Parketnummer: 13/993005-12 (Promis)
Datum uitspraak: 15 maart 2013
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1983],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2013.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Smilde en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.I. Bloch, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2011 tot en met 2 november 2011, te Duivendrecht, in de gemeente Ouder-Amstel, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander, te weten [A] (geboren op [1972] te [plaats] in Brazilië) en/of [B] (geboren op [1989] te [plaats] in Brazilië) en/of [C] (geboren op [1985] te [plaats] in Venezuela) en/of [D] (geboren op [1980] in Peru) en/of [E] (geboren op [1981] in Panama) en/of [F] (geboren op [1984] te [plaats] in Brazilië) en/of [G] (geboren op [1977] te [plaats] in Brazilië) en/of [H] (geboren op [1989] te [plaats] in Brazilië) (AMB 03-01 proces-verbaal van vaststelling illegale status betrokkenen) (telkens) uit winstbejag en/of (telkens) behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of (telkens) die voorgenoemde ander(en) daartoe (telkens) gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, en daarvan (telkens) een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of (telkens) ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf (telkens) wederrechtelijk was, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) – zakelijk weergegeven - (telkens)
- via Messenger/MSN (internet) contact gezocht met voorgenoemde ander(en) en/of
- die voorgenoemde [B] en/of [J] opgehaald/doen ophalen van het vliegveld en/of
- die voorgenoemde ander(en) geïnformeerd dat prostitutie in Nederland legaal is en/of
- die voorgenoemde ander(en) onderdak en/of huisvesting verschaft, althans (telkens) opgenomen in een woning (aan de [adres 1]) te Duivendrecht) en/of
- die voorgenoemde ander(en) als prostituee laten werken in zijn/hun (seks)club (aan de [adres 1] te Duivendrecht) en/of
- die voorgenoemde ander(en) als escort aangeboden op een of meer website(s) ([website]) en/of als escort laten werken en/of
- het contact gelegd tussen de klant(en) en de voorgenoemde ander(en) en/of
- de prijsafspraken voor prostitutie- en/of escortdiensten gemaakt met de klant(en) voor de voorgenoemde ander(en) en/of
- voor een werkplek en/of handdoeken en/of condooms en/of glijmiddel gezorgd voor die voorgenoemde ander(en) (zodat die voorgenoemde ander(en) hun prostitutiewerkzaamheden konden verrichten) en/of
- die voorgenoemde ander(en) (meer dan) (50 % van) hun escort- en/of prostitutieinkomsten laten afdragen voor faciliteiten en/of verrichte diensten.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1 Uit het dossier en uit wat ter terechtzitting aan de orde is gekomen, leidt de politierechter het volgende af.
3.1.1 Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte]) waren volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 3 november 2011 sinds 1 juli 2009 vennoten van de v.o.f. RC Media Entertainment (hierna: Media Entertainment), gevestigd aan de [adres 1] in Duivendrecht. Media Entertainment had volgens dit uittreksel “dienstverlening voor uitvoerende kunst” en “bemiddeling bij de casting van artiesten in webbase entertainment” als activiteiten.
3.1.2 Feitelijk voerde Media Entertainment een bedrijf dat aan mannen en vrouwen die in de prostitutie werkzaam waren of wilden zijn, de gelegenheid tot het verrichten van deze werkzaamheden bood. Gedurende de ten laste gelegde periode verschaften verdachte en [medeverdachte] deze faciliteiten aan prostituees uit Latijns-Amerikaanse landen (Brazilië, Venezuela, Panama en Peru), die geen vergunning tot verblijf of arbeid in Nederland hadden. Met behulp van de diensten van verdachte en [medeverdachte] verrichtten deze personen tegen betaling prostitutiewerkzaamheden, hetzij in speciaal daarvoor ingerichte ruimten in bovengenoemd pand, hetzij op een andere, met hun klant overeengekomen locatie.
3.1.3 Verdachte en [medeverdachte] zorgden daarbij onder meer voor het huisvesten van en het ter beschikking stellen van werkruimten aan de prostituees op genoemd adres, het leggen onderhouden van contacten met (potentiële) klanten, het maken van prijsafspraken, het plaatsen op een website van foto’s van en informatie over de prostituees, de administratie van hun inkomsten en uitgaven, het schoonmaken van verblijf- en werkruimten en de levering van handdoeken, condooms en glijmiddelen. Verder gaven zij de prostituees informatie en in enkele gevallen haalden zij hen van het vliegveld op.
3.1.4 Voor hun diensten berekenden verdachte en [medeverdachte] aan de prostituees € 40,- per week voor schoonmaakkosten en de levering van handdoeken en dergelijke. Daarnaast diende iedere prostituee per klant € 50,- aan hen af te dragen. Deze bedragen hoefden zij alleen te betalen, als zij ook daadwerkelijk klanten hadden. De prostituees konden binnen deze grenzen zelf over prijs en diensten met hun klanten (nadere) afspraken maken. Voorts waren zij vrij klanten te weigeren. Anderzijds waren verdachte en [medeverdachte] ook vrij prostituees hun faciliteiten te ontzeggen, als zij onvoldoende werk hadden. Voor de huisvesting zelf hoefden de prostituees geen kosten aan verdachte en [medeverdachte] te betalen.
3.1.5 Op 2 november 2011 hielden de Arbeidsinspectie en het team Mensenhandel van de politie Amsterdam-Amstelland, mede naar aanleiding van klachten over overlast, een controle op genoemd adres. Daar troffen zij elf personen aan: één Roemeen en tien personen met een paspoort van een Latijns-Amerikaans land (Brazilië, Panama, Peru, Venezuela en Cuba). Acht van hen bleken illegaal in Nederland te verblijven.
3.1.6 Aan Media Entertainment werd bij beschikking van 16 april 2012 wegens overtreding van art. 2 lid 1 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een bestuurlijke boete van € 56.000,- opgelegd. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verklaarde het bezwaar tegen deze beschikking bij beschikking van (verzonden op) 7 november 2012 ongegrond. RC Media Entertainment is daartegen niet in beroep gegaan.
3.2 De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en tot oplegging aan verdachte van een werkstraf van honderd uren (te vervangen door vijftig dagen hechtenis bij niet-uitvoering) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Volgens hem heeft verdachte zich samen met [medeverdachte] opzettelijk aan overtreding van art. 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) schuldig gemaakt door, met winstbejag, illegale vreemdelingen op bovengenoemd adres te huisvesten en hun daarbij de gelegenheid tot het verrichten van arbeid te bieden. Volgens hem kan naast de bestuurlijke boete een strafrechtelijke sanctie worden toegepast, omdat het bij het onderhavige delict om een ander strafbaar feit gaat dan in de bestuurlijke zaak. Kort samengevat komt zijn standpunt erop neer dat de wetgever met de Wav, die een ordeningskarakter heeft, en art. 197a lid 2 Sr, dat de openbare orde dient, zodanig verschillende belangen voor ogen heeft gehad dat niet van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr kan worden gesproken.
3.3 De verdediging heeft daartegen het verweer gevoerd dat de Wav (in het bijzonder art. 2), die de illegale tewerkstelling van vreemdelingen beoogt tegen te gaan, en art. 197 lid 2 Sr, dat het illegale verblijf in Nederland van vreemdelingen tracht te bestrijden, in hun aard en strekking niet zo wezenlijk van elkaar verschillen dat niet van hetzelfde feit kan worden gesproken. Zij heeft op grond daarvan de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering tegen verdachte bepleit. Subsidiair verzoekt zij de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, ook al vindt zij de eis van de officier van justitie niet onredelijk.
3.4 Aan de orde is de vraag of aan verdachte hetzelfde feit wordt ten laste gelegd als waarvoor hem (als vennoot van Media Entertainment) de eerder genoemde bestuurlijke boete is opgelegd. Is daarvan sprake, dan heeft deze beschikking dezelfde gevolgen als een kennisgeving van niet-verdere vervolging (art. 243 Wetboek van Strafvordering (Sv)) en dient de officier van justitie in zijn vervolging van verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.4.1 In zijn arrest van 1 februari 2011, LJN BM9102, AB 2011, 225 m.n. O.J.D.M.L. Jansen, heeft de Hoge Raad overwogen dat bij toetsing van de vraag of van “hetzelfde feit” in de zin van art. 68 Sr sprake is, de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren moeten worden betrokken:
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen die gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.” (r.o. 2.9.1)
3.4.2 Verdachte wordt, overeenkomstig de delictsomschrijving van art. 197 a lid 2 Sr, verweten dat hij illegale vreemdelingen bij het verschaffen van verblijf in Nederland behulpzaam is geweest. De kern van het verwijt betreft echter niet zozeer het verblijf, als wel de faciliteiten die aan de betrokken personen zijn verleend om hun prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Dat valt uit zowel de inhoud van het dossier als de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging af te leiden. Weliswaar wordt verdachte daarbij onder meer ervan beschuldigd dat hij hen heeft gehuisvest, maar voor het overige gaat het in de tenlastelegging om activiteiten die met de werkzaamheden verband hielden: het verstrekken van informatie over de legaliteit van prostitutie in Nederland, het laten werken als prostituee, het aanbieden als escort op een website, het leggen van contacten met klanten, het maken van prijsafspraken, het verzorgen van handdoeken, condooms en glijmiddelen en de verplichting inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden af te dragen.
3.4.3 Deze omschrijving lijkt meer te zijn toegeschreven op de inhoud van art. 197b Sr, waarbij het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen strafbaar is gesteld, dan op die van art. 197a Sr. Daarmee komt de essentie van het verwijt tegen verdachte in hetzelfde vlak als de Wav te liggen, die, zoals hiervoor is overwogen, (ook) de illegale tewerkstelling van vreemdelingen beoogt te bestrijden. Het ligt daarbij in de rede de zaak te beoordelen aan de hand van de (strafbare) handelingen waarom het feitelijk gaat. Hieraan doet niet af dat de officier van justitie de vrijheid heeft binnen de mogelijkheden van de wet de bepaling(en) te kiezen waarop hij zijn verwijt tegen een verdachte baseert.
3.4.4 Mede gelet op de hiervoor geciteerde overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011, moet dan ook worden vastgesteld dat de rechtsgoederen die in de strafzaak en in de bestuurlijke zaak tegen verdachte worden beschermd, (nagenoeg) dezelfde zijn. Dit geldt eveneens voor de hem verweten gedragingen.
3.4.5 Dat brengt mee dat het in deze strafzaak om hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr als in de bestuurlijke zaak gaat. Nu de uitspraak in de bestuurlijke procedure onherroepelijk is geworden, dient deze, gelet op art. 243 Sv, als een kennisgeving van niet-vervolging te worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de officier van justitie in zijn vervolging van verdachte niet-ontvankelijk is.
De politierechter komt op grond hiervan tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2013.