ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 13-499 ANW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.P.J. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening nabestaandenuitkering op basis van woonlandbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die in Turkije woont. De verzoekster ontving een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw), maar deze uitkering werd per 1 januari 2013 met 40% verlaagd op basis van het woonlandbeginsel. Dit besluit leidde tot een verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de verzoekster vreesde voor een achteruitgang in haar financiële situatie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat een financieel belang op zich zelf geen spoedeisende reden is om een voorziening te treffen. De verzoekster had niet aannemelijk gemaakt dat er door het besluit een actuele financiële noodsituatie zou ontstaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vaste lasten van de verzoekster, die € 228,28 per maand bedragen, uit de aangepaste nabestaandenuitkering konden worden voldaan. Er was geen bewijs dat de verzoekster in een actuele financiële noodsituatie verkeerde die onomkeerbare gevolgen zou hebben.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen zodanig spoedeisend belang was dat de verzoekster de behandeling van haar bezwaar niet kon afwachten. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R.E. Toonen en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/499 ANW
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
wonende te Turkije,
verzoekster,
gemachtigde mr. T. Harmankaya,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigden mr. P.C.J. van der Nes en mr. J. v.d Berg.
Procesverloop
Verzoekster heeft op 28 januari 2012 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 11 december 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2013.
Partijen zijn daar verschenen bij hun gemachtigden.
Overwegingen
1. inleidende bepalingen
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het besluit waarop het verzoek en het bezwaar betrekking hebben is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2. feiten en omstandigheden
2.1. Verzoekster ontvangt een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw). Verzoekster woont in Turkije. Met een schriftelijke vooraankondiging van 13 juli 2012 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat de nabestaandenuitkering naar het buitenland zal worden uitbetaald volgens het kostenniveau van het land waar verzoekster woont (het zogenoemde woonlandbeginsel). Voor verzoekster betekent dit dat zij 40% minder aan nabestaandenuitkering zal ontvangen dan voorheen.
2.2. Bij bestreden besluit van 11 december 2012 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar nabestaanden uitkering per 1 januari 2013 wordt aangepast te weten
€ 667,70 netto per maand.
2.3. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster heeft primair aangevoerd dat haar nabestaandenuitkering in strijd met het artikel 6 van het Besluit 3/80 van de Associatieraad EEG-Turkije is verlaagd. Subsidiair heeft zij zich beroepen op een aantal andere verdragsbepalingen. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat nu zij geen volledige nabestaandenuitkering ontvangt, haar financiële situatie steeds nijpender wordt.
3. beoordeling
3.1. Naast haar inhoudelijke bezwaren tegen het besluit heeft verzoekster er op gewezen dat zij € 228,28 per maand betaalt voor huur en boodschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster nog gezegd dat er afbetalingsverplichtingen zijn aangegaan in verband met de aanschaf van witgoed in de veronderstelling dat die verplichtingen konden worden betaald uit de lopende uitkering.
3.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een financieel belang op zich zelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als er sprake is van een actuele financiële noodsituatie. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De door verzoekster genoemde vaste lasten van € 228,28 per maand kunnen uit de aangepaste nabestaandenuitkering worden voldaan. Verzoekster heeft verder niet met stukken onderbouwd dat zij in een actueel financiële noodsituatie verkeert met voor haar onomkeerbare gevolgen. Verzoekster is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van een spoedeisend financieel belang.
3.3. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van een zodanig spoedeisend belang dat maakt dat verzoekster de behandeling van haar bezwaar niet kan afwachten.
3.4. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afwijzen. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2013.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:
Coll: JvdV
SB