ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13-666554-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting met bewijsminimum en kenbaarheid van onvrijwilligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 mei 2012 te Amsterdam, samen met een mededader, de aangeefster [A] heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld aan de hand van de verklaringen van de aangeefster, de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben afgespeeld, en de verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeefster, die zichtbaar onder invloed van alcohol verkeerde, niet vrijwillig heeft ingestemd met de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er geen bewijs was voor dwang. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en niet geloofwaardig aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij, [A], tot een bedrag van € 8.019,98 toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor de aangeefster en de ernst van het delict. De uitspraak benadrukt het belang van de kenbaarheid van onvrijwilligheid in zaken van seksuele geweldpleging en de noodzaak van voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/666554-12 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
VONNIS
Van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1990],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2013.
Deze strafzaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] en de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 13/656361-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.M. Römer, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 15 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [A] (telkens) gedwongen te dulden
- dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun, verdachtes, penis(sen) en/of vinger(s) en/of hand(en)/vuist(en) en/of een colafles, althans een voorwerp, in de vagina van die [A] duwde(n)/bracht(en) en/of bewo(o)g(en) en/of
- dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun, verdachtes, duim(en) en/of vinger(s) en/of penis(sen) in de anus van die [A] duwde(n)/bracht(en) en/of bewo(o)g(en) en/of
- dat die [A] verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) moest pijpen en/of aftrekken (terwijl verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun penis(sen) en/of vinger(s) op dat moment in de vagina van die [A] duwde(n)/bracht(en) en/of bewo(o)g(en)) en/of die [A] verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) moest pijpen en/of aftrekken,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- die [A] (die zichtbaar onder invloed van alcohol verkeerde) in een auto mee heeft/hebben genomen naar een appartement/woning en/of
- die [A] cola met daarin whiskey of wodka te drinken heeft/hebben gegeven en/of
- die [A] cocaïne in haar gezicht heeft/hebben geduwd en/of
- die [A] voornoemd(e) appartement/woning binnen heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of
- die [A] een of meer trap(pen) op heeft/hebben geduwd/getrokken/gesleurd en/of
- die [A] een bed op heeft/hebben getrokken en/of geduwd en/of
- de panty en/of string van die [A] heeft/hebben uitgetrokken en/of
- die [A] op haar rug heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [A] heeft/hebben gezegd: "Vind je dat lekker? Dat zijn drie vingers schatje, en nu zijn het er vier" en/of "Vind je dat lekker baby?", althans woorden van gelijke aard of strekking,
- waarbij die [A] verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) gesmeekt heeft te stoppen en/of het niet te doen en/of tegen hen gezegd heeft: "Alsjeblieft doe niet, het doet pijn", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of de hand(en) van verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) heeft weggeduwd en/of
- de benen van die [A] omhoog in de lucht heeft/hebben gehouden en/of
- tegen die [A] heeft/hebben gezegd: "Hou je van anaal schatje?", althans woorden van gelijke aard of strekking,
- waarbij die [A] naar achteren/omhoog gesprongen is en/of zich omhoog geduwd heeft en/of verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) gesmeekt heeft het niet te doen en/of
- die [A] heeft/hebben gefilmd met een (zwarte) mobiele telefoon, althans een (zwarte) mobiele telefoon boven die [A] heeft/hebben gehouden en/of
- tegen die [A] heeft/hebben gezegd: "Je moet mijn penis en ballen tegelijk in je mond doen" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- cocaïne in de mond van die [A] probeerde(n)/wilde(n) stoppen en/of
- gedreigd heeft/hebben die [A] anaal te verkrachten en/of haar kut pijn te doen en/of aan haar ha(a)r(en) te trekken en/of
