ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-6150 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens verstoorde verhoudingen en klokkenluidersbescherming in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de afdeling Reiniging van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, en haar werkgever, het dagelijks bestuur van dat stadsdeel. Eiseres is per 1 augustus 2011 ontslagen op grond van ernstig plichtsverzuim, omdat zij samen met een collega extra bedrijfsafval had ingezameld buiten de afgesproken tijden en hoeveelheden, en in ruil daarvoor goederen had aangenomen. De rechtbank oordeelt dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen, die aan te merken zijn als ernstig plichtsverzuim. Eiseres had de ontoelaatbaarheid van haar handelen moeten inzien en had kunnen kiezen om niet mee te werken aan de integriteitschendingen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres op de bescherming van klokkenluiders af, omdat deze bescherming alleen geldt voor meldingen die te goeder trouw zijn gedaan zonder persoonlijk gewin. De vertrouwensbreuk tussen eiseres en verweerder is zodanig dat vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was, waardoor verweerder bevoegd was tot ontslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/6150 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. L.E.D. Tjeertes,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. Stove.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres een schorsing en verbod toegang werkplek opgelegd.
Bij besluit van 7 juni 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres per 1 augustus 2011 ontslag verleend.
Bij besluit van 1 december 2011 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie, de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond en tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard. Bij besluit van 12 december 2011 heeft verweerder de motivering van het besluit van 1 december 2011 aangevuld, in die zin dat eiseres recht heeft op een door verweerder gegarandeerde werkloosheidsuitkering en een eventuele aanvullende en aansluitende uitkering (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012.
Eiseres en haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Tevens zijn verschenen de heer [A], [functie] Reiniging, en de heer [B], [functie] Reiniging, bij verweerders stadsdeel.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres was vanaf 1998 in dienst van de gemeente Amsterdam. Zij was werkzaam als [functie] bij de afdeling Reiniging van stadsdeel Centrum, de laatste jaren bij het onderdeel Commercieel (bedrijven). In 2010 zijn bij het sectorhoofd Afvalinzameling van verweerders stadsdeel in korte tijd meerdere meldingen binnengekomen die betrekking hadden op het gedrag van een collega van eiseres, de heer [C]. Het zou daarbij gaan om het ophalen van meer afval dan contractueel was vastgesteld en/of vaker afval ophalen dan contractueel was vastgelegd en/of afval ophalen bij ondernemers die daartoe geen overeenkomst met verweerders stadsdeel hadden afgesloten door de heer [C] in ruil voor contant geld en/of goederen.
1.2. Op 4 augustus 2010 heeft verweerder aan Bureau Integriteit (BI) van de gemeente Amsterdam opdracht gegeven tot onderzoek naar de vraag of sprake is van één of meer integriteitschendingen door de heer [C] en andere medewerkers van de afdeling Reiniging, waaronder eiseres, en zo ja, wat de aard daarvan is en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden.
1.3. Op 18 november 2010 heeft BI de onderzoeksrapportage aan verweerder toegezonden. De conclusie van het onderzoek is - onder andere - dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. BI adviseert verweerder onder meer disciplinaire maatregelen te treffen tegen eiseres in verband met dit plichtsverzuim.
1.4. Op 27 december 2010 heeft BI aan verweerder advies uitgebracht over de disciplinaire straf die ten aanzien van eiseres zou moeten worden getroffen. BI heeft verweerder geadviseerd aan eiseres onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen.
1.5. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiseres hangende het (nadere) onderzoek op 20 januari 2011 met onmiddellijke ingang en met behoud van bezoldiging geschorst en haar een verbod tot toegang werkplek opgelegd.
1.6. Bij brief van 11 april 2011 heeft verweerder aan eiseres het voornemen tot verlening van (straf)ontslag bekendgemaakt. Op 19 april 2011 heeft een zienswijzegesprek plaats gevonden.
1.7. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit 2 eiseres per 1 augustus 2011 ontslag verleend als bedoeld in artikel 12.12, aanhef en onder b, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) op de volgende gronden. Eiseres heeft samen met collega [C] structureel en gedurende een periode van ten minste enige maanden extra bedrijfsafval ingezameld buiten de door de afdeling Reiniging met de betreffende ondernemer afgesproken tijden en hoeveelheden. Eiseres heeft toegegeven dat zij wist dat er meer bedrijfsafval werd ingezameld dan toegestaan. In ruil daarvoor heeft eiseres goederen aangenomen. Eiseres heeft weliswaar bij haar leidinggevende aangegeven dat zij niet meer met de heer [C] wilde samenwerken, maar heeft daarbij de reden niet aangegeven. Eiseres heeft zich schuldig gemaakt aan overtredingen als bedoeld in artikel 11.3, onder c, van de NRGA, die niet eenmalig waren maar meerdere maanden hebben voortgeduurd. Verweerder is dan ook van mening dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
Doordat eiseres langere tijd heeft meegewerkt aan de integriteitschendingen is het vertrouwen dat in eiseres is gesteld, ernstig geschaad. Daardoor is een onwerkbare situatie ontstaan tussen eiseres, haar leidinggevenden en haar collega’s. Verweerder is van mening dat eiseres om die reden niet langer werkzaam kan zijn binnen de organisatie.
1.8. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie, de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond en tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard.
1.9. Bij besluit van 12 januari 2012 heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld. Verweerder heeft besloten om eiseres in aanvulling op haar WW-uitkering een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toe te kennen op grond van het bepaalde in hoofdstuk 30 van de NRGA.
2. Juridisch kader
2.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2. Op grond van artikel 11.1 van de NRGA volgt de ambtenaar de hem gegeven voorschriften op en behoort in het algemeen alles te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
2.3. Op grond van artikel 11.3, onder c, van de NRGA is het de ambtenaar verboden van het publiek fooien of geschenken te vragen, het geven hiervan uit te lokken of deze aan te nemen.
2.4. Op grond van artikel 13.3 van de NRGA kan de ambtenaar worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 (vervulling van zijn functie) en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
2.5. Op grond van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA kan de ambtenaar geheel of gedeeltelijk worden ontslagen als om een andere reden dan onder a het belang van de gemeente dringend eist dat hij zijn functie op een andere wijze vervult.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder eiseres ontslag kon verlenen op grond van het bepaalde in artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA.
3.2. Met een dergelijke ontslaggrond wordt bedoeld een ontslag wegens verstoorde verhoudingen of ‘incompatibiliteit’, aldus vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad), zie onder meer de uitspraak van 18 augustus 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BR5554. Daarbij moet beoordeeld worden of een vruchtbare samenwerking tussen eiser en verweerder niet meer mogelijk was.
Bij zo’n ontslagverlening brengt het beginsel van een behoorlijke belangenafweging mee dat het ontslag in het algemeen gepaard dient te gaan met toekenning van een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering die ten minste gelijk is aan het voor de ambtenaar geldende totaal van uitkeringen, berekend op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de regeling(en) inzake bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW, aldus eveneens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 21 januari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BL1661). Het bestuursorgaan kan tot een verdergaande financiële regeling zijn gehouden dan het garanderen van die minimum aanspraak indien het een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag aanleiding heeft gegeven.
3.3. Vast staat dat eiseres geruime tijd samen met haar collega [C] - buiten de rijlijsten om – bij ondernemers extra bedrijfsafval heeft opgehaald en dat zij in ruil daarvoor goederen heeft aangenomen. Eiseres heeft dit niet ontkend. Niet is gebleken dat eiseres zelfstandig, dus zonder [C], extra bedrijfsafval heeft opgehaald bij ondernemers. Met het aannemen van goederen heeft eiseres in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 11.3, onder c, van de NRGA. Eiseres heeft zich naar het oordeel van de rechtbank aldus schuldig gemaakt aan de verweten gedragingen die zijn aan te merken als ernstig plichtsverzuim.
3.4. Voor de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is van doorslaggevende betekenis of eiseres de ontoelaatbaarheid van de verweten gedragingen heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Dit is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer: BM8443).
Eiseres heeft aangevoerd dat zij uit vrees voor het agressieve gedrag van collega Liesdek niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan. Zij werd door collega [C] bedreigd en heeft voor haar leven moeten vrezen. Bovendien heeft zij de misstanden bij haar leidinggevende gemeld maar die heeft daar niets mee gedaan, aldus eiseres.
3.5. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De gestelde bedreiging is niet uit feiten of omstandigheden aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk dat eiseres voor haar leven heeft moeten vrezen. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij bang was voor [C] omdat hij regelmatig ruzie had met taxichauffeurs en daarbij schreeuwde. Uit de stellingen van eiseres is echter niet gebleken dat [C] zich op enig moment agressief of bedreigend tegenover haar heeft gedragen. Ook de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard dat zij [C] meerdere keren heeft aangesproken op zijn gedrag en hierover discussies met hem heeft gevoerd, wijst er niet op dat zij aanleiding had om voor hem te vrezen.
3.6. Uit het verslag van het zienswijzegesprek van 19 april 2011 komt naar voren dat eiseres integriteitsschendingen heeft gemeld. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres zich bewust was van de ontoelaatbaarheid van het ophalen van extra bedrijfsafval en het als tegenprestatie aannemen van goederen. Eiseres had, naar het oordeel van de rechtbank, vanaf het moment dat haar duidelijk was dat zij deze goederen kreeg aangeboden in ruil voor het ophalen van extra bedrijfsafval, ervoor kunnen kiezen om er niet aan mee te doen. De omstandigheid dat eiseres zich in 2009 tot haar leidinggevende heeft gewend en daarop geen actie is ondernomen, maakt niet dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt. Uit het dossier en de verklaringen van partijen ter zitting is immers duidelijk geworden dat eiseres bij dit gesprek de door haar geconstateerde misstanden niet expliciet heeft benoemd. Daarnaast had eiseres zich, toen bleek dat haar leidinggevende niets met de melding deed, tijdig tot iemand anders dan haar leidinggevende binnen de organisatie kunnen wenden om de misstanden aan de orde te stellen, bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon of de bedrijfsmaatschappelijk werker. Eiseres heeft niet gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht. Dit betekent dat het plichtsverzuim aan eiseres kan worden toegerekend. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
3.7. Eiseres heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, door aan te voeren dat zij als enige is ontslagen. De rechtbank overweegt dat ook [C] onvoorwaardelijk is ontslagen, en dat eiseres, in tegenstelling tot haar collega’s, als vaste partner met [C] heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is.
3.8. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op de bescherming van klokkenluiders nu zij de misstanden bij haar leidinggevende heeft gemeld. De rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt. In artikel 10, tweede lid, van de Klokkenluidersregeling ”Gedragslijn vermoeden van misstanden gemeente Amsterdam” is bepaald dat de melder die met inachtneming van de bepalingen zoals vermeld in deze gedragslijn een vermoeden van een misstand heeft gemeld, op geen enkele wijze in zijn positie wordt benadeeld, voor zover de melder te goeder trouw handelt en geen persoonlijk gewin heeft bij de misstand of de melding ervan. De Klokkenluidersregeling biedt dus alleen bescherming voor zover de melder te goeder trouw heeft gehandeld en geen persoonlijk gewin heeft gehad bij de misstand of melding ervan. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat zij haar leidinggevende meerdere keren op de misstanden binnen de organisatie heeft gewezen, maar eiseres heeft daar niet concreet bij aangegeven wat er precies aan de hand was. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de informatie zodanig concreet was dat verweerder onmiddellijk in het geweer had moeten komen om de misstanden te beëindigen. Daar komt nog bij dat, zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat eiseres zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij moet worden betiteld als klokkenluider, er nog steeds een vertrouwensbreuk tussen haar en verweerder kon ontstaan die aanleiding gaf tot ontslag binnen het hiervoor geschetste kader van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA. De rechtbank heeft hiervoor uiteengezet dat naar haar oordeel een zodanige breuk ook daadwerkelijk is ontstaan. De rechtbank merkt daarbij nog op dat die vertrouwensbreuk ook blijkt uit de omstandigheid dat verweerder en eiseres van mening zijn blijven verschillen over de ongeoorloofdheid van de verweten gedragingen, zoals uit de stukken en uit de behandeling ter zitting naar voren is gekomen.
3.9. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de verhouding tussen eiseres en verweerder door de gedragingen van eiseres zodanig verstoord is geraakt dat vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk was. Verweerder was in die omstandigheden bevoegd om eiseres met toepassing van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA te ontslaan. De rechtbank overweegt voorts dat feiten en omstandigheden zoals die naar voren gekomen zijn geen steun bieden voor de stelling dat verweerder in het ontstaan én voortbestaan van de verstoorde werkverhouding een overwegend aandeel heeft gehad. Er is daarom geen grond voor een verdergaande financiële compensatie dan verweerder reeds geboden heeft. Geen van de gronden van eiseres slaagt.
3.10. Nu geen van de gronden slaagt, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, voorzitter, en
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. de Vos, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
De griffier, De voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB