouding van een dader en het onderzoek werd daarom afgesloten. Tijdens het onderzoek [onderzoeksnaam] bestond het vermoeden dat, me-de op basis van de modus operandi, het signalement van de daders, de uitgelezen gegevens van de TomTom en de simkaarten en de bij de verdachten in beslag genomen jassen, de op-lichtingen uit het eerdere onderzoek betrekking hadden op de verdachten [A] en [verdachte].
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2013 ontkend zich schuldig te hebben ge-maakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd. De vraag in deze zaak is daarom of uit het dossier blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde baseert hij zich op het onderzoek naar de gebruikte telefoon- en IMEI nummers, de tapgesprekken, de observaties, de modus operandi en de bij de verdachten aangetroffen en in beslag genomen goederen die in verband kunnen worden gebracht met de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het witwassen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat verdachte voldoende legale inkomsten heeft gehad om de onder 4 ten laste gelegde goe-deren te kunnen betalen. Daarnaast was bij verdachte veelal sprake van contante geldstromen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte de onder 4 ten laste gelegde goederen heeft verkre-gen in het kader van het witwassen van de inkomsten die hij heeft verkregen uit de onder 3 ten laste gelegde feiten.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor de ten laste gelegde fei-ten integraal moet worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat alleen de vergelijkbare modus operandi onvoldoende is om tot een be-wezenverklaring van deze feiten te kunnen komen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat bij de oplichting de namen ‘[Z]’ en ‘[X]’ worden gehanteerd. De conclusie van de officier van justitie, namelijk dat iedere zaak waar de naam ‘[Z]’ of ‘[X]’ is gebruikt, aan verdachte ge-koppeld kan worden, kan geen standhouden. Verdachte is namelijk in de periode van 28 mei 2012 tot en met 28 juni 2012, waarin door de daders voornoemde namen werden gebruikt, op vakantie is geweest in Marokko. Daarom mag niet worden uitgesloten dat andere personen zich bezig hebben gehouden met de ten laste gelegde feiten. Dit wordt ondersteund door de signalementen zoals gegeven door verschillende slachtoffers. Hieruit komt een beeld naar vo-ren van een veelheid van daders. Verdachte mag tot slot niet verantwoordelijk worden gehou-den voor de bij de medeverdachte aangetroffen simkaarten, nu eventuele connecties met een telefoon of simkaart niet naar verdachte wijzen.
In de auto van de vader van verdachte is een TomTom aangetroffen. Verdachte heeft ver-klaard dat deze TomTom niet van hem is. Zijn verklaring is niet onaannemelijk, gelet op het feit dat het eigen adres van verdachte niet in de TomTom als ‘thuis’ is opgeslagen. Daarnaast zijn door de gebruiker van de TomTom adressen en plaatsen ingevoerd die in de buurt van de woning van verdachte gelegen zijn. De raadsvrouw stelt dat beter uitgezocht had moeten wor-den wie de eigenaar is van de TomTom. Nu kunnen de in de TomTom aangetroffen adressen niet als verankering dienen voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt ge-steld dat het geldbedrag niet bij verdachte, maar bij zijn zus is aangetroffen en in beslag is ge-nomen. De zus van verdachte heeft voor de aanwezigheid van het geldbedrag een aannemelij-ke verklaring gegeven. De overige bij verdachte in beslag genomen goederen vertegenwoor-digen geen of weinig waarde. Daarnaast heeft verdachte altijd gewerkt en een inkomen gehad, waardoor hij zich de aanschaf van bepaalde goederen simpelweg kon veroorloven. Verdachte kan voorts niet in verband worden gebracht met de bij de medeverdachte aangetroffen goede-ren.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adres 1] is in de slaapkamer van de zus van verdachte, [zus van verdachte], een groot geldbedrag aangetroffen. De officier van justitie heeft opgemerkt dat dit geldbedrag vooralsnog wordt toegeschreven aan [zus van verdachte] en dat het openbaar ministerie over een eventuele vervolging van [zus van verdachte] nog een beslissing moet nemen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het bij [zus van verdachte] aangetroffen geldbedrag.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, op basis van de verklaring van verdachte en de stukken in het dossier, kan worden vastgesteld dat verdachte de onder feit 4 genoemde scooters heeft verkregen uit legale inkomsten. Ten aanzien van de overige onder feit 4 genoemde voorwerpen kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze voorhanden heeft gehad – de bij de medeverdachte in beslag genomen voorwerpen – dan wel dat verdachte de bij hem in beslag genomen voorwerpen heeft gefinancierd door middel van uit misdrijf verkregen opbrengsten. Niet onderzocht dan wel gerelateerd is hoe oud die voorwerpen zijn en of verdachte met name de schoenen, de kleding en de horloges niet al jaren in bezit had. Verdachte zal daarom van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.5. Bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, gaat de rechtbank van het volgende uit.
4.5.1. Ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 8 augustus 2012 ziet het observatieteam een Peugeot met kenteken [kenteken] rijden, met daarin twee mannen met een Noord Afrikaans uiterlijk. Op de [straat 1] te [plaats] komt de auto tot stilstand. Verbalisant X-117 ziet dat de bestuurder van de auto uitstapt en naar het perceel gelegen aan de [straat 1] [huisnummer] loopt. De verbalisant X-104 herkent de bestuurder als de persoon die in de aan hem verstrekte infoset wordt genoemd, te weten verdachte. Verbalisant X-25 ziet vervolgens dat verdachte contact maakt met mevrouw [persoon 2], wonende op het adres [straat 1] [huisnummer]. Verdachte krijgt, zo blijkt achteraf, door [persoon 2] een witte enveloppe overhandigd. Verdachte loopt terug naar de Peugeot en rijdt weg. Door verbalisant X-97 wordt gezien dat uit het raam aan de kant van de bestuurderszijde van de Peugeot een wit propje naar buiten wordt gegooid. Het witte propje blijkt een witte enveloppe te zijn met op de plakrand drie kruisjes geschreven. De Peugeot wordt gevolgd en verbalisant X-111 ziet dat de Peugeot het tankeiland van het Total tankstation oprijdt. Verbalisant X-113 ziet verdachte met een tankslang in zijn handen staan. De camerabeelden van het tankstation zijn opgevraagd. Hierop is te zien dat de bestuurder van de Peugeot aan het tanken is. Tevens is te zien dat de bestuurder naar de winkel loopt en afrekent. Van deze camerabeelden zitten foto’s in het dossier. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2013 verklaard dat hij de persoon is die op deze foto’s is te zien.
Verder heeft het observatieteam tijdens de observaties van 8, 9 en 10 augustus de medeverdachte bellend in de auto gezien. Op basis van de tapgesprekken is vastgesteld dat de medeverdachte, terwijl hij met verdachte in de auto zat, zich op grote schaal bezig hield met oplichtingspraktijken. Gelet op wat voorts door het observatieteam is waargenomen, in combinatie met de grote hoeveelheid uitgaande oproepen en de tapgesprekken, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, namelijk dat hij ten aanzien van de oplichtingspraktijken van niets wist, ongeloofwaardig. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte, samen met de medeverdachte, op 8, 9 en 10 augustus 2012 zich heeft bezig gehouden met (pogingen tot) het oplichten van oudere vrouwen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op tapgesprekken in combinatie met hetgeen op 8, 9 en 10 augustus 2012 door het observatieteam is waargenomen, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn mededader gebruik hebben gemaakt van een zeer specifieke werkwijze, die als volgt is te omschrijven:
- de slachtoffers waren voornamelijk alleenstaande, oudere vrouwen;
- zij zijn in de avonduren gebeld, op een tijdstip dat zij hun bank niet zouden kunnen bereiken;
- zij werden gebeld door een man die zich uitgaf als politieagent (bijvoorbeeld ‘[Z]’), werkzaam bij het politiebureau Amsterdam (-Amstelland);
- de ‘politieagent’ vertelde dat de politie een aantal verdachten (skimmers) had aangehouden bij het plaatsen van skimapparatuur;
- ook vertelde de agent dat de politie hierbij op gegevens van het slachtoffer was gestuit;
- het slachtoffer werd vervolgens doorverbonden met een ‘bankmedewerker’, vrijwel altijd iemand van de ING Bank;
- de bankmedewerker zei tegen het slachtoffer dat haar bankpas was geblokkeerd;
- de bankmedewerker zou een nieuwe pincode aanmaken, hiervoor had hij de oude pincode van het slachtoffer nodig;
- het slachtoffer moest de bankpas in een witte enveloppe stoppen en op de achterkant van de enveloppe drie kruisjes zetten en deze meegeven aan een koerier die kort na het telefoongesprek bij het slachtoffer zou arriveren;
- de enveloppe met daarin de bankpas werd vervolgens door een koerier opgehaald;
