ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4282
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.M. van den Bergh
- K.A. Brunner
- H.M. van Niftrik
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van verkrachting en aanranding met onvoldoende bewijs
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding van de aangeefster [A] op 15 mei 2012 te Amsterdam, heeft de rechtbank Amsterdam op 19 februari 2013 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door de meervoudige strafkamer en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 februari 2013. De officier van justitie, mr. K.M. Römer, had gevorderd dat de verdachte voor het primair bewezen geachte feit zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.T.G. van Wandelen, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de seksuele handelingen vrijwillig waren en dat er onvoldoende bewijs was voor dwang.
De rechtbank overwoog dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie bepaald dat een bewezenverklaring niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige, en dat er voldoende steunbewijs moet zijn. In deze zaak was er onvoldoende wettig bewijs voorhanden om de verdachte te veroordelen voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot gevangenneming van de verdachte ontviel, en verklaarde de benadeelde partij [A] niet-ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, waarbij het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, E.J.M. Veerman. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zaken van seksuele misdrijven, waar de verklaringen van de betrokken partijen cruciaal zijn voor de bewijsvoering.