ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-13-535458 - KG ZA 13-150 HB-CGvB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op langdurig plaatsen van magazijnmateriaal door Albert Heijn op laad- en losplaats

In deze zaak vorderde eiser, een bewoner van een flatgebouw, een verbod op Albert Heijn om magazijnmateriaal langer dan een half uur op de laad- en losplaats voor zijn woning te plaatsen. Eiser had herhaaldelijk geklaagd over de overlast die het filiaal van Albert Heijn veroorzaakte door het langdurig parkeren van kratten en magazijnkarren. De gemeente had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan Albert Heijn, maar na een verbouwing leek de overlast tijdelijk te zijn verminderd. Echter, in januari 2013 werd opnieuw overlast ervaren, wat leidde tot deze kort geding procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat Albert Heijn in de gegeven omstandigheden onacceptabel handelde door het magazijnmateriaal langer dan toegestaan buiten te laten staan. Het werd Albert Heijn verboden om dit te doen, met een dwangsom van € 250 per overtreding, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast werd Albert Heijn veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding aan eiser van € 132,44 en de proceskosten van € 983,82. De vorderingen van eiser voor immateriële schadevergoeding werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat Albert Heijn haar bedrijfsprocessen moest aanpassen om overlast te voorkomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/535458 / KG ZA 13-150 HB/CGvB
Vonnis in kort geding van 22 maart 2013
in de zaak van
[EISER],
wonende te [plaats],
eiser bij dagvaarding van 14 februari 2013,
advocaat mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Albert Heijn B.V.,
gevestigd te Zaandam,
gedaagde,
bijgestaan door mr. D.C.A. Pfennings.
Partijen zullen hierna [eiser] en Albert Heijn worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 22 februari 2013 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Albert Heijn heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Albert Heijn heeft tevens een pleitnota overgelegd. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren, voor zover hier van belang, aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: dhr. [eiser], met mr. Dorgelo.
Aan de zijde van Albert Heijn: dhr. [A], [functie], met mr. Pfennings.
2. De feiten
2.1. Albert Heijn heeft een winkel gevestigd aan de [straat A] 44 te ([postcode]) [plaats] (hierna: Albert Heijn filiaal).
2.2. [eiser] woont in een appartement aan de [straat B] 80C te ([postcode]) [plaats].
2.3. De laad- en losplaats van het Albert Heijn filiaal bevindt zich direct voor de hoofdingang van het flatgebouw waarin [eiser] woonachtig is.
2.4. [eiser] en andere bewoners van het flatgebouw aan de [straat B] met de nummers 80 tot en met 92 hebben zich vanaf 2007 regelmatig tot Albert Heijn en tot de [gemeente] gewend in verband met de overlast en hinder die het Albert Heijn filiaal veroorzaakte door magazijnkarren, kratten, dozen en oud papier op de laad- en losplek te plaatsen.
2.5. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft de [gemeente] een last onder dwangsom aan Ahold Vastgoed B.V. (hierna: Ahold) opgelegd in verband met het – zonder vergunning – plaatsen van magazijnmateriaal op de openbare weg. Dit besluit bevat, voor zover hier relevant, de navolgende passages:
“Bij brief van 9 februari 2010 (…) bent u op de hoogte gesteld van bovenstaande overtreding. Wij hebben u tevens medegedeeld dat indien de situatie niet na 1 mei 2010 structureel verbeterd is, wij genoodzaakt zijn het handhavingstraject voort te zetten.
Bij brieven van 12 mei 2010 en 25 mei 2010 hebben omwonenden (…) ons echter verzocht om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtredingen.
(…)
Zienswijze
Bij brief van 24 september 2010 hebben wij u in de gelegenheid gesteld uw zienswijze kenbaar te maken over ons voornemen tot handhaving.
(…)
U geeft in uw e-mail aan dat:
1. U in navolging van de briefwisseling in mei de nodige maatregelen hebt genomen. Alle magazijnspullen worden binnen opgeslagen. Echter, een half uur voor het lossen van de vrachtauto, worden de spullen naar buiten gereden en op de laad en losplaats gezet, om de nieuwe goederen in het magazijn te kunnen opslaan. De buiten klaargezette spullen worden vervolgens door dezelfde vrachtauto meegenomen. Deze procedure is destijds met het stadsdeel en de omwonende de heer [eiser] gedeeld en als afdoende maatregel bevonden.
(…)
Onze reactie op uw zienswijze:
(…)
3. Ingevolge het tweede lid en onder g van artikel 4.3 van de APV is het toegestaan zaken kortstondig op de weg te plaatsen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden, met inbegrip van laden en lossen. Het magazijnmateriaal een half uur van te voren klaarzetten behoort tot deze categorie. De lastgeving daartegen ziet op het langdurig (anders dan kortstondig in verband met laden en lossen) plaatsen van magazijnmateriaal op de weg. De lastgeving ziet dan ook op buiten de door u genoemde tijden opslaan van magazijnmateriaal op de openbare weg. Al dan niet gedogen van de door u beschreven situatie is niet van toepassing.
(…)
Belangenafweging
(…)
Er zijn ons geen bijzondere omstandigheden bekend op grond waarvan wij zouden moeten afzien van handhaving.
Besluit
Gelet op vorenstaande besluiten wij:
1. (…) u – onder verbeurte van een dwangsom – te gelasten om na dagtekening van deze brief, geen magazijnmateriaal (karren en kratten, e.d.) meer te plaatsen op de openbare weg ter hoogte van het perceel [straat B] 82 t/m 92 te [plaats], anders dan kortstondig in verband met het laden en lossen.
2. Dat een dwangsom verbeurt van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) per dag van constatering met een maximum van € 5000,- (zegge: vijfduizend euro) als niet of niet volledig wordt voldaan aan de inhoud van deze lastgeving. Dit laatste bedrag is het maximaal te verbeuren bedrag, hetgeen inhoud dat er boven het bedrag van € 5.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd.
(…)
Betaling van de dwangsommen ontheft u niet van de verplichting om aan de lastgeving te voldoen.
(…)
Tijden Laad-/loshaven
Ten slotte wijzen wij u erop dat (…) tussen de tijdstippen 06:00-19.00 uur, van maandag t/m zaterdag, zijn aangewezen als laad-/loshaven.”
2.6. Nadien heeft [eiser] diverse malen bij de [gemeente] geklaagd over de wijze van gebruik door Ahold van de laad- en losplaats aan de [straat B].
2.7. Op 9 april 2011 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie [regio] ter zake van bedreiging. Het door de politie [regio] opgemaakte proces-verbaal luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Ik kwam vandaag mijn woning uit en wilde weg fietsen. Bij de vuilstort bij ons voor de deur staat iedere dag wel grof vuil. Ik schoof een bank opzij en hoorde dat er aan de overkant naar mij werd gejoeld. Ik keek en zag dat er op het muurtje voor bij de Koperen Knoop drie jonge mannen zaten. (…)
Ik herkende twee van de jongeren die mij uitjoelden als personeelsleden van de genoemde Albert Heijn. De derde jonge man herkende ik niet. (…)
Ik hoorde dat zij mij probeerde uit te dagen. Ik weet niet meer precies wat er werd geroepen maar ik hoorde in ieder geval iets van “a-sociale gast”. In een reactie stak ik mijn middelvinger naar de drie op. Ik stapte op mijn fiets en reed weg. Ik reed op het van Limburg Stirumplein toen ik plotseling een stevige ruk aan mijn fiets voelde waardoor ik omviel. Ik kwam met mijn knie op de grond. Ik keek op en zag de drie jonge mannen welke eerder naar mij joelden om mij heen stonden. Ik hoorde dat zij mij woordelijk bedreigden. Ik hoorde namelijk dat een van de twee jongemannen welke ik herkende als medewerker van de Albert Heijn tegen mij zei: “Je komt aan de beurt, we gaan je pakken” of woorden van gelijke strekking. (…)
Ik heb hierop mijn kettingslot van mijn stuur afgepakt en heb deze opgeheven. Ik was bang dat de jongens mij in elkaar zouden slaan. Ik heb niemand geslagen, maar deed dit om de jongens op afstand te houden. Ik ben van de jongens weggelopen, maar de drie bleven op mij afkomen. Ik heb ze gewaarschuwd dat ik niets wilde doen maar dat ik mij niet zou laten slaan.
Na enige tijd zijn de drie jongens weggelopen onder het uiten van soortgelijke bedreigingen.
Direct hierop ben ik naar het politiebureau gereden om aangifte te doen.
De oorzaak van deze zaak ligt waarschijnlijk in het feit dat er recentelijk een rechterlijke uitspraak is gedaan in het voordeel van de bewoners en in het nadeel van de Albert Heijn.
Ik laat het hier niet bij zitten.”
2.8. Bij brief van 12 juni 2012 heeft de [gemeente] aan Ahold medegedeeld dat op 13 maart 2012 is geconstateerd dat er langdurig magazijnmateriaal op de laad- en losplaats is gezet zonder dat laad- en losactiviteiten zijn waargenomen en dat de [gemeente] voornmens is om een verbeurde dwangsom van € 500,00 bij Ahold te innen.
2.9. Bij dagvaarding van 13 juni 2012 heeft [eiser] bij deze rechtbank een kort gedingprocedure tegen de [gemeente] aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft [eiser] – samengevat – veroordeling van de [gemeente] gevorderd om, aangaande het op een onjuiste wijze gebruikmaken van de laad- en losplaats, handhavend tegen Ahold op te treden en de voorzieningenrechter daarbij tevens verzocht om aan een veroordeling een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter heeft, voor zover hier van belang, bij vonnis van 5 juli 2012 het navolgende overwogen en beslist:
“4.2. Primair is in geschil de vraag of de gemeente met betrekking tot de wijze van toezicht op de laad- en loshaven onrechtmatig jegens [eiser] handelt. De gemeente heeft als verweer aangevoerd dat niet de burgerlijke rechter maar de bestuursrechter bevoegd is om daarover te oordelen, omdat met betrekking tot die vraag voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsingang openstaat. De gemeente wordt daarin gevolgd.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de gemeente op 18 oktober 2010 aan Ahold Vastgoed een last onder dwangsom heeft opgelegd, inhoudende dat Ahold Vastgoed een dwangsom van EUR 500,- verbeurt voor iedere dag dat zij magazijnmateriaal, anders dan kortstondig in verband met laden en lossen, op de laad- en loshaven laat staan. De kern van het hier aan de orde zijnde geschil is of Ahold Vastgoed in strijd met voormelde last heeft gehandeld en of de gemeente in verband daarmee moet worden veroordeeld tot handhavend optreden, bestaande uit de inning van dwangsommen. Artikel 5:37, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan een besluit omtrent de invordering van een dwangsom neemt indien een belanghebbende daarom verzoekt. Op grond van het betoog van de gemeente moet worden aangenomen dat [eiser] door de gemeente met betrekking tot de inning van dwangsommen op grond van het besluit van 18 oktober 2010 als een belanghebbende als bedoeld in artikel 5:37, tweede lid, van de Awb wordt aangemerkt. [eiser] heeft dus de mogelijkheid om bij de gemeente een besluit met betrekking tot de vraag of door Ahold Vastgoed dwangsommen zijn verbeurd uit te lokken. Indien [eiser] het niet eens is met de daarop door de gemeente gegeven beslissing, kan [eiser] daartegen bezwaar maken en een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter vragen. Aldus staat voor [eiser] met betrekking tot de hier aan de orde zijnde vraag een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsingang open. Dit betekent dat de burgerlijke rechter in het onderhavige geval met betrekking tot het gevorderde handhavend optreden niet bevoegd is.
4.5. Ook de vorderingen die zien op de vergoeding van door [eiser] gestelde schade kunnen niet slagen. De door [eiser] overgelegde stukken maken weliswaar aannemelijk dat Ahold Vastgoed op meerderde data magazijnmateriaal voor een langere periode dan een half uur op de laad- en loshaven heeft laten staan, maar dat betekent nog niet dat de gemeente door het enkele ontstaan van die situatie onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en daarom voor de gestelde schade aansprakelijk is. Gelet op het aan de gemeente toebedeeld takenpakket, komt een zekere prioritering bij andere op die data door de gemeente uit te voeren handhavingstaken, zoals door de gemeente gesteld, op voorhand niet onrechtmatig voor. De vraag of de gemeente bij de door haar op de desbetreffende data gemaakte keuzes voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser], vergt in het licht van hetgeen de gemeente in dat verband heeft aangevoerd een nader onderzoek naar de feiten waar een kort geding zich niet voor leent. Dit zal in een eventuele bodemprocedure dienen te worden beoordeeld, dan wel kan [eiser] daarover een schadebesluit bij de gemeente uitlokken. Op dit moment is onvoldoende zeker dat de gevorderde schadevergoeding in een bodemprocedure zal worden toegewezen, te meer nu de gemeente op 12 juni 2012 aan Ahold Vastgoed heeft aangekondigd voornemens te zijn om tot inning van een dwangsom over te gaan. De overige vorderingen kunnen daarom niet slagen.
(…)
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart zich met betrekking tot de hiervoor in 3.1. onder I. vermelde vordering niet bevoegd,
5.2. weigert de gevraagde voorzieningen voor het overige,”
2.10. [eiser] en Albert Heijn hebben nadien met elkaar gesproken over een oplossing voor de door Albert Heijn veroorzaakte overlast verbandhoudende met het plaatsen van magazijnmateriaal op de stoep en op de laad- en losplaats nabij het Albert Heijn filiaal.
2.11. Tussen 15 september 2012 en 26 september 2012 is het Albert Heijn filiaal verbouwd. De kantoorruimte in de winkel is bij de verbouwing komen te vervallen ten behoeve van het vergroten van de magazijnruimte.
2.12. Bij brief van 13 november 2012 heeft de advocaat van [eiser], voor zover hier van belang, het navolgende aan de gemachtigde van Albert Heijn geschreven:
“Sinds uw aandacht voor de zaak is het een stuk beter gegaan. Cliënt is tevreden met de aanpassingen die Albert Heijn heeft aangebracht in haar gedrag en is bereid tot sluiting van het dossier over te gaan mits hij wordt gecompenseerd voor het ondergane leed. In de dagvaarding heb ik dit omschreven in alinea 19 met verwijzing naar jurisprudentie waaruit volgt dat dit type leed kan worden begroot op EUR 2791.
In het kader van deze schikking is cliënt echter bereid om genoegen te nemen met EUR 1800 indien dit wordt betaald vóór 25 december 2012.”
2.13. Albert Heijn heeft het schikkingsvoorstel van de advocaat van [eiser] niet geaccepteerd.
2.14. [eiser] heeft foto’s in het geding gebracht waaruit volgt dat op 18 januari 2013, 19 januari 2013 en 16 februari 2013 de laad- en losplaats langer dan een half uur met magazijnkarren, kratten, dozen en oud papier bezet is geweest.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat -:
I. dat Albert Heijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt verboden om de stoep en de laad- en losplaats in de nabijheid van het Albert Heijn filiaal gelegen aan de [straat A] 44 te [plaats] te gebruiken voor het langer dan een half uur per keer buiten laten staan van spullen;
II. veroordeling van Albert Heijn tot betaling van een voorschotbedrag van € 371,74 aan materiële schade en een voorschotbedrag van € 2.791,00 aan immateriële schade, vermeerderd met rente;
III. veroordeling van Albert Heijn tot betaling van € 363,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente;
IV. veroordeling van Albert Heijn in de (na)kosten van dit geding, vermeerderd met rente.
3.2. Ter toelichting op de vordering heeft [eiser] het volgende gesteld. [eiser] acht het verbinden van een dwangsom aan de verplichting van Albert Heijn om niet langer dan een half uur magazijnmateriaal op de stoep en op de laad- en losplaats in de nabijheid van het Albert Heijn filiaal te plaatsen noodzakelijk teneinde de overlast die Albert Heijn veroorzaakt te stoppen. Ofschoon na de verbouwing in september 2012 tijdelijk een verbetering in het gedrag van Albert Heijn waarneembaar was, is deze overlast in januari 2013 helaas weer in volle omvang teruggekeerd. [eiser] begrijpt dat een vrachtwagen – bijvoorbeeld door een file of een ongeluk – af en toe een paar uur te laat kan komen. Van dergelijke kleine overtreding is evenwel geen sprake. [eiser] verwijst daartoe (onder meer) naar de foto’s die hij op 18 januari 2013, 19 januari 2013 en 16 februari 2013 heeft gemaakt, waarbij de spullen vroeg in de ochtend al op de stoep waren gezet en de volgende dag nog steeds niet waren opgehaald. [eiser] stelt voorts dat hij niet alle overtredingen van Albert Heijn heeft gefotografeerd.
3.3. Albert Heijn voert verweer. Albert Heijn heeft aangevoerd dat de overlast na de verbouwing in september 2012 sterk is teruggedrongen. Zij verwijst daartoe naar de inhoud van het onder 2.12 weergegeven schikkingsvoorstel van de advocaat van [eiser]. Albert Heijn verkeert in de onmogelijkheid om te allen tijde de overlast bestaande uit het plaatsen van magazijnmateriaal op de laad- en losplaats in de nabijheid van het Albert Heijn filiaal tot een half uur te beperken. Albert Heijn erkent dat het op 18 januari 2013, 19 januari 2013 en 16 februari 2013 is misgegaan. Albert Heijn is echter niet in staat om een 100% garantie af te geven. Op vorenbedoelde data zijn de ophaalvrachtwagens door omstandigheden niet verschenen, waardoor het magazijnmateriaal buiten is blijven staan. Het opleggen van een dwangsom is in de gegeven omstandigheden dan ook niet redelijk. Dit geldt te meer, nu Albert Heijn er alles aan doet om haar bedrijfsprocessen zo in te richten dat de overlast tot een minimum wordt beperkt.
3.4. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
spoedeisend belang
4.2. In deze zaak is voldoende aannemelijk geworden dat een spoedeisend belang aanwezig is, nu Albert Heijn heeft erkend dat zij op 18 januari 2013, 19 januari 2013 en 16 februari 2013 overlast heeft veroorzaakt. De aanvankelijke door Albert Heijn betrokken stelling dat zich na de verbouwing in september 2012 geen overlast meer heeft voorgedaan en [eiser] derhalve geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, wordt met vorenbedoelde erkenning ter zitting geacht te zijn verlaten.
opleggen dwangsom
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het Albert Heijn is toegestaan om magazijnmateriaal, zoals karren, kratten, dozen en oud papier een half uur op de stoep en op de laad- en losplaats in de nabijheid van het Albert Heijn filiaal te plaatsen. Voor zover het magazijnmateriaal van Albert Heijn in incidentele gevallen, bijvoorbeeld door omstandigheden verbandhoudend met een (onverwachte) file of een verkeersongeluk, een uur of twee langer buiten staat, wordt dat door [eiser] niet aan Albert Heijn tegengeworpen. In de eerste zeven weken van 2013 zijn er evenwel al (minimaal) drie volledige dagen geweest dat Albert Heijn het magazijnmateriaal langer dan twee uur buiten heeft laten staan. Dit acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden, waarbij de overlast zich enkele jaren achtereen heeft voorgedaan, de [gemeente] een last onder dwangsom aan Albert Heijn heeft opgelegd en ook heeft geïncasseerd, alsmede een verbouwing is geïnitieerd om de overlastproblematiek in zijn geheel te beëindigen, onacceptabel.
4.4. Het ligt op de weg van Albert Heijn om haar bedrijfsprocessen zo in te richten dat de overlast – ook in geval een vrachtwagen onverhoopt niet komt opdagen – tot een minimum wordt beperkt, bijvoorbeeld door het magazijnmateriaal weer binnen te zetten, ofwel het magazijnmateriaal op een andere wijze af te laten voeren. Dit mag van Albert Heijn – die ter zitting heeft bepleit dat zij een goede buurman wil zijn – ook worden verwacht. Teneinde het belang hiervan te onderstrepen zal de voorzieningenrechter de vordering onder I. toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op na te melden wijze.
criterium geldvordering
4.5. De gevorderde voorziening strekt mede tot betaling van geldsommen. Voor toewijzing van dergelijke vorderingen is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
materiële schadevergoeding
4.6. Het door [eiser] gevorderde voorschotbedrag bestaat uit de posten: de kosten van de aanschaf van een fotocamera, de kosten van het ontwikkelen en afdrukken van de door hem gemaakte foto’s, de door [eiser] gemaakte telefoonkosten in verband met meldingen van overlast aan de [gemeente] en Albert Heijn, alsmede de kosten van het vervangen van een fietslampje dat bij het incident van 9 april 2011 kapot is gegaan.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen, dient Albert Heijn de kosten die [eiser] in redelijkheid heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijkheid van de door Albert Heijn veroorzaakte schade te vergoeden. Daaronder vallen naar het oordeel van de voorzieningenrechter de kosten voor de aanschaf van de fotocamera voor een bedrag van € 107,40, alsmede de kosten van het ontwikkelen en afdrukken van de door [eiser] gemaakte foto’s (€ 14,06 + € 10,98 =) voor een bedrag van € 25,04. De hiervoor genoemde bedragen, in totaal € 132,44, zal de voorzieningenrechter – bij gebreke van een betwisting zijdens Albert Heijn – toewijzen. De overige door [eiser] gevorderde bedragen zullen worden afgewezen, nu deze – anders dan in de dagvaarding is gesteld – niet herleidbaar zijn naar kosten verbandhoudende met het ontwikkelen en afdrukken van de door [eiser] gemaakte foto’s.
4.8. De door [eiser] gevorderde sms-berichtkosten van € 200,00 zullen worden afgewezen, nu deze onvoldoende met stukken zijn onderbouwd. [eiser] heeft volstaan met het in het geding brengen van slechts één factuur, waarin voor € 15,50 aan sms-kosten (naar diverse telefoonnummers) wordt verantwoord. Dit is apert onvoldoende.
4.9. Aangaande de vergoeding van de kapotte fietslamp, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Of Albert Heijn gehouden is de op 9 april 2011 ontstane schade aan de fietslamp van [eiser] te vergoeden, is in dit kort geding niet duidelijk geworden. Albert Heijn betwist de gang van zaken zoals in het proces-verbaal is weergegeven. Een verder onderzoek naar de feiten is derhalve noodzakelijk. Nu een kort gedingprocedure zich daarvoor niet leent, zal de vordering van [eiser] op dit punt eveneens worden afgewezen.
immateriële schade
4.10. [eiser] heeft zijn vordering uit hoofde van immateriële schade gestoeld op het gemis aan woongenot. Voor zover voornoemde vordering van [eiser] al voor toewijzing in aanmerking kan komen, merkt de voorzieningenrechter het navolgende op. [eiser] heeft het door hem gevorderde bedrag van € 2.791,00 niet van een feitelijke onderbouwing voorzien. Daarbij komt dat Albert Heijn zowel de verschuldigdheid van voornoemd bedrag, alsmede de hoogte daarvan uitdrukkelijk betwist. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de geldvordering van [eiser] ter zake immateriële schade niet voldoet aan de hiervoor onder 4.5 geformuleerde criteria. Deze vordering zal in dit kort geding dan ook worden afgewezen.
voorschot
4.11. De bedragen tot voldoening waarvan Albert Heijn zal worden veroordeeld, gelden als voor¬schot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
buitengerechtelijke kosten
4.12. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal – mede gelet op de door de voorzieningenrechter gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II – worden afgewezen. Uit de door [eiser] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
proceskosten
4.13. Albert Heijn zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht 75,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 983,82.
Omdat [eiser] op basis van een toevoeging procedeert en de dagvaardingskosten om die reden (grotendeels) door de rechtbank aan de door [eiser] ingeschakelde deurwaarder worden vergoed, zal Albert Heijn worden veroordeeld deze kosten aan de griffier van de rechtbank te voldoen.
nakosten
4.14. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt Albert Heijn om na betekening van dit vonnis de stoep en de laad- en losplaats in de nabijheid van het Albert Heijn filiaal gelegen aan de [straat A] 44 te [plaats], ter hoogte van het perceel [straat B] 82 tot en met 92 te [plaats], te gebruiken voor het langer dan een half uur per keer buiten laten staan van spullen, waaronder in ieder geval het buiten laten staan van magazijnkarren, kratten, dozen en oud papier wordt begrepen,
5.2. veroordeelt Albert Heijn om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere afzonderlijke overtreding van het onder 5.1 opgenomen verbod, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.3. veroordeelt Albert Heijn om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 132,44, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 14 februari 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt Albert Heijn in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 983,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, waarvan € 891,00 moet worden voldaan aan [eiser] en waarvan € 92,82 aan explootkosten moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.491 ten name van Arrondissement 521 Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.5. veroordeelt Albert Heijn in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G. van Blaaderen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013.