- kort daarna werden geldbedragen van de rekening van het slachtoffer gehaald.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor omschreven modus operandi, zoals door verdachte op 8, 9 en 10 augustus is gehanteerd, in vrijwel alle aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten overeenkomt met hetgeen aangevers daarover hebben verklaard.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
In de auto van de vader van verdachte, een Peugeot met kenteken [kenteken], is een TomTom aangetroffen. Tijdens de observatie van 8, 9 en 10 augustus 2012 is door het observatieteam waargenomen dat verdachte, als bestuurder van voornoemde auto, veelvuldig gebruik maakt van deze auto. De aangetroffen TomTom is door verbalisant [verbalisant 1] onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat door de gebruiker ingevoerde adressen, voor wat betreft de straatnaam en vaak in combinatie met een huisnummer dat een of meer tientallen hoger of lager was dan het huisnummer van het slachtoffer, soms zelfs met het exacte huisnummer, overeenkomen met de adressen van een groot aantal slachtoffers. De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat voornoemde TomTom aan verdachte toebehoort. Wat daarvan zij, de rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, het niet anders kan dan dat verdachte samen met de medeverdachte de gebruiker is geweest van de bij verdachte in beslag genomen TomTom.
Op 30 juli 2012 om 19.30 uur heeft de oplichting van mevrouw [persoon 4] plaatsgevonden. Op dezelfde dag, omstreeks 20.06 uur, wordt met haar bankpas tweemaal gepind. Van één van die pintransacties zijn camerabeelden gemaakt. Daarop is een man te zien die zwarte schoenen met een opvallende witte zool draagt. Op 6 augustus 2012 heeft, om 19.30 uur, een poging tot oplichting van mevrouw [persoon 21] plaatsgevonden. Op de camerabeelden van de algemene toegangshal van de woning van het slachtoffer [persoon 21], is een man te zien die zwarte schoenen met witte zolen draagt. In de woning gelegen aan de [adres 1], zijn bij de doorzoeking in de kamer van verdachte zwarte schoenen met witte zolen aangetroffen. Van zowel het slachtoffer [persoon 4] als het slachtoffer [persoon 21] zijn de straatnamen in de bij verdachte in beslag genomen TomTom ingevoerd.
Op 3 februari 2012 heeft de oplichting van het slachtoffer [persoon 16] plaatsgevonden. Met de pinpas van het slachtoffer wordt een bedrag van € 5.450,50 gepind. Van deze pintransacties zijn camerabeelden gemaakt. Op deze camerabeelden is een man te zien die een jas aanheeft. Deze jas heeft als kenmerken een dubbele jaszak, met aan gaatje ter hoogte van de rechter jaszak, en een dubbele naad van stiksels op de mouw. Bij verdachte is bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te [plaats] in zijn kamer een jas aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 1] stelt vast dat de bij verdachte aangetroffen jas vergaande overeenkomsten vertoont met de jas die de man op de camerabeelden draagt, waarbij het gaatje ter hoogte van de rechter jaszak een zeer specifiek kenmerkt vormt. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat de ogen van de man op de camerabeelden grote gelijkenis vertonen met de ogen van verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] komt tot deze conclusie nadat hij verdachte een verhoor heeft afgenomen. Ook is de straatnaam van het slachtoffer [persoon 16] in de bij verdachte in beslag genomen TomTom ingevoerd. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2013 verklaard dat de bij de huiszoeking aangetroffen jas aan hem toebehoort, maar dat hij niet de man is die op de camerabeelden staat afgebeeld. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat op basis van de camerabeelden, de bij verdachte aangetroffen jas, de in de TomTom ingevoerde straatnaam van het slachtoffer en de herkenning door verbalisant [verbalisant 1], bewezen is dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden is te zien.
De rechtbank leidt, anders dan de raadsvrouw, uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste ge-legde feiten. Voor zover slachtoffers geen bankpas hebben afgegeven, is sprake van een po-ging tot oplichting. Verdachte en zijn mededader hebben naar de slachtoffers gebeld en zich voorgedaan als politieagent of bankmedewerker, met als doel het slachtoffer haar bankpas en pincode afhandig te maken. Onder die omstandigheden is sprake van een begin van de uitvoe-ring van de oplichting. Dat de slachtoffers hun bankpas niet hebben afgegeven, is niet aan verdachte te danken.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van het slachtoffer [persoon 1] en de poging tot oplichting van de dames [persoon 7], [per-soon 8], [persoon 9] en [persoon 10], nu is vast komen te staan dat verdachte ten tijde van de-ze (pogingen tot) oplichting(en) in Marokko verbleef.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4.5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdach-te,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
op tijdstippen in de periode van 23 januari 2012 tot en met 8 augustus 2012 te Amsterdam en te Duivendrecht en te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, meer bejaarde personen, te weten:
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13], geboren [1924], en
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD09) [persoon 2], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925], en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
hebben bewogen tot de afgifte van bankpassen en het ter beschikking stellen van bij die bank-passen behorende pincodes, hebbende verdachte en zijn mededader toen aldaar met vorenom-schreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13], geboren [1924], en
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD09) [persoon 2], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925], en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
opgebeld en zich aan de telefoon voorgedaan als ware hij, verdachte of zijn medeverdachte, een medewerker van de politie Amsterdam, onder meer onder de valse namen '[Z]' en '[X]', en vervolgens in die valse hoedanigheid aan de telefoon heeft gezegd – zakelijk weergegeven -
- dat de politie bezig is met een onderzoek naar 'skimmen' of bankpasfraude waarin de politie was gestuit op haar rekeninggegevens en/of bankpasgegevens en
- dat de politie verdachten hadden aangehouden die in het bezit waren van haar bankreke-ninggegevens en/of bankpasgegevens en
- dat haar bankrekening en/of bankpas was 'geskimd' en
- dat zij zou worden doorverbonden met een medewerker van de bank,
en
vervolgens voornoemde
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13], geboren [1924], en
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD09) [persoon 2], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925], en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
zogenaamd doorverbonden en daarbij zich aan de telefoon voorgedaan als ware hij, verdachte, of zijn medeverdachte een medewerker van de ING Bank, onder meer onder de valse namen '[B]' of '[C]’, en in die valse hoedanigheid aan de telefoon heeft gezegd – zakelijk weergege-ven -
- dat de bankpas geblokkeerd moest worden en
- dat de bankpas nog diezelfde dag zou worden opgehaald door een koerier en/of
- dat de bankpas in een witte enveloppe moest worden gedaan voorzien van drie kruizen op de plakrand en/of
- dat er een nieuwe bankpas zou worden toegezonden en/of
- dat de pincode gewijzigd of vernieuwd moest worden en daarbij gevraagd wat de oude pin-code was,
en
zich in de valse hoedanigheid van koerier naar de woningen van voornoemde
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13], geboren [1924], en
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD09) [persoon 2], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925], en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
heeft begeven en gemeld, waardoor voornoemde
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13], geboren [1924], en
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD09) [persoon 2], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925], en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
werden bewogen tot bovenomschreven afgifte en het ter beschikking stellen van bovenom-schreven gegevens,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op tijdstippen in de periode van 23 januari 2012 tot en met 10 augustus 2012 te Amsterdam en te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, meer bejaarde personen, te weten:
- (ZD03) [persoon 6] (geboren [1929]) en/of
- (ZD07) [persoon 21], geboren op [1920], en
- (ZD08) [persoon 22] en
- (ZD08) [persoon 23] en
- (ZD08) [persoon 24] en
- (ZD08) [persoon 25] en
- (ZD08) [persoon 26] en
- (ZD08) [persoon 27] en
- (ZD10) [persoon 28], geboren [1925], en
- (ZD11) [persoon 3], geboren [1929], en
- (ZD13) [persoon 10], geboren [1936], en
- (ZD16) [persoon 29], geboren [1920], en
- (ZD19) [persoon 30], geboren [1922], en
- (ZD22) [persoon 31] (geboren [1921]) en/of
- (ZD23) [persoon 32] (geboren [1940]) en/of
- (ZD25) [persoon 33] (geboren [1937])
te bewegen tot de afgifte van bankpassen, in elk geval een bij die bankpassen behorende pin-codes,
hebbende hij, verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader, voor-noemde
- (ZD03) [persoon 6] (geboren [1929]) en/of
- (ZD07) [persoon 21], geboren op [1920], en
- (ZD08) [persoon 22] en
- (ZD08) [persoon 23] en
- (ZD08) [persoon 24] en
- (ZD08) [persoon 25] en
- (ZD08) [persoon 26] en
- (ZD08) [persoon 27] en
- (ZD10) [persoon 28], geboren [1925], en
- (ZD11) [persoon 3], geboren [1929], en
- (ZD13) [persoon 10], geboren [1936], en
- (ZD16) [persoon 29], geboren [1920], en
- (ZD19) [persoon 30], geboren [1922], en
- (ZD22) [persoon 31] (geboren [1921]) en/of
- (ZD23) [persoon 32] (geboren [1940]) en/of
- (ZD25) [persoon 33] (geboren [1937])
opgebeld en zich aan de telefoon voorgedaan als ware hij, verdachte of zijn medeverdachte een medewerker van de politie Amsterdam, onder meer onder de valse namen '[Z]' en '[X]', en in die valse hoedanigheid aan de telefoon heeft gezegd – zakelijk weergegeven -
- dat de politie bezig is met een onderzoek naar 'skimmen' of bankpasfraude waarin de politie was gestuit op haar rekeninggegevens en/of bankpasgegevens en
- dat de politie verdachten hadden aangehouden die in het bezit waren van haar bankreke-ninggegevens en/of bankpasgegevens en
- dat haar bankrekening en/of bankpas was 'geskimd' en
- dat zij zou worden doorverbonden met een medewerker van de bank,
en
vervolgens voornoemde
- (ZD03) [persoon 6] (geboren [1929]) en/of
- (ZD07) [persoon 21], geboren op [1920], en
- (ZD08) [persoon 22] en
- (ZD08) [persoon 23] en
- (ZD08) [persoon 24] en
- (ZD08) [persoon 25] en
- (ZD08) [persoon 26] en
- (ZD08) [persoon 27] en
- (ZD10) [persoon 28], geboren [1925], en
- (ZD11) [persoon 3], geboren [1929], en
- (ZD13) [persoon 10], geboren [1936], en
- (ZD16) [persoon 29], geboren [1920], en
- (ZD19) [persoon 30], geboren [1922], en
- (ZD22) [persoon 31] (geboren [1921]) en/of
- (ZD23) [persoon 32] (geboren [1940]) en/of
- (ZD25) [persoon 33] (geboren [1937])
zogenaamd doorverbonden en daarbij zich aan de telefoon voorgedaan als ware hij, verdachte of zijn medeverdachte een medewerker van de ING Bank, onder meer onder de valse namen [D] en [E] en [F], en in die valse hoedanigheid aan de telefoon heeft gezegd – zakelijk weer-gegeven -
- dat de bankpas geblokkeerd moest worden en
- dat de bankpas nog diezelfde dag zou worden opgehaald door een koerier en/of
- dat de bankpas in een witte enveloppe moest worden gedaan voorzien van drie kruizen op de plakrand en/of
- dat er een nieuwe bankpas zou worden toegezonden en/of
- dat de pincode gewijzigd of vernieuwd moest worden en daarbij gevraagd wat de oude pin-code was,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid,
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde,
op tijdstippen in de periode van 23 januari 2012 tot en met 8 augustus 2012 te Amsterdam en te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedra-gen, in totaal ongeveer 20.920,50 euro, toebehorende aan
- (ZD01) [persoon 4], geboren [1934], en
- (ZD02) [persoon 5], geboren [1928], en
- (ZD04) [persoon 13] (geboren [1924]) en/of
- (ZD05) [persoon 14], geboren [1930], en
- (ZD06) [persoon 15], geboren [1939], en
- (ZD14) [persoon 16], geboren [1945], en
- (ZD15) [persoon 12], geboren [1942], en
- (ZD17) [persoon 17], geboren [1925] en
- (ZD18) [persoon 11], geboren [1925], en
- (ZD20) [persoon 18], geboren [1927], en
- (ZD21) [persoon 19], geboren [1930], en
- (ZD24) [persoon 20], geboren [1914],
waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten door gebruik te maken van door oplichting verkregen bankpassen en bijbehorende pincodes.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij zijn eis onder meer rekening gehouden met de ernst van de feiten, het aantal slachtoffers dat verdachte heeft gemaakt, de duur van de periode waarin ver-dachte zich bezig heeft gehouden met het plegen van deze feiten en de proceshouding van verdachte.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw, die, zoals hiervoor weergegeven, ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 vrij-spraak heeft bepleit, heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de teruggave van de bij verdachte in beslag genomen goederen te gelasten.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn mededader op grote schaal schuldig gemaakt aan de oplichting, dan wel de poging daartoe, waarvan een groot aantal oudere vrouwen (variërend in leeftijd van 67 tot 94 jaar) het slachtoffer is geworden. Verdachte en zijn mededader hebben dit op doordachte en doortrapte wijze gedaan door, kennelijk aan de hand van de dubbele namen uit het telefoonboek in combinatie met een vast huistelefoonnummer, vrouwelijke slachtoffers uit te kiezen met een hogere leeftijd, zonder zich te bekommeren om het effect dat hun handelen juist op deze slachtoffers zou hebben. Zij hebben hen in de avonduren telefonisch benaderd, zodat de slachtoffers hun bank niet zouden kunnen bellen. Verdachte en zijn mededader heb-ben zich uitgegeven als politieambtenaar en bankmedewerker en daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de burger in deze personen pleegt te hebben. Met een listig verhaal, waarbij enige druk niet werd geschuwd, hebben zij van een groot aantal slachtoffers bankpas-sen en de daarbij behorende pincodes afhandig gemaakt, waarbij de zogenaamde politieman of bankmedewerker veelaal aan de lijn bleef totdat de “koerier” de pas had opgehaald. Ver-volgens hebben zij met die passen en pincode getracht zo snel als mogelijk bij meerdere pin-automaten een zo groot mogelijk bedrag op te nemen, zodat, als de pas werd geblokkeerd, de diefstal al gepleegd was. Tevens heeft een groot aantal slachtoffers alleen hun bankpas of pin-code afgegeven, waardoor geen sprake is van een voltooide oplichting. Dat het bij deze slachtoffers niet tot een voltooide oplichting is gekomen, is echter niet aan verdachte of zijn mededader te danken.
Dit zijn buitengewoon ernstige feiten. Verdachte en zijn mededader hebben slechts uit finan-cieel gewin gehandeld en hebben geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daar-van voor de slachtoffers. Verdachte en zijn mededader hebben op lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien en hun vertrouwen in auto-riteiten geschaad. Zij hebben met hun optreden ook het vertrouwen in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt de rechtbank in beschouwing dat de oplichting, dan wel de poging daartoe, bij de slachtoffers thuis heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte en zijn mededader bij de slachtoffers het ge-voel van veiligheid in en rond hun huis ernstig hebben beschadigd. Feiten als deze leiden bo-vendien tot grote onrust onder ouderen in het algemeen, maar ook bij de aangeefsters in het bijzonder, nu meerderen van hen enorm overstuur waren bij het doen van hun aangifte en een van hen zelfs in de crisisopvang moest worden opgenomen en daarna niet meer zelfstandig thuis kon blijven wonen.
Gelet op de ernst van de feiten, de duur van de feiten, die zich in ieder geval over de periode van februari tot augustus 2012 heeft uitgestrekt, de rol die verdachte daarbij verweten wordt en de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers door verdachte, komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf acht geslagen op de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en acht daarom na te noemen strafoplegging passend en geboden.
Ondanks het feit dat het observatieteam heeft waargenomen dat verdachte op 8, 9 en 10 au-gustus 2012 zich bezig heeft gehouden met oplichtingspraktijken, blijft verdachte elke be-trokkenheid bij het ten laste gelegde ontkennen. Verdachte heeft op geen enkele manier aan het onderzoek meegewerkt en heeft hierdoor geen inzicht gegeven in zijn rol bij het ten laste gelegde. Voorts heeft hij geen enkel berouw getoond ten aanzien van de door hem gemaakte slachtoffers doch toonde verdachte zich tijdens de zitting juist uitermate geïrriteerd over de jegens hem gerezen verdenking. De rechtbank is daarom van oordeel dat zijn proceshouding in strafverzwarende zin zal worden meegewogen.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat aan ver-dachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf, ondanks dat de rechtbank anders dan de offi-cier van justitie niet tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde komt, pas-send en geboden.
De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, de teruggave van de in beslag genomen goederen aan verdachte gelasten, nu uit het dossier een onvoldoende relatie naar voren komt tussen de in beslag genomen goederen en het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle vorderingen integraal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw is van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover deze betrekking hebben op feiten gepleegd voor 20 juli 2012, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] heeft een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade ingediend voor een bedrag van € 1.250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 4] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, 2
en 3 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de schade op
€ 1.250,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, en wel hoofdelijk samen met de medeverdachte.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd. De verplichting tot betaling van de wettelijke rente wordt niet opgelegd, nu deze niet door de benadeelde partij is gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 34]
De benadeelde partij [persoon 34] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden materië-le schade ingediend voor een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 augustus 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 34] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de schade op
€ 1.000,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, en wel hoofdelijk samen met de medeverdachte.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 34] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade ingediend voor een bedrag van € 257,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Nu verdachte wordt vrijgesproken van de oplichting van deze benadeelde partij wordt haar vordering afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 12]
De benadeelde partij [persoon 12] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor een bedrag van € 400,00, bestaande uit € 150,00 materiële schade en
€ 250,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 februari 2012, tot aan de dag van de alge-hele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 12] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de schade op € 400,00, bestaande uit € 150,00 materiële schade en € 250,00 immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, en wel hoofdelijk samen met de medeverdachte.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 12] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 11]
De benadeelde partij [persoon 11] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden materië-le schade ingediend voor een bedrag van € 2.831,63.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 11] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de schade op
€ 2.831,63. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, en wel hoofdelijk samen met de medeverdachte.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 11] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd. De verplichting tot betaling van de wettelijke rente wordt niet opgelegd, nu deze niet door de benadeelde partij is gevorderd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in ver-zekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de in de beslaglijst vermelde goederen die bij ver-dachte in beslag zijn genomen.
Vordering benadeelde partij [persoon 4]
Wijst de vordering van [persoon 4], wonende op het adres [adres], [postcode] [plaats], toe tot € 1.250,00 (zegge duizend en tweehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts, eveneens hoofdelijk, in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4], € 1.250,00 (zegge duizend en tweehonderdvijftig euro) bestaande uit materiële schade, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 34]
Wijst de vordering van [persoon 34], wonende op het adres [adres], [postcode] [plaats], toe tot € 1.000,00 (zegge duizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wet-telijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 augustus 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 34] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts, eveneens hoofdelijk, in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 34], € 1.000,00 (zegge duizend euro) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 augustus 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 12]
Wijst de vordering van [persoon 12], wonende op het adres [adres], [postcode] [plaats], toe tot € 400,00 (zegge vierhonderd euro), bestaande uit € 150,00 (zegge honderdvijftig) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig) immateriële schade, te vermeerderen met de wette-lijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 februari 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 12] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts, eveneens hoofdelijk, in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 12], € 400,00 (zegge vierhonderd euro), bestaande uit € 150,00 (zegge honderdvijftig) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 februari 2012, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 8 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 11]
Wijst de vordering van [persoon 11], wonende op het adres [adres], [postcode] [plaats], toe tot € 2.831,63 (zegge tweeduizend euro en achthonderdeenendertig euro en drieënzestig euro-cent) bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 11] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts, eveneens hoofdelijk, in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 11], € 2.831,63 (zegge tweeduizend euro en achthonderdeenendertig euro en drieënzestig eurocent) bestaande uit materiële schade, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 38 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Deze beslissing is genomen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.M. van Niftrik, rechters,
en mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2013.