Parketnummer: 13/656361-12 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
Van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1990],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2013.
Deze strafzaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 13/666554-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.M. Römer, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 1 maart 2012 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 122,2 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of (ongeveer) 26,8 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, in elk geval
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 28 mei 2012 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4,86 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 7,79 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte de 122,2 gram hasjiesj en 26,8 gram hennep op zijn zolderkamer aanwezig heeft gehad
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de aangetroffen hasjiesj en hennep volgens vaste rechtspraak nodig is dat er bewijs is dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de drugs en dat hij de beschikkingsmacht hierover heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat de drugs zijn gevonden in een hokje zich boven de entree van de zolder bevindt. Dat is in een ruimte die voor alle bewoners toegankelijk is en niet alleen voor verdachte. Uit niets blijkt dat verdachte zich bewust is geweest van die ruimte, laat staan dat verdachte zich bewust is geweest dat zich daar drugs bevonden. Verdachte ontkent het ten laste gelegde en niemand anders heeft daar iets over verklaard. Nu er eveneens geen forensisch bewijs is dat verdachte in verband kan brengen met de drugs verzoekt de raadsman verdachte hiervan vrij te spreken.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal doorzoeking zolder [adres] te [plaats] (doorgenummerde pagina's 031-034) volgt, zoals ook door de raadsman is bepleit, dat op 1 maart 2012 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking in voornoemde woning heeft plaatsgevonden, zijnde het woonadres van [A], de broer van verdachte. Op de zolder, welke middels een trap vrij te bereiken was, zagen de verbalisanten dat deze was ingedeeld in een viertal losse kamers met een middenpad, waarvan zowel aan de rechter- als linkerzijde kamers op slot waren. Tevens zagen zij aan de voorzijde van de zolder aan de rechter- en linkerzijde een tweetal kamers welke niet afgesloten waren. In de linkerkamer zagen de verbalisanten een lege ruimte met wat rommel en opgeslagen spullen. Aan de rechterzijde zagen zij een zolderkamer ingericht voor verblijf. In deze kamer stond een eenpersoonsbed, met daarin verdachte, en een bankstel, met daarop een persoon genaamd [B]. Door de verbalisanten werd over het aantreffen van de drugs het volgende gerelateerd.
"Tevens werd boven de zolder, boven de entree van de zolder een klein kamertje - hokje aangetroffen, waarin werd aangetroffen. Nummer 10: Zak met diverse kleine hoeveelheden vermoedelijk wiet en hasj."
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting geconfronteerd met de bij voornoemd proces-verbaal behorende tekening/plattegrond van de zolderkamer (doorgenummerde pagina 034). Verdachte heeft hierop verklaard dat hij niet weet hoe de politie erbij is gekomen dat "het" van hem is en dat hij geen luikje of hokje op de, op de tekening door de politie gemarkeerde, plaats in zijn zolderkamer heeft.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld aan welke persoon of personen de in het hokje aangetroffen hasjiesj en hennep toebehoren en evenmin dat bij verdachte sprake is geweest van enige mate van bewustheid en/of beschikkingsmacht omtrent de aanwezigheid van voornoemde softdrugs. De verdachte dient dan ook van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
4.4. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte 4,86 gram heroïne en 7,79 gram cocaïne op zijn zolderkamer aanwezig heeft gehad. Zoals uit de processen-verbaal van bevindingen "(door)zoeking woning [adres] te [plaats]" volgt is de politie na een melding van een vechtpartij ter plaatse gegaan. De moeder van verdachte vertelde de verbalisanten dat hij niet thuis was en heeft uitdrukkelijk aan de verbalisanten toestemming gegeven om verdachte in de woning te zoeken. De verbalisanten gingen vervolgens naar de zolder, alwaar verdachte volgens zijn moeder altijd "chilt", om in die ruimte naar verdachte te zoeken. Zij zagen meteen dat open in het zicht meerdere brokken vermoedelijk cocaïne alsmede bruin poeder, vermoedelijk heroïne, in de desbetreffende zolderkamer lagen. Omdat verdachten zich vaak onder of in een bank verstoppen zijn de kussens van de bank opgetild en daar zijn wikkels met vermoedelijk cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen.
4.5. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat de moeder van verdachte slechts toestemming heeft gegeven om de woning te betreden en niet de zolder. Het betreden van de zolder was slechts mogelijk met een machtiging tot binnentreden. Nu deze er niet was dient reeds om deze reden het betreden van de zolderruimte als onrechtmatig te worden beoordeeld. Verder heeft de raadsman bepleit dat in een oogopslag was te zien of verdachte zich in de zeer kleine zolderkamer bevond en het onbegrijpelijk is dat verbalisanten ambtshalve weten dat verdachten zich vaak verstoppen achter, onder of in een bank. Er was geen enkel vermoeden dat verdachte zich "achter, onder of in" de betreffende bank zou hebben verstopt. Het gevolg daarvan is dat het betreden van deze ruimte onrechtmatig is en alles wat daarbij wordt aangetroffen onrechtmatig verkregen is. In deze zaak is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in aanzienlijke mate is geschonden, te weten het recht van verdachte op privacy. Het gevolg van deze verzuimen, te weten al hetgeen is aangetroffen als "fruit of the poisonous tree", dient van het bewijs te worden uitgesloten als bedoeld in artikel 359a lid 1 onder b Sv. De raadsman verzoekt de verdachte hiervan vrij te spreken.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het aantreffen van de drugs in de bank onrechtmatig is verkregen. Indien de verbalisanten gerechtigd waren om de ruimte te betreden mochten zij zoekend rondkijken. Alles waar men de handen bij gebruikt gaat verder dan dit zoekend rondkijken en op dat moment is sprake van een doorzoeking. Het omhoog doen van de kussens van de bank, waarbij men de wikkels met cocaïne aantreft, is een doorzoekings-handeling. Het resultaat van de onrechtmatige doorzoeking dient op grond van artikel 359a lid 1 onder a (de rechtbank leest: b) Sv van het bewijs te worden uitgesloten.
4.6. Het oordeel van de rechtbank
4.6.1. De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uiti en betrekt in haar nadere bewijsoverwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en de raadsman aangevoerde standpunten.
Op 28 mei 2012 te [plaats] kregen verbalisanten de melding van een vechtpartij en hoorden zij dat een man, genaamd [verdachte], iemand zou hebben mishandeld; dat voornoemde [verdachte] zou wonen op het adres [adres] te [plaats] en dat hij mocht worden aangehouden ter zake mishandeling. Bij voornoemde woning gekomen, hoorden de verbalisanten de moeder van verdachte zeggen dat hij niet thuis was. De verbalisanten hoorden dat zij uitdrukkelijk toestemming kregen van de vrouw om in de woning te zoeken naar verdachte. Zij troffen hem niet aan in de woning en besloten te gaan kijken op de bij de woning behorende zolderruimte op de vierde etage. Zij zagen op de vierde etage een gang met daarin een viertal ruimtes, waarvan er zich twee aan de linkerkant en twee aan de rechterkant bevonden. Zij zagen dat de eerste deur aan de rechterkant open stond en dat in deze ruimte het licht aan was. De verbalisanten hadden het vermoeden dat [verdachte] wel eens in deze ruimte zou kunnen zitten en zijn naar binnen gegaan. Toen de verbalisanten de ruimte betraden zagen zij op de tafel terstond meerdere goederen liggen, waaronder:
- een A4-tje met hierop meerdere witte brokken van in totaal 5 gram;
- een stuk plastic met hierop bruin poeder;
- 20 losse wikkels met hierin bruin poeder;
- een ING-bankpas ten name van [verdachte];
- een identiteitsbewijs ten name van [verdachte]
Deze goederen zijn door de verbalisanten in beslag genomen.
De verbalisanten zagen dat de moeder van verdachte de zolder kwam oplopen en ongevraagd verklaarde: "[verdachte] is niet meer hier. De ruimte waar jullie nu zijn, dat is een ruimte waar [verdachte] altijd "chilt". Hij zit hier vaak en zat hier vandaag ook."
De verbalisanten hoorden dat de moeder van verdachte een mobiele telefoon opnam en verklaarde: "Dit is [verdachte]. Hij wil jullie spreken".
Een van de verbalisanten nam de telefoon aan en hoorde een manspersoon - onder meer - verklaren: "Waarom zijn jullie bij mij thuis? Ik ben daar niet. Waarom zijn jullie daar nog? Er is net op straat een vechtpartij geweest, maar dat is onderling opgelost".ii
Uit kennisgevingen van inbeslagneming blijkt dat de volgende verdovende middelen zijn inbeslaggenomen:
- 20 wikkels wit (lag op salontafel, itemnummer 43006615), gewicht 3,82 gram, bevat heroïne;iiiiv
- zakje bruin poeder (lag op salontafel, itemnummer 4306622), gewicht 1,04 gram, bevat heroïne;vvi
- brokjes 5 gram cocaïne (lag op salontafel, itemnummer 430662), bevat cocaïneviiviii.
4.6.2. Nadere overwegingen
Door de verdediging is primair aangevoerd dat de moeder van verdachte slechts toestemming heeft gegeven om de woning te betreden en niet de zolder. Dit verweer wordt verworpen nu uit de inhoud van het hiervoor weergegeven proces-verbaal van bevindingen voldoende blijkt dat de politie zowel de woning als de bijbehorende zolderkamer met toestemming van de moeder van verdachte heeft betreden. Met name is niet gebleken dat de moeder van verdachte er bezwaar tegen maakte dat de verbalisanten de ruimte waar haar zoon regelmatig verblijft hadden betreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de op de salontafel inbeslaggenomen verdovende middelen rechtmatig zijn verkregen tijdens zoekend rondkijken op de zolderkamer van verdachte.
Subsidiair is door de verdediging bepleit dat het aantreffen van de drugs in de bank niet rechtmatig is geschied. Het optillen van de kussens van het bankstel, waarna wikkels met cocaïne worden aangetroffen, is een doorzoekingshandeling en het resultaat van deze onrechtmatige doorzoeking dient op grond van het bepaalde in artikel 359a lid 1 onder b Sv van het bewijs te worden uitgesloten.
Dit verweer slaagt. De grens tussen het zoekend rondkijken en doorzoeken dient te worden bepaald aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. In de onderhavige zaak is door de verbalisanten verklaard dat het hun ambtshalve bekend is dat verdachten zich vaak verstoppen achter, onder of in een bank, waarna - onder meer - door een van de verbalisanten de zitting van het bankstel is opgetild om uit te sluiten dat verdachte zich daaronder zou bevinden. Dit is een handeling die niet valt onder het zoekend rondkijken. De in het bankstel aangetroffen verdovende middelen, te weten een zakje met wikkels bevattende 2,81 gram cocaïne, zijn mitsdien op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat bewijsuitsluiting met zich mee dient te brengen. Verdachte zal daarom van het onder 2 ten laste gelegde bezit van die partiële gewichtshoeveelheid cocaïne worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 28 mei 2012 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,86 gram van een materiaal bevattende heroïne en 4,98 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad. Cocaïne en heroïne zijn voor de volksgezondheid zeer schadelijke stoffen en het gebruik daarvan is ook bezwarend is voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2013 eerder ter zake van strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van het over verdachte uitgebrachte (beknopte) reclasseringsadvies van 27 juli 2012, alsmede het Pro Justitia rapport van 8 juli 2012. Verdachte heeft om hem moverende redenen niet meegewerkt aan het onderzoek van de reclassering en de GZ-psycholoog.
De rechtbank heeft verder bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijk feiten worden opgelegd. Hoewel de rechtbank het bezit van een geringere gewichtshoeveelheid cocaïne bewezen acht dan de officier van justitie en verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, is de door de officier van justitie gevorderde straf als uitgangspunt passend en geboden, gezien de ernst van het bewezen verklaarde. Mede gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, bestaat er echter aanleiding de gevangenisstraf enigszins te matigen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2013.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 046-048 (proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2012).
iii P. 075-076 Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 28 mei 2012.
iv P. 061 Een verslag van 4 juni 2012, laboratoriumnummer 670N12, van drs. [D], forensisch expert, in de zaak tegen verdachte [verdachte].
v P. 080-081 Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 28 mei 2012.
vi P. 062 Een verslag van 4 juni 2012, laboratoriumnummer 671N12, van drs. [D], forensisch expert, in de zaak tegen verdachte [verdachte].
vii P. 086 Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 28 mei 2012.
viii P. 062 Een verslag van 4 juni 2012, laboratoriumnummer 671N12, van drs. [D], forensisch expert, in de zaak tegen verdachte [verdachte].