ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-1607 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
  • M.J. van den Bergh
  • A.M. van der Linden – Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake openbaarmaking documenten contourennota

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], een beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is afgewezen. Eiser had op 16 mei 2011 verzocht om alle documenten die betrekking hebben op de contourennota en de onderhandelingen die door verweerder zijn gevoerd met de VNG en de begeleidingscommissie van de contourennota. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2013, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit heeft aangegeven dat het verzoek van eiser is opgevat als een verzoek om alle informatie die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van de hoofdlijnennotitie ‘Werken naar Vermogen’. Verweerder heeft een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar heeft de openbaarmaking van andere documenten geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat deze documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten zijn geweigerd en dat hij recht heeft op alle versies van de hoofdlijnennotitie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder per document en per alinea had moeten motiveren welke weigeringsgrond van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gezien de omvang van de beoordeling, kon volstaan met een motivering per categorie documenten. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1607 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde mr. R.E. van Moolenbroek en mr. W.N.A. van Noort.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013. Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser heeft op 16 mei 2011 verweerder verzocht hem op grond van de Wob alle documenten te verstrekken die betrekking hebben op de zogeheten contourennota, de onderhandelingen rondom de contourennota die door verweerder zijn gevoerd met de VNG en de begeleidingscommissie van de contourennota.
1.2 In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven het verzoek van eiser te hebben opgevat als een verzoek om alle informatie die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van de hoofdlijnennotitie ‘Werken naar Vermogen’. Deze notitie is op 21 april 2011 aan het Parlement gestuurd en is openbaar (Kamerstukken II vergaderjaar 2010-2011, 29544, nr. 297). Verweerder beschikt over documenten die aan de voornoemde hoofdlijnennotitie ten grondslag hebben gelegen, maar weigert deze op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob aan eiser te verstrekken, aangezien deze documenten zonder uitzondering zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder is in heroverweging niet van bezwaren gebleken tegen de openbaarmaking van de presentatie ‘Werken naar vermogen’ van april 2011 en maakt dit document openbaar. Verweerder maakt een aantal andere documenten gedeeltelijk openbaar. In deze documenten zijn de passages die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob in de tekst onleesbaar gemaakt. De gegevens van de betrokken ambtenaren, zoals namen, telefoonnummers en e-mailadressen, zijn onleesbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Voorts weigert verweerder van een aantal documenten geheel de openbaarmaking op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het gaat hierbij om gespreksverslagen van overleggen, conceptversies van de hoofdlijnennotitie en overige nota’s en memo’s die zonder uitzondering zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De persoonlijke beleidsopvattingen zijn zodanig met de overige tekst verweven dat verweerder het niet mogelijk acht deze te scheiden van de overige tekst. Verweerder verwijst naar de bij het bestreden besluit gevoegde inventarislijst voor een opsomming van de documenten die gedeeltelijk openbaar worden gemaakt en de documenten die niet openbaar worden gemaakt.
2. Wettelijk kader
2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2.2 Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
2.3 Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie op grond van deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.4 Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder “vals” heeft gespeeld door in het primaire besluit alles te weigeren. Na het bezwaar van eiser is er “ineens” een inventarislijst. Eiser vraagt zich af of de lijst wel compleet is. Ten aanzien van de (gedeeltelijk) geweigerde documenten wijst eiser er op dat de Wob voorschrijft dat documenten openbaar moeten worden gemaakt. De artikelen 10 en 11 van de Wob zijn uitzonderingsbepalingen. Eiser wijst op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Kenedi vs. Hongarije, EHRM 26 mei 2009, nr. 31475/05, en Társaság vs. Hongarije, EHRM 14 april 2009, nr. 37374/05 waarin het EHRM duidelijk de nadruk legt op openbaarheid in tegenstelling tot geheimhouding. De geest van de Wob sluit daar bij aan. De verstrekking van informatie is in het algemeen belang. Daar wordt geen aandacht aan besteed.
Als verweerder weigert iets openbaar te maken, moet verweerder per document, per alinea en wat eiser betreft per zin en woord verantwoorden welke weigeringsgrond daaraan ten grondslag ligt. Woorden als ‘de’ en ‘met vriendelijke groeten’ zijn niet persoonlijk en kunnen niet geweigerd worden. Eiser krijgt ten onrechte niet alle versies van de hoofdlijnennotitie. Alles wat uiteindelijk in de eindversie is gekomen kan worden vrij gegeven. Alle versies en memo’s en verslagen van de vergaderingen kunnen eveneens worden geredigeerd en vrijgegeven, aldus eiser.
3.2 De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 7:11 van de Awb het primaire besluit heeft heroverwogen en in het kader van deze heroverweging is overgegaan tot het alsnog (gedeeltelijk) verstrekken van een aantal van de door eiser verzochte stukken. Eiser heeft niet onderbouwd en evenmin is de rechtbank gebleken dat hij hierdoor in zijn belangen zou zijn geschaad.
3.3. Eiser heeft zijn twijfel geuit over de volledigheid van de weergave van de bij het bestreden besluit gevoegde inventarislijst van alle stukken die bij verweerder aanwezig zijn en die betrekking hebben op het verzoek van eiser.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010, LJ-nummer BN8563, te vinden op www.rechtspraak.nl). De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat op basis van een grondig onderzoek alle documenten die onder het verzoek van eiser vallen zijn verzameld en zijn opgenomen in de inventarislijst. Er ontbreken geen documenten. Het is verweerder op grond van hetgeen eiser heeft aangevoerd ook niet duidelijk welke documenten er naar de mening van eiser zouden ontbreken.
De mededeling dat verweerder niet over meer of andere stukken beschikt dan zoals is weergegeven in de inventarislijst komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er reden zou zijn om aan deze mededeling te twijfelen. De enkele, niet nader onderbouwde door eiser hierover geuite twijfel is daarvoor onvoldoende. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, faalt.
3.4 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder per document en per alinea, zin en woord had moeten motiveren welke weigeringsgrond van toepassing is.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat hoewel in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt, daarvan onder omstandigheden kan worden afgezien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2010, LJ-nummer BM2629 te vinden op www.rechtspraak.nl). Verweerder is gelet op het voorgaande niet gehouden per zin of woord te motiveren waarom de openbaarmaking daarvan wordt geweigerd. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de door verweerder overgelegde documenten is de rechtbank van oordeel dat verweerder, mede gelet op de omvang van de beoordeling in dit geval, kon volstaan met een motivering per categorie documenten. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit het bestreden besluit duidelijk kan worden afgeleid welke documenten behoren tot welke categorie documenten en ten aanzien van deze documenten duidelijk is op welke grondslag is geweigerd deze documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken.
3.5 Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder alle conceptversies van de hoofdlijnennotitie dient te verstrekken.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010, LJ-nummer BN5701(te vinden op www.rechtspraak.nl), dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, eerste lid, van de Wob blijkt dat het doel van de daarin neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is de bescherming van de vrije meningsuiting, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen ‘brainstormen’ zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II vergaderjaar 1986 – 1987, 19 859, nr. 3, p. 14 en 38). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn stelling. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 11, eerste lid, van de Wob aan openbaarmaking in de weg staat nu de conceptversies zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat voor zover de conceptversies afwijken van de definitieve versie van de hoofdlijnennotitie er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen die zodanig verweven zijn met de overige tekst dat deze daaruit niet verwijderd kunnen worden.
Voor zover de conceptversies wel overeenkomen met de uiteindelijke versie van de hoofdlijnennotitie zijn deze reeds openbaar. Verweerder heeft eiser gewezen op de vindplaats van de hoofdlijnennotitie. Nu deze conceptversies reeds openbaar zijn vallen zij niet onder de reikwijdte van de Wob.
3.6 Voorts heeft eiser zich nog op het standpunt gesteld dat gespreksverslagen van overleggen en overige nota’s en memo’s ten onrechte niet openbaar zijn gemaakt.
Ten aanzien van de door verweerder geweigerde openbaarmaking overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat deze stukken zijn opgemaakt ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten kunnen weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder in het bestreden besluit is afgeweken van de uitgangspunten van de Wob. Verweerder is even als eiser uitgegaan van het uitgangspunt dat informatie openbaar dient te worden gemaakt. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in dit geval geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om openbaarmaking van documenten (gedeeltelijk) te weigeren als deze informatie persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Eiser heeft in dit kader gewezen op twee arresten van het EHRM, maar heeft niet nader gemotiveerd waarom uit deze arresten zou volgen dat verweerder een verkeerde toepassing aan de Wob heeft gegeven.
3.7 De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter,
mrs. M.J. van den Bergh en A.M. van der Linden – Kaajan, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB