ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-4254 ZVW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassingsbereik van afdeling 4.1.3.2 van de Awb inzake dwangsom bij niet tijdig beslissen over voorlopige jaarafrekening Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het College voor Zorgverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig vaststellen van de voorlopige jaarafrekening voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit tot het vaststellen van de voorlopige jaarafrekening een ambtshalve te nemen besluit betreft, en dat dit besluit niet onder het toepassingsbereik van afdeling 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Dit betekent dat de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb niet zijn vervuld, waardoor het beroep van de eiser niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wetsgeschiedenis duidelijk maakt dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op besluiten van algemene strekking of op ambtshalve beschikkingen, tenzij de betrokken bijzondere wet dit expliciet bepaalt. In dit geval bevat de Regeling Zorgverzekeringen geen bepaling die afdeling 4.1.3.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaart. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser, ondanks het feit dat er inmiddels een definitieve jaarafrekening is vastgesteld, belang heeft bij de procedure om te worden beschermd tegen onrechtmatig handelen van verweerder.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig vaststellen van de voorlopige jaarafrekening kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4254 ZVW
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde T.P. Sanders,
en
het College voor Zorgverzekeringen,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 26 augustus 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig vaststellen van de voorlopige jaarafrekening voor de bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2010 door verweerder.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij besluit van 8 juli 2012 heeft verweerder de definitieve jaarafrekening van de Zvw-bijdrage van eiser voor het zorgjaar 2010 vastgesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 26 augustus 2012, aangevuld op 25 september 2012, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet (tijdig) vaststellen van de voorlopige jaarafrekening van de Zvw-bijdrage voor het jaar 2010 en heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
2. Wettelijk kader
2.1. Gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, is de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór
1 januari 2013.
2.2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.4. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet noodzakelijk is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder uiterlijk vóór 30 september 2011 de voorlopige jaarrekening voor het jaar 2010 had moeten vaststellen. Middels het bezwaarschrift van 18 juli 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig vaststellen van de voorlopige jaarrekening en dit bezwaarschrift kan als ingebrekestelling worden aangemerkt. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het door verweerder willens en weten niet willen vaststellen van de voorlopige jaarafrekeningen sprake is van recidiverend onrechtmatig (bestuurs)handelen. Eiser is van mening dat hij – ondanks dat hij geen belang meer heeft bij het afdwingen van de afgifte van een voorlopige jaarafrekening omdat er een definitieve jaarafrekening is vastgesteld – wel het belang heeft dat hij wordt beschermd tegen het onrechtmatig handelen van verweerder. Volgens eiser ligt zijn belang bij deze procedure dan ook in de sanctionering van het stelselmatig en bewust handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling Zorgverzekering.
3.2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het vaststellen van een voorlopige jaarafrekening op grond van artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling Zorgverzekering onder het toepassingsbereik van afdeling 4.1.3.2 (dwangsom bij niet tijdig beslissen) van de Awb valt. In dit verband overweegt de rechtbank dat in de wetsgeschiedenis het volgende is bepaald:
“Voorgesteld is de dwangsomregeling op te nemen als een aparte paragraaf in afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aansluitend bij de daar al opgenomen termijnbepalingen, en deze paragraaf tevens van toepassing te verklaren op beslissingen op bezwaar […]. Gevolg daarvan is dat de regeling zal gelden voor alle beschikkingen op aanvraag en voor alle beslissingen op bezwaar die het karakter van een beschikking hebben. De regeling is dus niet van toepassing op besluiten van algemene strekking of op ambtshalve beschikkingen, tenzij uiteraard de betrokken bijzondere wet een bepaling bevat die de regeling van overeenkomstige toepassing verklaart.” (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 2, te vinden op www.overheid.nl).
3.3. De rechtbank overweegt dat het vaststellen van een voorlopige jaarafrekening van de Zvw-bijdrage op grond van artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling Zorgverzekering een ambtshalve te nemen besluit betreft. Voorts overweegt de rechtbank dat de Regeling Zorgverzekeringen geen bepaling bevat die afdeling 4.1.3.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaart. Naar het oordeel van de rechtbank valt het niet vaststellen van een voorlopige jaarafrekening dan ook niet onder het toepassingsbereik van afdeling 4.1.3.2 van de Awb. Dit betekent dat niet aan de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb is voldaan, zodat het beroep van eiser tegen het niet (tijdig) vaststellen van de voorlopige jaarafrekening van de Zvw-bijdrage voor het zorgjaar 2010 kennelijk niet-ontvankelijk is.
3.4. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig vaststellen van de voorlopige jaarafrekening voor de Zvw-bijdrage voor het zorgjaar 2010 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. van der Zee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 februari 2013.
de griffier, de rechter
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB