RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2426 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
de Korpsbeheerder van de politie Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. Y. Kuijt.
Bij besluit van 2 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2010 ontslag verleend.
Bij besluit van 11 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen tot een oplossing voor het geschil te komen. In het kader hiervan heeft eiser een nadere medische rapportage overgelegd van orthopaedisch chirurg P.A.G.M. Bakx van 6 juli 2012.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser is op 1 juli 1999 bij verweerder in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van professional in de rang van brigadier in District 3 van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Op 20 juni 2006 is eiser tijdens de aanhouding van een verdachte gewond geraakt aan zijn benen. Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft verweerder dit ongeval aangemerkt als een dienstongeval.
1.2 Bij primair besluit heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2010 op grond van artikel 94, eerste lid onder e, en derde lid van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ontslag verleend vanwege ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2. Wettelijk kader
2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2 Op grond van artikel 94, eerste lid, onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
2.3 Op grond van het derde lid van dit artikel kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
3. Beoordeling van het geschil
3.1.1 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem door verweerder een onredelijk korte termijn is gegeven om zich juridisch en feitelijk te oriënteren op het voornemen tot ontslag. Eiser had om uitstel van de termijn gevraagd om zich te oriënteren op de vraag of er zicht is of zou kunnen zijn op herstel. Eiser had in dit kader een deskundige willen raadplegen. Eiser vermoedt dat verweerder hem zo’n korte termijn heeft gegeven om dit te bemoeilijken.
3.1.2 De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit reeds aandacht heeft besteed aan het argument van eiser dat er zicht zou kunnen zijn op herstel en heeft overwogen dat het voornemen tot ontslag begin april 2010 mondeling met eiser is besproken en op 12 april 2010 aan eiser schriftelijk is bevestigd. Verweerder heeft vervolgens de datum van het voorgenomen ontslag bij brief van 25 mei 2010 opgeschort en eiser tot 15 juni 2010 de gelegenheid geboden een zienswijze in te dienen. De rechtbank is niet gebleken dat eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser in de bezwaar- of beroepsfase niet in de gelegenheid zou zijn geweest de door hem gewenste deskundigen te raadplegen. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
3.2 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, zodat aan de eerste in artikel 94, derde lid, van het Barp genoemde voorwaarde is voldaan.
3.3.1 Eiser heeft ten aanzien van de tweede voorwaarde aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet binnen zes maanden in zijn eigen functie het werk zou kunnen hervatten. Eiser meent dat er geen sprake is van een medische eindtoestand en dat verbetering en/of herstel te verwachten is.
3.3.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat herstel binnen zes maanden niet te verwachten is.
3.3.3 Uit het deskundigenadvies van orthopaedisch chirurg P.A.G.M. Bakx van 6 juli 2012 blijkt het volgende.
Bakx acht eiser beperkt ten aanzien van hardlopen, langdurig staan, langdurig of veelvuldig traplopen en langdurig verrichten van werkzaamheden gezeten op knieën of hurken. Bakx verwacht dat deze beperkingen blijvend van aard zullen zijn.
3.3.4 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet te verwachten is dat eiser binnen een periode van zes maanden zal herstellen van zijn ziekte, waardoor hij weer geschikt zou zijn voor zijn beroep van brigadier van politie. Verweerder heeft daarbij met juistheid gewezen op de omstandigheid dat er na de in artikel 94, derde lid, onder a, van het Barp verstreken termijn nog ruim twee jaren van onafgebroken ziekte zijn gevolgd. Ook de rapportage van Bakx van 6 juli 2012 biedt voldoende aanknopingspunten voor dit oordeel. Bakx acht immers de beperkingen van eiser blijvend van aard. Deze beperkingen staan in de weg aan het goed kunnen uitoefenen van de functie van brigadier. De rechtbank verwijst naar de opmerkingen van verweerder in de brief van 16 oktober 2012, waarin verweerder stelt dat voor het beroep van brigadier van politie een goede fysieke gezondheid is vereist, waaronder in ieder geval valt het kunnen rennen (bijvoorbeeld als met spoed naar een plaats delict gegaan moet worden), langdurig stilstaan (bijvoorbeeld bij een verkeerscontrole), het kunnen traplopen (bijvoorbeeld bij een inbraak op drie hoog) en op de knieën of hurken zitten (bijvoorbeeld bij het verdekt opstellen achter een auto). Naar het oordeel van de rechtbank is dus eveneens aan de tweede voorwaarde van artikel 94, derde lid, van het Barp voldaan.
3.4.1 Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat aan de derde voorwaarde van artikel 94, derde lid, van het Barp, te weten zorgvuldig onderzoek naar andere passende arbeid, niet is voldaan.
3.4.2 Verweerder heeft ten aanzien van mogelijke interne re-integratie gewezen op de arbeidskundige rapportage van 1 april 2010 die op grond van de FML van 10 maart 2010 is opgemaakt. Arbeidsdeskundige C. Schouten heeft onderzocht of er binnen de formatie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland passende arbeid is te vinden voor eiser en heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Schouten acht thuiswerk geen optie gelet op de beperkingen van eiser waardoor hij is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Verweerder heeft in de nadere reactie van 1 februari 2012 aangegeven dat een eventuele terugkeer alleen mogelijk zou zijn in een executieve functie. In verband met de komst van een nationale politie mogen de korpsen momenteel geen administratieve functies creëren of opvullen.
Ten aanzien van mogelijke externe re-integratie heeft verweerder gewezen op de brief van 27 juli 2010 waarin verweerder eiser heeft aangeboden een extern re-integratiebureau in te schakelen. Eiser heeft hier niet op gereageerd en op de hoorzitting van 8 februari 2011 heeft eiser aangegeven vooralsnog geen gebruik van dit aanbod te willen maken, omdat zijn insteek is om binnen het korps aan het werk te gaan.
3.4.3 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapportage van de arbeidsdeskundige van 1 april 2010 onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen of dat de daaruit volgende conclusie – mede gelet op de door verweerder toegelichte beperkte mogelijkheden tot het herplaatsen van eiser in een andere functie binnen het gezagsbereik van verweerder – voor onjuist moet worden gehouden.
3.4.4. Ten aanzien van de externe re-integratie overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser enkel binnen de eigen organisatie wil werken en niet open staat voor het eventueel aanvaarden van passende arbeid bij een andere werkgever, de keuze is van eiser zelf en niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder een onzorgvuldig herplaatsingsonderzoek zou hebben verricht. Los daarvan staat het partijen uiteraard vrij om nader in overleg te treden naar aanleiding van de opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat verweerder op dat moment “nog immer” bereid is een extern bureau in te schakelen om voor eiser de mogelijkheden te onderzoeken voor werk buiten het korps.
4. Conclusie
4.1 De beroepsgronden van eiser slagen niet. Aan alle voorwaarden voor het verlenen van ontslag wegens ongeschiktheid voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is voldaan.
4.2 De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB