ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4199 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AIO-aanvulling door in mindering brengen van KOB-tegemoetkoming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2013, gaat het om de korting op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers door de Sociale verzekeringsbank. Eisers, een echtpaar dat beiden AOW ontvangt met een AIO-aanvulling, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de verweerder om de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (KOB) per 1 januari 2012 in mindering te brengen op hun AIO-aanvulling. De rechtbank oordeelt dat de wetswijziging, die de KOB niet langer uitsluit van de middelen voor de AIO-aanvulling, rechtmatig is. De rechtbank stelt vast dat de KOB een algemene financiële tegemoetkoming is en dat de wijziging in de wetgeving niet in strijd is met de beginselen van behoorlijke wetgeving. De eisers hebben aangevoerd dat deze wijziging leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van afkomst, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van discriminatie. De rechtbank concludeert dat de korting op de AIO-aanvulling niet leidt tot een onevenredige last voor eisers en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft in het sociale zekerheidsrecht. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4199 AOW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
[eiseres], eiseres,
beiden wonende te Amsterdam,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn,
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigden mr. M.F. Sturmans en H. van der Most.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 december 2011 (de primaire besluiten) heeft verweerder de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (tegemoetkoming KOB) van eisers per 1 januari 2012 in mindering gebracht op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers.
Bij besluit van 12 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2012.
Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser, geboren op 20 februari 1942, ontvangt vanaf februari 2007 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een AIO-aanvulling. Eiseres, geboren op 1 januari 1940, ontvangt vanaf januari 2005 een pensioen op grond van de AOW met een AIO-aanvulling. Daarnaast ontvangen eisers ieder afzonderlijk de tegemoetkoming KOB op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (wet MKOB).
1.2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder met ingang van 1 januari 2012 de tegemoetkoming KOB in mindering gebracht op de AIO-aanvulling van eisers.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Hierbij is, kort weergegeven, vermeld dat de tegemoetkoming KOB sinds 1 januari 2012 niet meer valt onder de uitzonderingen op de hoofdregel dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen moeten worden beschouwd. Artikel 10 van de wet MKOB staat niet in de weg aan inhouding van de tegemoetkoming KOB op de AIO-aanvulling. Er is geen strijd met het beginsel van gelijke behandeling of het verbod van onderscheid naar afkomst. Evenmin levert de korting een ontoelaatbare ontneming van het eigendomsrecht op, aldus verweerder.
1.4. Eisers hebben in beroep het bestreden besluit gemotiveerd betwist. De beroepsgronden van eisers zullen hierna onder de inhoudelijke beoordeling worden besproken.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 47a, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan alleenstaanden en alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel, voor zover van belang, zijn de hoofdstukken 3 en 6 van de WWB van toepassing.
2.2. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB, voor zover thans van belang, heeft het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In het tweede lid van dit artikel is een opsomming gegeven van inkomensbestanddelen die niet tot de middelen worden gerekend.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de teruggave van loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB, zoals dat tot 1 januari 2012 luidde, worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend de tegemoetkoming op grond van artikel 3 van de wet MKOB.
Bij de wet van 15 december 2011 (Staatsblad 2011, 647) is met ingang van 1 januari 2012 artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB vervallen.
2.4. Op grond van artikel 3 van de wet MKOB, voor zover thans van belang, heeft de binnenlandse of buitenlandse belastingplichtige die de leeftijd heeft bereikt waarop recht kan ontstaan op de ouderenkorting, recht op een tegemoetkoming.
2.5. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet MKOB is de tegemoetkoming KOB onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding, belening of beslag.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1.1. Eisers hebben aangevoerd dat voor de aftrek van de tegemoetkoming KOB op de AIO-aanvulling geen rechtsgrond aanwezig is. Alle AOW-gerechtigden komen, ongeacht de hoogte van hun AOW en vermogen, in aanmerking voor de tegemoetkoming KOB. Deze tegemoetkoming valt naar tekst, doel en strekking onder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB, aldus eisers.
3.1.2. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden beschouwd. Op deze hoofdregel is in het tweede lid een lijst van uitzonderingen opgenomen.
Tot 1 januari 2012 was in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB expliciet de tegemoetkoming KOB uitgezonderd van de middelen. Bij de hiervoor onder 2.3 genoemde wet van 15 december 2011 is – door middel van het laten vervallen van onderdeel v – ervoor gekozen de tegemoetkoming KOB niet meer uit te sluiten van de middelentoets voor de AIO-aanvulling.
3.1.3. Dit is een bewuste keuze geweest van de wetgever. In de memorie van toelichting (TK 2010-2011, 32 777, nr. 3) bij de vervallenverklaring van artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel v, van de WWB is immers vermeld dat de regering niet wil dat mensen met onvolledige AOW en een AIO-aanvulling de tegemoetkoming KOB nog eens boven op de AIO-aanvulling ontvangen. In de memorie van toelichting staat verder dat door de tegemoetkoming KOB mee te nemen in de middelentoets van de AIO-aanvulling de regering voorkomt dat mensen van 65 jaar of ouder die gebruik maken van de bijstand, daar bovenop nog extra deze koopkrachttegemoetkoming krijgen. De bijstand dient immers het laatste vangnet op het sociaal minimum te zijn. Bij de tegemoetkoming KOB gaat het om een algemene financiële tegemoetkoming ter compensatie van het wegvallen van fiscale voordelen voor alle binnenlandse belastingplichtige ouderen. Daarom past de tegemoetkoming KOB naar zijn aard in de middelentoets van de bijstand, aldus de memorie van toelichting.
3.1.4. Gelet op het uitdrukkelijk laten vervallen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB volgt de rechtbank eisers niet in het standpunt dat er geen rechtsgrond is voor de korting van de AIO-aanvulling. Die rechtsgrond is gelegen in artikel 31, eerste lid, van de WWB.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de tegemoetkoming KOB evenmin valt onder een van de andere onderdelen van artikel 31, tweede lid, van de WWB, zoals onderdeel f. De tegemoetkoming KOB was immers eerst expliciet opgenomen in een afzonderlijk onderdeel van artikel 31, tweede lid, van de WWB. Vervolgens is de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2012 expliciet uit de lijst van uitzonderingen van de middelentoets gehaald. De rechtbank leidt hieruit af dat de tegemoetkoming KOB niet werd geacht te vallen onder één van de andere onderdelen van artikel 31, tweede lid, van de WWB, zoals het door eisers genoemde onderdeel f. Dat de KOB daar niet onder valt, is ook in lijn met het gegeven dat de tegemoetkoming KOB een algemene (cursivering van de rechtbank) financiële tegemoetkoming vormt ter compensatie van het wegvallen van fiscale voordelen voor alle binnenlandse belastingplichtige ouderen. De tegemoetkoming KOB valt ook daardoor niet onder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB. Daarin worden immers alleen vergoedingen en tegemoetkomingen niet meegeteld voor kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren.
3.1.5. Ter zitting hebben eisers betoogd dat sprake is van met elkaar conflicterende wetgeving nu bij de invoering van de wet MKOB in 2011 de wetgever volgens de memorie van toelichting juist heeft beoogd dat de tegemoetkoming KOB niet zou worden meegerekend in de middelentoets en daarom de uitzondering heeft opgenomen in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB. Vervolgens heeft de wetgever binnen een jaar met de huidige wetswijziging deze uitzondering niet meer willen maken. Daarbij komt dat in het nieuwe regeerakkoord staat dat in 2014 de tegemoetkoming KOB weer van de middelentoets zal worden uitgezonderd, aldus eisers.
3.1.6. In het regeerakkoord ¨Bruggen bouwen¨ van het huidige kabinet is onder punt 74 het volgende opgenomen: “De maatregel “geen aow-tegemoetkoming bij onvolledige opbouw” uit het vorige regeerakkoord wordt per 1-7-2014 teruggedraaid. Dit betekent dat de MKOB niet langer meegenomen wordt in de middelentoets van de bijstand voor 65-plussers (AIO).”.
Dit is echter geen wet, maar een beleidsafspraak tussen twee coalitiepartners; een afspraak bovendien die ervan uitgaat dat tot 1 juli 2014 (dus ook op de hier in geding zijnde datum) de tegemoetkoming KOB meegenomen dient te worden in de middelentoets.
3.1.7. Zelfs indien met eisers geconcludeerd zou moeten worden dat sprake is van ¨knipperlichtwetgeving¨ en dat dat in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving, blijft staan dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan dergelijke beginselen. Dit kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.1.8. De beroepsgrond kan gelet op het voorgaande dus niet slagen.
3.2.1 Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat artikel 10 van de wet MKOB zich verzet tegen de inhouding op de AIO-aanvulling.
3.2.2. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 10 van de wet MKOB niet in de weg staat aan de inhouding van de tegemoetkoming KOB op de AIO-aanvulling. Uit de toelichting bij artikel 10 van de wet MKOB blijkt dat de tegemoetkoming onvervreemdbaar is en niet vatbaar voor verpanding, belening of beslag om het beoogde inkomenseffect van de tegemoetkoming te waarborgen. Dit artikel ziet dus op de tegemoetkoming KOB. Door de wetswijziging wordt echter niet het bedrag aan tegemoetkoming KOB aangetast, maar de AIO-aanvulling, namelijk door de tegemoetkoming KOB daarop in mindering te brengen.
Daardoor is van vervreemding, verpanding, belening of beslag van de tegemoetkoming KOB feitelijk geen sprake. Eisers behouden immers de KOB-tegemoetkoming.
Deze beroepsgrond faalt.
3.3.1. Verder hebben eisers aangevoerd dat sprake is van ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe hebben zij betoogd dat de inbreuk op het eigendomsrecht weliswaar bij wet is voorzien, maar dat de doelstelling niet legitiem is en een rechtvaardiging ontbreekt. Er is sprake van een discriminatoir effect. Verder wordt volgens eisers een kleine groep getroffen en is de inkomensachteruitgang niet gering, terwijl ook onvoldoende tijd is gegeven om hieraan te wennen.
3.3.2. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ontneming van eigendom, maar slechts van regulering van eigendom. De tegemoetkoming KOB wordt volgens verweerder niet ontnomen, maar in mindering gebracht op de AIO-aanvulling, wat betekent dat de AIO-aanvulling als zodanig niet is verlaagd, althans niet volledig is ontnomen.
3.3.3. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Bijstand, waaronder ook de AIO-aanvulling moet worden begrepen, vormt eigendom in de zin van artikel 1 van het EP. Er is sprake van een verlaging van de AIO-aanvulling per 1 januari 2012. De tegemoetkoming KOB wordt immers in mindering gebracht op de AIO-aanvulling, hetgeen een verlaging van de uitkering tot gevolg heeft. Niet valt in te zien dat ondanks dit gegeven toch ¨slechts¨ sprake is van regulering. Verweerder heeft daarvoor ook geen onderbouwing gegeven. De in geding zijnde verlaging vormt daarom een aantasting van het eigendomsrecht die als ontneming van eigendom moet worden gekwalificeerd.
3.3.4. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gedeeltelijke ontneming van eigendom niet zodanig is dat sprake is van een inbreuk op artikel 1 van het EP. De rechtbank dient daarom te beoordelen of aan de in artikel 1 van het EP geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daartoe moet worden beoordeeld of de aantasting bij wet is voorzien en een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang.
3.3.5. Noodzakelijk is dan dat een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu en dat er een redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de gekozen middelen en het beoogde doel. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (“an individual and excessive burden”) moet dragen.
Aan de staat komt in de sociale zekerheid een ruime beoordelingsmarge toe bij de hantering van deze criteria.
3.3.6. Niet in geschil is dat de inbreuk op het eigendomsrecht is voorzien bij wet.
3.3.7. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd om aan te sluiten bij het feit dat de AIO-aanvulling een bijstandsvoorziening is en dus een vangnetvoorziening op het sociaal minimum. Door de tegemoetkoming KOB mee te nemen in de middelentoets voorkomt de regering dat mensen van 65 jaar of ouder die gebruik maken van de bijstand, daarboven nog de tegemoetkoming KOB ontvangen. Daarnaast is volgens de wetsgeschiedenis een belangrijke aanleiding voor deze wetswijziging de noodzaak om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen.
3.3.8. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee bijeengenomen sprake van een legitieme doelstelling als bedoeld in artikel 1 van het EP. Voor de beantwoording van de vraag of ook aan de overige uit dat artikel voortvloeiende eisen is voldaan, dient de rechtbank vervolgens in te gaan op de overige beroepsgronden van eisers, die ook de samenhang van dat artikel met het gehele EVRM (met name met artikel 14 daarvan) raken.
3.3.9. Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid naar afkomst. De AIO-aanvulling wordt verstrekt aan ouderen die een onvolledig AOW-pensioen hebben opgebouwd, omdat zij niet de gehele periode tussen het vijftiende en vijfenzestigste jaar in Nederland hebben gewoond of gewerkt en dat tekort ook niet kunnen compenseren met een bedrijfspensioen. Meer dan 90% van deze groep is geboren in het buitenland. Vooral deze groep wordt getroffen door de wetswijziging. Dit is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en een verboden onderscheid op basis van afkomst neergelegd in de artikelen 14 van het EVRM, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 1 van het Tweede Protocol (TP), de wet gelijke behandeling, artikel 9 van de Associatieovereenkomst met Turkije en artikel 3 van het Besluit 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 (Besluit 3/80). Eisers hebben daarbij aangegeven dat het niet gaat om directe discriminatie, maar om een verboden (indirect) onderscheid.
Eisers menen dat voor het indirecte onderscheid geen dan wel onvoldoende rechtvaardiging bestaat. Door inconsistente wetgeving wordt nu de tegemoetkoming KOB feitelijk teruggepakt, en dat juist van de armste groep. De doelstelling van tegemoetkoming was bovendien juist om ouderen een fiscale tegemoetkoming te geven omdat zij vanwege hun lage inkomen de fiscale voordelen niet konden verzilveren. Het door de wetgever genoemde doel om meer consistentie binnen de WWB te bereiken is niet overtuigend nu deze groep ouderen al leeft in een situatie van een (financieel) eindstation en dus niet te vergelijken is met de groep bijstandsgerechtigden onder de 65 jaar, aldus eisers.
3.3.10. Verweerder heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat de groep AOW-gerechtigden met een volledig AOW-pensioen die de tegemoetkoming KOB behouden niet te vergelijken is met de groep AIO-gerechtigden, zodat er geen sprake is van gelijke gevallen en daarom het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Verder zijn het inderdaad veelal personen van allochtone afkomst die geen volledige AOW-pensioen hebben opgebouwd, maar er is geen sprake van een verboden onderscheid naar afkomst nu dat de gevolgen zijn van het systeem van de opbouwverzekering van de AOW.
Voorts is de inkomens- en vermogenstoets als geheel niet anders voor deze groep als voor anderen. De AIO-aanvulling betreft een aparte regeling die moet passen binnen het complementaire karakter van de WWB, aldus verweerder.
3.3.11. De rechtbank stelt voorop dat geen van de door eisers ingeroepen rechtsnormen een grotere bescherming biedt tegen indirecte discriminatie dan artikel 14 van het EVRM (dat ook een integrerend onderdeel uitmaakt van de rechtsorde in de Europese Unie). De rechtbank zal haar toetsing dan ook daarop toespitsen.
3.3.12. Het voorwerp van geschil in het onderhavig geval betreft aanspraken onder de sociale zekerheid. Op dat gebied komt aan de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om gevallen die voor de toepassing van de onderhavige verdragsbepalingen als gelijk worden beschouwd, niettemin in verschillende zin te regelen (zie overweging 3.4.2 in het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, LJN: BH2580 en de daar genoemde arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens; het EHRM).
3.3.13. Gegeven die beoordelingsvrijheid van de wetgever, gevoegd bij de omstandigheid dat geen sprake is van direct onderscheid, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het in mindering brengen van de tegemoetkoming KOB op de AIO-aanvulling in strijd is met artikel 14 van het EVRM.
3.3.14. Daartoe is de rechtbank van oordeel dat de aftrek van de tegemoetkoming KOB eisers in eenzelfde positie brengt als alle andere personen die een aanspraak hebben op een uitkering op bijstandsniveau. Dat de wetgever aan deze gelijkheid in het verleden geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend en dat mogelijk in de toekomst evenmin zal doen roept weliswaar vragen op, maar doet geen afbreuk aan het feitelijk gegeven dat de in geding zijnde korting deze gelijke behandeling dient (en door de wetgever ook uitdrukkelijk is ingeroepen).
3.3.15. Eisers hebben aangevoerd dat de groep ouderen waar het hier om gaat al leeft in een situatie van een (financieel) eindstation, en dus niet is te vergelijken met de groep bijstandsgerechtigden onder de 65 jaar. Ook dan blijft echter staan dat eisers feitelijk niet anders worden behandeld dan anderen met een uitkering op bijstandsniveau.
Kennelijk menen eisers dat dat wel het geval zou moeten zijn. Dat kan hen in dit geding echter niet baten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad doet discriminatie op de grond dat ongelijke gevallen onevenredig ongelijk worden behandeld, zich slechts voor bij een overduidelijke (cursivering rechtbank) onevenredigheid. Ook de Centrale Raad van Beroep hanteert dit beoordelingskader (zie overweging 3.7.1 in de uitspraak van 26 augustus 2009; LJN BJ6362).
Van een overduidelijke onevenredigheid is geen sprake. Zelfs indien met eisers zou worden aangenomen dat sprake is van verschillende groepen, blijft staan dat de persoonlijke (financiële) situatie van personen binnen die groepen van meer factoren afhankelijk is dan de leeftijd (zoals bijvoorbeeld een uitkeringsverleden).
3.3.16. Voor zover eisers (ook) bedoelen te stellen dat sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen hen en ouderen met een volledig pensioen bij wie de tegemoetkoming KOB niet wordt gekort, kan niet voorbij worden gezien aan de stelling van verweerder dat in de situatie van eisers ook de gevolgen aan de orde zijn van het systeem van de opbouwverzekering van de AOW. Dat het daarbij gaat om discriminatoire gevolgen is gesteld noch gebleken. Ook in dit opzicht is dus geen sprake van een verboden onderscheid.
3.3.17. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van schending van artikel 14 van het EVRM of van één van de andere door eisers ingeroepen rechtsnormen met betrekking tot discriminatie.
3.3.18. Specifiek in het kader van artikel 1 van het EP overweegt de rechtbank verder nog het volgende. Eisers hebben gesteld dat zij door de wijziging excessief worden getroffen.
3.3.19. Eisers hebben in dit kader ter zitting verwezen naar de antwoorden van de toenmalige minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens de behandeling van het voorstel van de wet MKOB in de Eerste Kamer van 19 april 2011 (Handelingen I, 2010-2011, nr. 25, item 7), met name naar de daarin genoemde groep van 12.000 personen die zou worden getroffen door de in geding zijnde korting op de AIO-aanvulling.
3.3.20. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de handelingen niet eenduidig op welke groep de door de minister genoemde cijfers precies betrekking hebben. Zo wordt de groep van 12.000 eerst omschreven als een groep 65-plussers in Nederland zonder AOW. Onder die groep vallen eisers niet. Daarna wordt gesproken van een groep van 12.000 personen waarvan voor een deel geldt dat ze wel AOW hebben, maar onvolledig, met daarnaast nog een aanvullende bijstandsuitkering. Onder die omschrijving vallen eisers, maar de grootte van die groep is niet duidelijk.
Maar zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat die groep 12.000 personen groot is (of zelfs indien ervan moet worden uitgegaan dat die groep nog kleiner is dan 12.000), dan nog leidt dat niet tot het oordeel dat sprake is van een met artikel 1 van het EP strijdige individual and excessive burden.
3.3.21. De rechtbank weegt daarbij mee dat het bestreden besluit niet betekent dat eisers van al hun middelen van bestaan worden beroofd. Weliswaar telt elke inkomensachteruitgang op een inkomensniveau als dat van eisers relatief extra zwaar, maar objectief gezien is sprake van een inkomensachteruitgang van minder dan 5%. Daarbij blijft het sociaal minimum gegarandeerd.
Voorts wijst de rechtbank erop dat de groep van personen met een inkomen op het minimumniveau beduidend groter is dan alleen die van ouderen met een op de WWB gebaseerde aanvulling op hun pensioeninkomen.
Verder weegt de rechtbank ook in dit kader mee dat van een verboden indirect onderscheid geen sprake is.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder op 29 september 2011 alle AIO-gerechtigden persoonlijk over de naderende verlaging vanaf 1 januari 2012 op de hoogte heeft gesteld, zodat de AIO-gerechtigden (een weliswaar niet ruime) gelegenheid hadden om zich op de vermindering van de AIO-aanvulling voor te bereiden.
3.3.22. Onder deze omstandigheden is er ook geen grond voor het oordeel dat een afbouw- of andere overgangsregeling had moeten worden getroffen. Het ontbreken daarvan maakt de bestreden besluiten dus niet onrechtmatig.
3.3.23. De beroepsgrond slaagt dus niet.
3.4. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
3.5. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, mrs. H.J. Tijselink en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Soylu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB