ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/13/534977 / KG ZA 13-112 SP/KR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van de overwaarde van de echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee gewezen echtelieden. Eiseres vorderde betaling van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, die nog niet was verkocht. De rechtbank oordeelde dat er geen recht op uitbetaling van de overwaarde bestond, omdat de woning nog in gezamenlijk eigendom was en de verkoop nog niet had plaatsgevonden. Eiseres had eerder al een soortgelijke vordering in een kort geding ingediend, die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die stelde dat hij wederom nodeloos in rechte was betrokken. De rechtbank concludeerde dat eiseres misbruik van procesrecht had gemaakt door opnieuw een procedure te starten zonder dat er relevante nieuwe feiten waren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/534977 / KG ZA 13-112 SP/KR
Vonnis in kort geding van 26 februari 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres bij dagvaarding van 1 februari 2013,
advocaat mr. J.W. Bogaardt te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.H.A. Gobes te Hoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 11 februari 2013 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde] tevens een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn gewezen echtelieden. Bij beschikking van 24 december 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 5 januari 2009 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Op 15 juni 2011 heeft de rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking gegeven betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. In deze beschikking staat met betrekking tot het appartement van partijen gelegen aan het [adres 1] te [plaats] (hierna de echtelijke woning) voor zover van belang het volgende:
2.4.1. Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht. Uit de waarde van de (aan de hypotheek gekoppelde) beleggingsverzekering bij de ABN AMRO bank (…) wordt tezamen met de opbrengst uit verkoop de hypothecaire lening ten bedrage van € 136.134,06 (…) afgelost en worden de kosten van de overdracht voldaan. Ook zijn partijen het erover eens dat de resterende opbrengst, de overwaarde, bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. (…) Nu partijen terzake het gezamelijke eigendom blijven behouden totdat de verkoop gerealiseerd is, moet als peildatum van de (over)waarde van de echtelijke woning dus de datum van de overdracht worden aangehouden.
(…)
2.5.2. De rechtbank is met de man van oordeel dat de lasten ieder voor de helft voor rekening van partijen dienen te dragen, omdat zij beide eigenaar zijn van de onverdeelde helft van de woning. In het verweer op het zelfstandige verzoek van 18 november 2008 wordt gemeld dat de man de echtelijke woning heeft verlaten. De rechtbank acht het redelijk dat de man van juni 2008 tot het moment dat hij de woning verlaat de lasten geheel voor zijn rekening neemt, omdat hij in die periode alleen het woongenot heeft; sindsdien heeft geen van beiden het woongenot. (…)
2.3. Op 2 november 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de eindbeschikking gegeven betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De rechtbank heeft daarin bepaald dat [eiseres] de helft van de woonlasten dient te betalen aan [gedaagde], zoals in de tussenbeschikking al is bepaald, zolang [gedaagde] de woning niet zelf bewoont en totdat de woning zal zijn verkocht.
In deze beschikking staat verder met betrekking tot de echtelijke woning voor zover van belang het volgende:
2.7. In de tussenbeschikking van 15 juni 2011 heeft de rechtbank overwogen dat
het redelijk is dat de man vanaf juni 2008 tot het moment dat hij de woning verlaat de lasten daarvan geheel voor zijn rekening neemt. Daarbij is vermeld dat de man bij verweerschrift van 18 november 2008 heeft gemeld de woning te hebben verlaten. In zijn nadere brief van 18 augustus 2011 heeft de man vermeld dat hij de woning eind oktober 2008 heeft verlaten, zodat de rechtbank uit zal gaan van de datum 1 november 2008 als de datum waarna partijen de woonlasten ieder voor de helft dienen te dragen.
2.8 De rechtbank heeft voorts in rechtsoverweging 2.5.3 van voornoemde tussenbeschikking bepaald dat de maandelijkse woonlasten € 1.043,00 bedragen.
(…)
2.12. De woonlasten over het jaar 2010, 2011 en de jaren totdat de woning daadwerkelijk zal zijn verkocht dienen ieder voor de helft door partijen te worden gedragen. Gelet op het in de tussenbeschikking onder 2.5.3. overwogene zal ook voor deze jaren van een maandlast van € 1.043 worden uitgegaan. Per jaar dient de vrouw daarom aan de man te vergoeden een bedrag van 0,5 x 12 x € 1.043,00 = € 6.258,00 en voor het jaar waarin de verkoop plaats zal vinden een evenredig deel
daarvan.
2.13. Naar het zich laat aanzien kan de vrouw het door haar met betrekking tot de woonlasten aan de man verschuldigde verrekenen met het bedrag genoemd onder 2.6 hiervoor en voor het overige met haar aandeel in de vrijkomende overwaarde na verkoop. (…)
2.4. Vanaf 23 september 2008 is Makelaardij de Eilanden belast met de verkoop van de echtelijke woning. De vraagprijs was aanvankelijk € 325.000,-. Tot op heden is de echtelijke woning niet verkocht. De vraagprijs is inmiddels verlaagd naar
€ 275.000,-. Het saldo van de ten behoeve van de echtelijke woning afgesloten hypothecaire lening bedraagt thans ongeveer € 136.000,-.
2.5. Eind oktober 2008 heeft [gedaagde] de echtelijke woning verlaten en zijn intrek genomen bij zijn huidige echtgenote op het adres [adres 2] te [plaats] (hierna: [adres 2]). Vanaf 19 december 2008 staat [gedaagde] ook ingeschreven op dit adres.
2.6. In een e-mail van 1 juni 2010 van [gedaagde] aan zijn advocaat staat voor zover van belang het volgende:
per 1 augustus zal ik en mijn vrouw de echtelijke woning betrekken want dan loopt het contract af met de anti kraak. wilt U A.U.B. de tegen partij mevr [A] (de toenmalige raadsvrouwe van [eiseres], vzr) hiervan op de hoogte stellen (…)
2.7. Bij brief van 22 november 2011 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiseres] akkoord kan gaan met zijn voorstel om de vraagprijs van de woning te verlagen naar € 250.000,-.
2.8. In een brief van 30 januari 2012 van [B] van Makelaardij de Eilanden (hierna: de makelaar) aan [gedaagde] over de stand van zaken omtrent de verkoop van de echtelijke woning staat voor zover van belang het volgende:
(…) Wij zijn begonnen met verkoop in december 2008, op een moment dat de markt zwak was. Tevens was de start van de verkoop in een traditionele zwakke periode (december, januari en februari). Het aantal bezichtigingen tot op heden is, in de huidige stille markt, gemiddeld, er zijn toch maandelijks wel bezichtigingen in uw appartement.
Mij is niets bekend van een anti-kraakwacht die in het appartement heeft gezeten of er thans zit. Bij bezichtigingen hebben wij altijd contact met u en de woning ziet er tijdens deze bezichtigingen altijd goed en opgeruimd uit.
Helaas zit de verkoopmarkt op dit moment niet mee en zeker niet hier in het Oostelijk Havengebied. Er zijn hier veel grote appartementencomplexen met veel vergelijkbare appartementen. De doelgroep die hier voor in aanmerking komt om te kopen is de doelgroep waar juist de zwaarste klappen vallen en die het zeer zwaar hebben om in aanmerking te komen voor een passende financiering. Dit is de doelgroep die kan kopen tussen de € 250.000,- k.k. en € 500.000,- k.k. Exact de prijsklasse waarin uw appartement valt.
De enige manier om uw woning te verkopen is om een zo’n scherp (laag) mogelijke vraagprijs te hanteren. U moet zorgen dat u ten opzichte van uw directe concurrent verkopers het meest aantrekkelijke appartement bent. Dit kan alleen met een zeer lage vraagprijs. Helaas is dat op dit moment nog steeds geen garantie dat u uw woning wel snel verkoopt. (…)
2.9. In een brief van 4 mei 2012 van de advocaat van [eiseres] aan de makelaar staat voor zover van belang het volgende:
Hiermede bevestig ik U het telefoongesprek dat wij op 03 mei 2012 met elkaar hebben gevoerd. Wij bespraken de verkoop van het appartementsrecht aan het [adres 1] te [plaats]. U vertelde mij dat de verkoop, gelet op de slechte markt, niet wou vlotten. Wel zag het appartement er bij iedere bezichtiging keurig opgeruimd uit. Op mijn vraag of de flat bewoond werd heeft U mij geantwoord dat deze werd bewoond door de heer[gedaagde] en ook dat U niets bekend was van verhuur of de aanwezigheid van een kraakwacht.
2.10. Een bankafschrift van [gedaagde] vermeldt voor zover van belang het volgende:
(…) rentedatum: 15-08-2012 WBV STADGENOOT HUURREK
BETALINGSKENMERK (…) - 545,09 EUR
HUUR AUG 2012 48803
[adres 2] (…)
2.11. Bij brief van 7 september 2012 van de makelaar aan [gedaagde] heeft de makelaar - samengevat - zijn in zijn brief van 30 januari 2012 (zie onder 2.8) vervatte boodschap herhaald en verder ook het volgende gemeld:
Het aantal bezichtigingen tot op heden is miniem, er zijn in de verkoopperiode ongeveer 10 tot 12 afspraken geweest. Bij bezichtigingen hebben wij altijd contact met u en de woning ziet er tijdens deze bezichtigingen altijd goed en opgeruimd uit.
Zelfs nadat we de verkoopprijs enkele keren hebben verlaagd blijven de reacties van kandidaat kopers uit.
2.12. Bij dagvaarding van 24 augustus 2012 heeft [eiseres] [gedaagde] in kort geding gedagvaard en gevorderd dat [gedaagde] een bedrag aan haar voldoet, bestaande uit het verschil tussen de helft van het verschil van € 250.000,-, en het saldo van de hypothecaire geldlening, verminderd met de waarde van de daaraan verbonden levensverzekering, dan wel zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren. Bij vonnis van
25 september 2012 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd. Daartoe is onder meer het volgende overwogen:
4.6 Het vorenstaande betekent dat er geen enkele aanleiding is om af te wijken van de wijze van verdeling zoals in de beschikking van 2 november 2011 is vastgelegd. Hetgeen in de beschikking is bepaald blijft dan ook uitgangspunt. Dat het vooralsnog niet tot de verkoop van de echtelijke woning is gekomen, is een risico dat door beide partijen gedragen dient te worden. Partijen zijn immers gezamenlijk eigenaar en zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening waarmee de echtelijke woning is belast.
2.13. Stadgenoot heeft bij brief van 25 oktober 2012 aan de echtgenote van
[gedaagde] bevestigd dat zij de huuropzegging van de woning aan de [adres 2] heeft ontvangen en dat de huurovereenkomst eindigt op 15 januari 2013.
2.14. [gedaagde] heeft in een e-mail van 25 oktober 2012 aan (naar de voorzieningenrechter begrijpt) de advocaat van [eiseres] bericht dat hij de echtelijke woning per 1 november 2012 definitief zal betrekken en dat [eiseres] vanaf dat moment de maandlasten van de echtelijke woning, die ze toch al niet betaalt, niet meer hoeft te voldoen. Tevens heeft [gedaagde] bericht dat de schuld die [eiseres] heeft opgebouwd blijft bestaan.
2.15. Stadgenoot heeft in een brief van 22 november 2012 aan de advocaat van [eiseres] bevestigd dat de hoofdhuurders van de woning aan de [adres 2] de woning hebben onderverhuurd en dat Stadgenoot de hoofdhuurders, omdat dit betekende dat zij zelf niet hun hoofdverblijf in de woning hadden, heeft verzocht de huurovereenkomst van deze woning op te zeggen, hetgeen de hoofdhuurders op 24 oktober 2012 hebben gedaan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de helft van het verschil tussen de taxatiewaarde van de echtelijke woning per 1 juni 2008 van € 299.000,- en de daarop rustende hypotheek van € 163.000,-, dan wel zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren. [eiseres] vordert daarnaast [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiseres] legt hieraan - samengevat - het volgende ten grondslag.
De huurovereenkomst van de woning aan de [adres 2], waarvan de echtgenote van [gedaagde] huurster was, is beëindigd wegens ongeoorloofde onderverhuur. Hieruit volgt dat [gedaagde] ten onrechte heeft gepretendeerd dat hij de echtelijke woning per 1 november 2008 heeft verlaten en dat hij tezamen met zijn echtgenote de woning aan de [adres 2] heeft bewoond. [gedaagde] is de echtelijke woning zelf blijven bewonen. [gedaagde] geeft in elk geval toe dat hij de echtelijke woning weer is gaan bewonen vanaf 1 november 2012. [eiseres] stelt voorts dat [gedaagde] niet meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning. De beschikkingen van de rechtbank van 15 juni 2011 en 2 november 2011 kunnen daarom niet in stand blijven wat betreft de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning. [eiseres] stelt dat de peildatum 1 juni 2008 dient te zijn en dat haar de helft van de waarde waarvoor de echtelijke woning rond die datum te koop is gezet (een bedrag van € 299.000,-) toekomt, verminderd met de hypotheekschuld van de echtelijke woning.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet binnen vier weken betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. De voorzieningenrechter herhaalt het in het vonnis van 25 september 2012 verwoorde uitgangspunt dat in de beschikking van 2 november 2011 van deze rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen onherroepelijk is vastgesteld. In deze beschikking is onder meer bepaald dat partijen ieder de helft van de overwaarde van de echtelijke woning krijgen toebedeeld. In de beschikking is daarnaast bepaald dat [eiseres] de helft van de woonlasten aan [gedaagde] moet voldoen zolang [gedaagde] de echtelijke woning niet bewoont en totdat de echtelijke woning is verkocht. Voorts strekt tot uitgangspunt dat de rechtbank in de tussenbeschikking van 15 juni 2011 heeft overwogen dat, nu partijen het gezamenlijk eigendom van de woning blijven behouden totdat de verkoop gerealiseerd is, als peildatum van de overwaarde van de echtelijke woning de datum van overdracht moet worden aangehouden.
4.3. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] steeds de echtelijke woning is blijven bewonen. [gedaagde] heeft dit betwist en ook betwist dat van onderhuur van de woning aan de [adres 2] sprake is geweest. [gedaagde] en zijn vrouw hebben evenwel besloten zich bij het door Stadsgenoot ingenomen standpunt dat zij op basis van geconstateerde onderhuur deze woning moesten verlaten neer te leggen en zijn weer verhuisd naar de echtelijke woning, aldus [gedaagde]. Wat hier ook van zij, ook indien juist is dat [gedaagde] de echtelijke woning steeds is blijven bewonen, kan dit niet tot toewijzing van de gevraagde voorziening leiden. Partijen zijn immers gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning en kunnen pas bij verkoop van de echtelijke woning ieder aanspraak maken op verdeling van de overwaarde van deze woning. Zoals in het vonnis van 25 september 2012 al is overwogen dient het risico dat de echtelijke woning niet wordt verkocht door beide partijen te worden gedragen. Op grond van de beschikking van 2 november 2011 van deze rechtbank, hoeft [eiseres] echter niet bij te dragen in de lasten van de echtelijke woning zolang [gedaagde] zelf de echtelijke woning bewoont. Het enkele feit dat [gedaagde] de echtelijke woning (weer) bewoont betekent, anders dan [eiseres] veronderstelt, nog niet dat thans tot de door haar voorgestelde afrekening kan worden overgegaan. Ook al zou [gedaagde] al voor 1 november 2012 de echtelijke woning bewoond hebben – hetgeen hij gemotiveerd betwist – dan nog maakt dit niet dat hij gehouden is de overwaarde van de echtelijke woning tegen de peildatum van 1 juni 2008 met [eiseres] af te rekenen. De duur van de periode waarin [gedaagde] de echtelijke woning na de echtscheiding heeft bewoond is van belang wanneer, na de verkoop van de echtelijke woning, tot afrekening tussen partijen dient te worden overgegaan. Alsdan zal immers moeten worden vastgesteld in hoeverre [eiseres] nog bij dient te dragen in de tot op heden uitsluitend door [gedaagde] gedragen woonlasten van de echtelijke woning. Deze vraag is in dit kort geding evenwel niet aan de orde. In dit kort geding, waar geen plaats is voor een nader onderzoek naar de feiten, kan bovendien niet worden vastgesteld of [gedaagde] steeds de echtelijke woning is blijven bewonen en of [eiseres] derhalve gehouden is bij te dragen in de lasten van de echtelijke woning. Dit zal in een eventuele bodemprocedure dienen te worden onderzocht.
4.4. Voorts heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat
[gedaagde] niet meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning. Deze stelling, die [eiseres] ook in de vorige kort-gedingprocedure heeft betrokken, heeft [eiseres] wederom niet aannemelijk gemaakt. Vaststaat dat de woning vanaf eind september 2008 via een makelaar ter verkoop is aangeboden. Ter zitting heeft [gedaagde] bevestigd dat de echtelijke woning ook thans nog ter verkoop wordt aangeboden en dat hij financieel niet in staat is de woning aan zichzelf toebedeeld te krijgen. Uit de brieven van 30 januari 2012 en 7 september 2012 van de makelaar aan [gedaagde] volgt dat de reden dat de echtelijke woning nog niet is verkocht moet worden gezocht in de huidige verkoopmarkt en niet in de opstelling van [gedaagde]. [eiseres] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] de verkoop van de echtelijke woning tegenwerkt. Het enkele feit dat hij (inmiddels) de echtelijke woning bewoont staat niet aan verkoop van de woning in de weg. Voor zover [eiseres] stelt dat de makelaar haar geen informatie verstrekt met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning, geldt dat niet is gebleken dat dit aan [gedaagde] is te wijten. [eiseres] dient als mede-eigenaar van de echtelijke woning door [gedaagde] en de makelaar desgevraagd te worden voorzien van informatie over het verkoopproces.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat een grondslag voor de vordering van [eiseres] ontbreekt en dat deze daarom zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft vergoeding gevorderd van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten van in totaal € 3.343,07. Daartoe stelt hij dat hij wederom nodeloos in rechte is betrokken en daardoor op kosten is gejaagd.
Voor vergoeding van de werkelijke proceskosten is plaats in geval de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te spannen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. [eiseres] heeft [gedaagde] wederom, met eenzelfde vordering als in de vorige kort-gedingprocedure aan de orde was, in rechte betrokken, terwijl zich nadien geen relevante nieuwe feiten hebben voorgedaan die tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. [eiseres] had op basis van het vorige kort-gedingvonnis moeten begrijpen dat een voldoende grondslag voor toewijzing van de gevraagde voorziening ontbreekt, ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen die zij daar nu aan ten grondslag heeft gelegd. Door desondanks een kort geding te starten is [gedaagde] gedwongen geweest om opnieuw kosten te maken teneinde zich tegen de vordering van [eiseres] te verweren. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten toe te wijzen. [eiseres] heeft de hoogte van de gemaakte proceskosten als zodanig niet betwist. [eiseres] wordt daarom veroordeeld in de door [gedaagde] gemaakte werkelijke proceskosten van € 3.343,07, inclusief € 842,- aan griffierecht, te betalen binnen een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis. Voor een veroordeling tot betaling van genoemd bedrag binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, zoals door [gedaagde] verzocht, wordt geen aanleiding gezien.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorziening,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.343,07, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. K.M.E. Ritzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.