- die [A] op haar buik heeft/hebben gedraaid en/of geduwd en/of
- tussen de benen van die [A] heeft/hebben gespuugd en/of
- het hoofd van die [A] heeft/hebben vastgepakt en/of naar zijn/hun penis heeft/hebben gedrukt en/of geduwd
- waarbij die [A] geprobeerd heeft te stoppen en/of
- in het gezicht van die [A] heeft/hebben geëjaculeerd
- waarbij die [A] tegen verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) heeft gezegd: "Alsjeblieft niet meer, niet meer", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- (aldus) voor die [A] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 15 mei 2012 te Amsterdam een Engelse jonge vrouw, aangeefster [A], in zijn zolderkamer heeft verkracht, eerst alleen en vervolgens met een onbekend gebleven mededader. [A] was met haar vriend voor een vakantie naar Amsterdam gekomen en tijdens een kroegentocht kregen zij in de nacht van 14 op 15 mei 2012 ruzie. [A] is bij haar vriend weggegaan en kwam in de horecagelegenheid Reina Lounge in contact met een aantal Turkse jongens en meisjes. Na sluitingstijd, in de nachtelijke uren van 15 mei 2012, heeft zij deze bar met twee jongens verlaten en is zij achterop op een scooter meegereden naar de woning van [medeverdachte]. In de woning van [medeverdachte] heeft [A] seks gehad met [medeverdachte] en heeft zij daarna een tijdje geslapen. [medeverdachte] wilde in de vroege ochtend van 15 mei 2012 van [A] af. Verdachte was op de hoogte van de omstandigheid dat een of meer jongens in de woning van [medeverdachte] sex hadden gehad met [A] en dat zij wilde worden teruggebracht naar haar hotel. Verdachte heeft [A] samen met de man die door [A] wordt beschuldigd haar later ook te hebben verkracht met de auto opgehaald uit de woning van [medeverdachte] en is met die man en [A] naar zijn woning in de [straatnaam] gegaan. In zijn zolderkamer in deze woning heeft verdachte eerst alleen en daarna gelijktijdig met de andere man seks gehad met [A]. Een derde man was daarbij aanwezig en heeft toegekeken. Dat er seksuele handelingen tussen verdachte, de onbekend gebleven andere man en aangeefster [A] hebben plaatsgevonden wordt door verdachte niet weersproken. Verdachte heeft echter verklaard dat hij zich niet heeft schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en dat [A] vrijwillig de handelingen heeft ondergaan, dan wel dat de door haar gestelde onvrijwilligheid voor hem niet kenbaar was geworden.
De rechtbank ziet zich mitsdien gesteld voor de vraag of de seksuele handelingen die [A] heeft ondergaan onder uitoefening van –kort gezegd – dwang hebben plaatsgevonden.
4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Aangeefster [A] heeft op 16 mei 2012 aangifte gedaan van verkrachting. Na de aanhouding van verdachte op 29 mei 2012 verklaarde hij dat hij seks met aangeefster [A] heeft gehad, maar dat geen sprake is geweest van dwang. Ter onderbouwing van de dwang heeft de officier van justitie onder meer het volgende naar voren gebracht. Verdachte is door vrienden gebeld met de mededeling dat zij een meisje bij zich hadden. Dat telefonisch contact is gebleken uit de telecomgegevens van [medeverdachte], een zekere [B] en verdachte. [medeverdachte] had seks met [A] gehad en wilde van haar af. [A] is door verdachte en andere personen opgehaald uit [medeverdachte]s woning en meegenomen in een door verdachte gehuurde auto. [A] heeft verklaard dat zij is meegegaan. Zij was in shock en deed wat haar gezegd werd. Zij was murw geslagen door wat eerder in de woning van [medeverdachte] was gebeurd. Ze had de moed opgegeven en hoopte dat de mannen haar zouden terugbrengen naar haar hotel. Zij is uit de auto mee gelopen naar de woning van verdachte, omdat zij niet wist wat ze anders moest doen. De mannen zeiden dat ze mee moest komen en zij was uitgeput en wist ook niet waar zij was. Over het moment van ophalen heeft verdachte verklaard dat hij wist dat het meisje weg wilde uit [medeverdachte]s woning omdat zij seks had gehad met twee van de andere jongens en het daar niet prettig vond. Verdachte wil geen namen noemen van de twee andere mannen die aanwezig waren gedurende de seks, terwijl die juist het standpunt van verdachte dat alles van de kant van [A] geheel en al vrijwillig gebeurde zouden kunnen bevestigen. Uit het vervolgonderzoek is naar voren gekomen dat de inbeslaggenomen colafles inderdaad in contact is geweest met haar vagina. [A] heeft vanuit de zolderkamer van verdachte zowel met de telefoon van verdachte als met haar eigen telefoon een aantal malen 112 gebeld. Het laatste gesprek is door de politie uitgewerkt. Op grond van dit gesprek, de bevindingen van de politie die [A] ineengedoken aantreft in de taxi, de verklaring van de taxichauffeur die bevestigt dat zij erg emotioneel was, het feit dat zij vervelende fysieke onderzoeken heeft ondergaan en de omstandigheid dat vrijwel alles uit de verklaring van [A] is te verifiëren, is de officier van justitie van oordeel dat de verklaring van aangeefster [A], in tegenstelling tot de verklaringen van verdachte, geloofwaardig is.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat de ten laste gelegde verkrachting niet kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard seksueel contact met [A] te hebben gehad, maar dat dit contact vrijwillig was. Hij heeft zich niet op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft consequent en consistent ontkend dat het contact tegen haar wil heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat hij niet over andere personen wenst te verklaren en niet meteen over de colafles heeft verklaard, maakt zijn verklaring niet minder betrouwbaar. Buiten de verklaringen van de aangeefster en de 112-meldingen is er, aldus de raadsman, geen bewijs van de onvrijwilligheid van het contact. Er zijn geen sporen van geweld bij [A] vastgesteld. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [A] de seksuele handelingen met instemming heeft ondergaan en, zo nee, of het verdachte onder de gegeven omstandigheden duidelijk had moeten zijn dat [A] dat seksuele contact niet wilde, en dat verdachte een of meer van de ten laste gelegde dwangmiddelen heeft ingezet om het verzet van [A] te breken. Uit niets dat [A] heeft verklaard kan worden afgeleid dat verdachte heeft moeten weten dat zij geen seks met hem wilde hebben en ook wordt door niets ondersteund dat zij aan hem zou hebben laten blijken dat zij niet wilde. Verdachte heeft [A] op geen enkel moment bedreigd dat zij niet mocht gaan en staan waar zij wilde, zodat het onverklaarbaar is dat zij niet is weggelopen. Over het gebruik van alcohol heeft [A] tegenstrijdig verklaard. Zo heeft zij in haar eerste verklaring gezegd goed tegen alcohol te kunnen en in haar latere verklaring dat zij zo dronken was dat zij nauwelijks kon staan. De verklaringen van [A] zijn onaannemelijk, vertonen gaten en worden waar het betreft de onvrijwilligheid niet voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Deze verklaringen dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt, althans als verklaringen waarvan de betrouwbaarheid niet met voldoende mate kan worden vastgesteld, en aldus van het bewijs te worden uitgesloten. In de weergave van het 112-gesprek kan - kort gezegd - geen onderbouwing worden gevonden voor de dwang, zoals is bevestigd door de deskundige [deskundige]. Ook kan daaruit niet worden geconcludeerd dat verdachte op dwingende toon tegen aangeefster heeft gesproken en er worden geen krachttermen gebruikt. Er is geen enkele reden om de uitwerking van de verbalisant betrouwbaarder te achten dan de uitwerking door de deskundige, met name ook niet nu uit het nadere proces-verbaal van de verbalisant is gebleken dat hij voorkennis had op het moment dat hij het gesprek is gaan uitwerken, terwijl dat bij de deskundige [deskundige] niet het geval is geweest. De inhoud van het 112 gesprek, waarbij verdachte [A] kennelijk allerlei vragen stelt en haar niets opdraagt, ondersteunt zijn verklaring dat [A] op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat het contact tussen beiden op onvrijwillige basis heeft plaatsgevonden. [A] is pas gaan huilen nadat zij in de taxi was gestapt en weg was bij verdachte. Voor wat betreft het 112 gesprek is sprake van één en dezelfde bron voor zover het uit de mond komt van [A] en voor wat betreft de onvrijwilligheid van het contact, hetgeen tot de conclusie dient te leiden dat daarmee niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
4.4. Het oordeel van de rechtbank
4.4.1. De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop deze bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen, dat verdachte de ten laste gelegde verkrachting heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5. De rechtbank betrekt in haar overwegingen de door de officier van justitie en de raadsman aangevoerde standpunten.
4.4.2. Nadere bewijsoverwegingen
Verdachte heeft erkend dat er seksuele handelingen tussen hem, de andere man en aangeefster [A] hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft gesteld dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en dat aangeefster vrijwillig de handelingen heeft ondergaan, althans dat de door haar gestelde onvrijwilligheid voor hem niet kenbaar was.
De rechtbank heeft uit de redengevende feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de kenbaarheid van de onvrijwilligheid van de aangeefster voldoende is komen vast te staan.
De betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
De verklaringen van [A].
[A] heeft verklaard dat zij na seksuele handelingen in de woning van [medeverdachte] in slaap is gevallen, wakker werd gemaakt en te horen kreeg dat zij werd opgehaald door vrienden van [medeverdachte] die haar naar haar hotel zouden brengen omdat hij, [medeverdachte], moest werken. Zij voelde zich op dat moment uitgeput, alsof zij heel kort had geslapen, en werd door verdachte en een andere man meegenomen in een auto. Na een autorit is zij met de mannen in een andere woning naar binnen gegaan. [A] heeft gevraagd waarom zij niet naar haar hotel werd gebracht, maar de mannen spraken met elkaar in het Turks en vertelden haar dat zij eerst verder zouden gaan met feesten. [A] is meegegaan, omdat zij niet wist waar ze was en wat zij op dat moment anders moest doen. Zij was bang en wist dat zij in de problemen zat. In de zolderkamer van de woning van verdachte is [A] vervolgens eerst verkracht door verdachte en daarna door verdachte en zijn onbekend gebleven mededader gezamenlijk. Aangeefster [A] heeft op verschillende momenten te kennen geven dat zij geen seks wilde. Zo heeft zij zich verzet op het moment dat verdachte haar op het bed heeft getrokken en heeft zij zich van verdachte weggedraaid toen hij zijn vingers in haar vagina had gedaan en heeft zij zijn hand weggeduwd. [A] is rechtop gaan zitten toen verdachte een colafles in haar vagina had gestopt en heeft de colafles weggeduwd. [A] heeft om hulp gevraagd aan de andere in de zolderkamer aanwezige personen en heeft gesmeekt om het niet anaal bij haar te doen, zo verklaart zij.
De rechtbank passeert het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [A], zoals afgelegd bij de politie, niet consistent en daardoor onbetrouwbaar zijn. Dat de aangifte, zoals afgelegd bij de zedenpolitie op 16 mei 2012, niet volledig overeenkomt met haar op 14 juni 2012 in het bijzijn van de verdediging afgelegde aanvullende aangifte, is gelet op de impact van een zodanig ingrijpend gebeuren en daarop volgende strafrechtelijke procedure op een slachtoffer c.q. getuige, niet onbegrijpelijk en maakt de aangifte van [A] niet minder betrouwbaar. Deze verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en op zichzelf bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van verdachte.
De rechtbank acht daartegen de verklaringen van verdachte niet op alle punten geloofwaardig. Verdachte heeft in het bijzonder over de kenbaarheid wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij het Engelse meisje in de woning van [medeverdachte] heeft opgehaald. Zij zat daar met andere jongens in de woning wat te drinken. De stemming was gezellig en zij heeft aan verdachte te kennen gegeven dat zij weg wilde. Verdachte wist dat [medeverdachte] seks met haar had gehad, van haar af wilde, dat zij ruzie had met haar vriend en dat zij terug moest worden gebracht naar haar hotel. Bij de rechter-commissaris is verdachte in de zaak van [medeverdachte] als getuige gehoord en heeft hij verklaard dat hij niet in diens woning is geweest en het meisje in de traphal heeft opgehaald. [medeverdachte] heeft tegen verdachte gezegd dat als zij klaar waren met het meisje zij haar naar haar hotel moesten brengen. Verdachte heeft geen overleg gehad met aangeefster over de vraag of zij met hem mee wilde en heeft evenmin met [medeverdachte] gesproken over de vraag of het meisje nog seks wilde.
Onder deze omstandigheden en gezien de consistente verklaringen van aangeefster, acht de rechtbank de lezing van verdachte over de aanloop tot de gebeurtenissen in de woning van verdachte niet aannemelijk.
Verdere beoordeling.
De raadsman heeft aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal dan die van de aangeefster en niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 lid 2 Sv volgt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In uitspraken van 6 maart 2012 nuanceert de Hoge Raad de maatstaf dat het steunbewijs de kern van het tenlastegelegde moet ondersteunen en overweegt dat het daderschap kan worden aangenomen indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In de onderhavige zaak bevat het dossier voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster [A] en komen haar verklaringen eveneens op essentiële onderdelen overeen komen met andere in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden.
Als steunbewijs beschouwt de rechtbank de verklaringen van verdachte en van de taxichauffeur, alsmede de bevindingen van de politie, te weten:
A: Verdachte heeft verklaard dat aangeefster weg wilde uit het huis waar hij haar ontmoette, omdat ze met twee van de daar aanwezige jongens seks had gehad. Ze vond het niet fijn om daar te zijn, aldus verdachte. Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk dat zij vervolgens in die zelfde nacht seks zou willen hebben met verdachte, die zij pas net had ontmoet, en (deels tegelijkertijd) met nog een andere voor haar onbekende man.
B: Tegenover de politie heeft verdachte aanvankelijk ontkend ook iets anders dan zijn penis en vingers in de vagina van aangeefster te hebben gestopt. Pas toen de verbalisanten hem voorhielden dat hij eerlijk moest zijn omdat zij onderzoek hadden gedaan in zijn huis, bekende hij dat hij (ongevraagd) een 50 cl colafles een vingerlengte in haar heeft gedaan.
C: Verder heeft verdachte verklaard dat hij zich aan aangeefster heeft voorgesteld met een andere dan zijn eigen naam, te weten [C].
D: De 112-meldingen zijn weliswaar van aangeefster zelf afkomstig, maar zij illustreren, en onderbouwen aldus als bewijs, hoe zij de situatie op de desbetreffende momenten heeft beleefd. Aangeefster heeft de eerste keer om 07:20 uur met de telefoon van verdachte contact gezocht met de 112-alarmcentrale. Hoewel er gedurende een periode van 17 seconden een verbinding tot stand is gekomen was er voor de telefoniste niets te horen en heeft deze vervolgens de verbinding verbroken. Daarna heeft aangeefster van 8:17:33 tot 8:17:55 uur en van 8:19:13 tot 8:19:29 uur met haar eigen telefoon contact gezocht met de 112-centrale. Hoewel een verbinding tot stand kwam, was ook toen (vrijwel) niets te horen en heeft de telefoniste de verbinding verbroken. Vervolgens heeft aangeefster met haar telefoon van 8:20:48 tot 8:21:08 uur gebeld met de 112-centrale. Op de achtergrond was voor de politie twee keer heel zacht een stem te horen die de woorden “Please” of “Police” fluisterde, waarna de verbinding door de telefoniste werd verbroken. De laatste 112 melding van aangeefster met haar telefoon heeft geduurd van 8:23:02 tot 8:46:35 uur. Zij kreeg contact met een medewerkster van de centrale meldkamer en vroeg om de politie en meldde “I got attacked”. Zij zei huilend, dan wel wanhopig, niet te weten waar ze was en kon alleen melden dat zij in een woning te [plaats] verbleef. Aangeefster gaf haar telefoonnummer aan de medewerkster van de meldkamer en die gaf [A] het advies om te trachten naar buiten te komen en de straatnaam te achterhalen waar zij zich bevond. Aangeefster sprak veelal fluisterend en liet de lijn naar de meldkamer openstaan toen er andere personen in de ruimte kwamen waarin zij zich bevond. Het laatste gesprek is integraal uitgewerkt door de politie en op verzoek van de verdediging heeft deskundige Prof. [deskundige] fragmenten van de geluidsopnamen beluisterd en zijn diens bevindingen verwerkt in een deskundigenrapport. Ter terechtzitting van 5 februari 2013 heeft de rechtbank in het bijzijn van de verdachte, de raadsman en de officier van justitie het eerste deel van deze geluidsopnamen beluisterd. De voorzitter heeft als eigen waarneming van de rechtbank dat de stem van - naar de rechtbank begrijpt - aangeefster [A] benepen, huilerig, angstig en als van iemand die ‘in de piepzak” zit, klonk.
E: Het feit dat aangeefster heeft geprobeerd om de naam uit te spreken van de straat waarin verdachte woont toen zij met verdachte op straat liep (en toen de lijn met de meldkamer nog openstond), sluit aan bij het advies van de meldkamermedewerkster om de naam van de straat te achterhalen. Dat wijst erop dat aangeefster wilde dat de politie te weten kwam waar zij zich bevond.
F: Verdachte wilde niet dat aangeefster naar het straatnaambordje keek.
G: De taxichauffeur zag en hoorde dat aangeefster [A] huilde en overstuur was nadat zij door verdachte in de taxi was achtergelaten. De politie nam waar dat aangeefster ineengedoken en met betraande ogen in de taxi zat en emotioneel was. De rechtbank acht de stelling van de verdediging dat verdachte pas is gaan huilen in de taxi omdat zij spijt had van het feit dat zij seks had gehad met verdachte, niet aannemelijk, zeker in het licht van de bovengenoemde geluidsopnamen van het 112-contact.
Alle bovengenoemde omstandigheden, in samenhang beschouwd, ondersteunen de verklaring van aangeefster dat zij tegen haar wil seks met verdachte en diens mededader heeft gehad, en maken de verklaring van verdachte dat de seks met hem vrijwillig gebeurde onaannemelijk.
In dit verband dient aandacht te worden besteed aan een alternatief scenario, waarin aangeefster uit vrije wil seks zou hebben gehad met verdachte en de andere man. Dit is een scenario waarin aangeefster na de ruzie met haar vriend en het verblijf in de woning van [medeverdachte] seks met andere mannen zou hebben gezocht, althans die niet uit de weg zou zijn gegaan. Aldus zou zij, in de bewoordingen van de raadsman, wraak hebben willen nemen op haar vriend en zouden haar handelwijze m.b.t. het bellen van 112 te verklaren zijn uit paniek, veroorzaakt door het besef dat zij daarin te ver was gegaan.
De aannemelijkheid van dit scenario loopt echter reeds stuk op de omstandigheid dat aangeefster, kennelijk reeds bij het verlaten van de woning van [medeverdachte], geen vrede had met de situatie waarin zij zich bevond. Bovendien is niet aannemelijk dat de door de raadsman gesuggereerde paniek van aangeefster langere tijd zou hebben voortgeduurd en de emoties als geregistreerd en bij haar waargenomen zouden hebben voortgebracht. Bij de overtuiging van de rechtbank dat van een aldus ingegeven paniek geen sprake is geweest, speelt tevens een rol dat aangeefster aannemelijk heeft gemaakt dat zij was aangewezen op psychische nazorg als door haar in het kader van haar vordering als benadeelde partij gesteld.
De rechtbank neemt de aangifte dan ook tot uitgangspunt voor de bewezenverklaring. Deze bevat voldoende aanknopingspunten om het subsidiaire standpunt van de verdediging dat het ontbreken van instemming met de seks door aangeefster voor verdachte niet kenbaar was, eveneens te passeren. Tevens wordt nog overwogen dat reeds de aanwezigheid van drie mannen bij de seks, van wie twee daaraan actief deelnamen, ertoe zal hebben bijgedragen dat zij tot niet veel meer in staat was dan het min of meer lijdzaam ondergaan van hetgeen haar werd aangedaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 15 mei 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander door feitelijkheden [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende verdachte en/of zijn mededader die [A] gedwongen te dulden
- dat verdachte en zijn mededader hun penis en vingers en een colafles in de vagina van die [A] duwden/brachten en bewogen en
- dat verdachte zijn duim in de anus van die [A] duwde en
- dat die [A] verdachte en zijn mededader moest pijpen, terwijl verdachte en zijn mededader hun penis of vingers op dat moment in de vagina van die [A] duwden/brachten of bewogen en die [A] verdachte en zijn mededader moest aftrekken,
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte en zijn mededader
- die [A], die zichtbaar onder invloed van alcohol verkeerde, in een auto mee hebben genomen naar een appartement/woning en
- die [A] cola met daarin whiskey of wodka te drinken hebben gegeven en
- die [A] een bed op hebben getrokken en
- de panty en string van die [A] hebben uitgetrokken en
- die [A] op haar rug hebben geduwd en
- tegen die [A] hebben gezegd: "Vind je dat lekker? Dat zijn drie vingers schatje, en nu zijn het er vier" en "Vind je dat lekker baby?"
- waarbij die [A] verdachte en zijn mededader gesmeekt heeft te stoppen en het niet te doen en tegen hen gezegd heeft: "Alsjeblieft doe niet, het doet pijn" en de handen van verdachte en zijn mededader heeft weggeduwd en
- de benen van die [A] omhoog in de lucht hebben gehouden en
- tegen die [A] hebben gezegd: "Hou je van anaal schatje?"
- waarbij die [A] naar achteren gesprongen is en gesmeekt heeft het niet te doen en
- tegen die [A] hebben gezegd: "Je moet mijn penis en ballen tegelijk in je mond doen” en
- die [A] op haar buik hebben gedraaid en
- tussen de benen van die [A] hebben gespuugd en
- het hoofd van die [A] hebben vastgepakt en naar hun penis hebben gedrukt en
- waarbij die [A] geprobeerd heeft te stoppen en
- in het gezicht van die [A] hebben geëjaculeerd en
- aldus voor die [A] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich met met iemand anders ten koste van aangeefster heeft schuldig gemaakt aan een op intimiderende en vernederende wijze uitgevoerde verkrachting. De intimidatie en vernedering schuilen met name in de gelijktijdig door verdachte en de mededader uitgevoerde diverse seksuele handelingen, terwijl een derde man daarbij gedurende enige tijd als toeschouwer aanwezig was. Verdachte heeft met zijn handelwijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden door haar met zijn mededader op verschillende plaatsen gelijktijdig te penetreren, en daarbij het gebruik van een colafles als lichaamsvreemd attribuut niet te schuwen. Het zal door het slachtoffer als extra vernederend zijn ervaren dat verdachte zijn zaadlozing in c.q. op haar gezicht, bij de mond, heeft laten gebeuren.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich van het bovenstaande kennelijk geen enkele rekenschap gegeven, dan wel heeft hij dat ondergeschikt gemaakt aan, en zich slechts bekommerd om, bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en die van zijn mededader. De verkrachting is voor het slachtoffer behalve kwetsend ook een beangstigende ervaring geweest, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring. De verkrachting heeft voor haar grote gevolgen gehad. Zij is het vertrouwen in andere mensen kwijtgeraakt, heeft psychotherapie moeten inroepen en ondervindt van hetgeen haar is overkomen nog steeds psychische klachten, behorend bij een posttraumatisch stresssyndroom. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond. Eerder lijkt hij zich een slachtofferrol aan te meten.
De rechtbank houdt eveneens ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2013 eerder ter zake van strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over verdachte uitgebrachte (beknopte) reclasseringsadvies van 27 juli 2012, alsmede een Pro Justitia rapport van 8 juli 2012 betreffende verdachte, die om hem moverende redenen niet heeft meegewerkt aan nadere rapportage door de reclassering noch aan het onderzoek van de GZ-psycholoog. Bij die stand van zaken moet de rechtbank er van uitgaan dat verdachte ten volle verantwoordelijk is te houden voor het door hem gepleegde feit en dat geen verzachtende omstandigheden gelden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf tevens rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS betrokken. Volgens die oriëntatiepunten is 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt voor een verkrachting. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met strafvermeerderende factoren van de duur, het besmettingsrisico (verdachte en zijn mededader hebben geen condoom gebruikt), het feit dat sprake is van meerdere daders.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is.
8.4. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.4.1. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie als standpunt naar voren gebracht dat deze vordering grotendeels hoofdelijk kan worden toegewezen ten laste van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4.2. Door de raadsman van verdachte is aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Tevens heeft de raadsman, subsidiair, verweer gevoerd tegen de verschillende posten van de vordering. De rechtbank betrekt in haar overwegingen de door de raadsman aangevoerde standpunten.
8.4.3. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van [A], te weten de onder 2 tot en met 10 opgesomde schadeposten, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 519,98.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat de vordering ter zake van die schade zich naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00.
De vordering kan dan ook tot het bedrag van € 8.019,98 worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van schadepost 1 (vlucht naar [buitenland]) van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dienaangaande nader onderzoek noodzakelijk is. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van schadepost 11 (hotel voor ouders en vriend om benadeelde partij te vergezellen tijdens de rechtszaak) is geen sprake van rechtstreekse schade, zodat de benadeelde partij ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
In het belang van [A] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [A], toe tot € 8.019,98 (bestaande uit € 519,98 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade) en veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [A] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten 1 en 11 (vlucht naar [buitenland] en vlucht + hotel voor ouders en vriend om benadeelde partij te vergezellen tijdens de rechtszaak) en voor het overige gedeelte van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A], € 8.019,98 (bestaande uit
€ 519,98 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade) aan de Staat te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 75 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2013.