1.1. [verweerder], geboren op [1973], is per 1 januari 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de duur van 6 maanden, in dienst getreden van [verzoekster], in de functie van schade-expert.
1.2. Deze arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd, de tweede maal tot 1 juli 2012.
1.3. Op 18 oktober 2011 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. In het door [verzoekster] daarvan gemaakte verslag – hetgeen niet ter ondertekening aan [verweerder] is voorgelegd – is daarbij onder andere opgemerkt: “Op het punt taalvaardigheid en communicatieve en onderhandelingsvaardigheden is verbetering wenselijk. Afgesproken om eerst te bezien of de opleiding daarin voorziet. (…) Afspraak 2012 Taalkundige verbetering c.q. vermijden van slordige fouten in (concept) rapporten. Rapportage met wat meer oog voor detail. Percentage rappellen over tijd < 15%. Percentage vrl rapp over tijd < 15%.”
1.4. Op 23 mei 2012 heeft [verzoekster] een brief geschreven aan [verweerder] met onder andere de volgende inhoud: “Op 8 mei en 18 mei 2012 heeft jouw Vakgroepmana[naam] met jou gesproken over de voortgang in jouw ontwikkeling binnen [verzoekster]. Nadat al eerder in begin april 2012 is geconstateerd dat de voortgang in jouw dossierbehandeling stagneerde, grote achterstanden waren ontstaan en er geen productie in de zin van correspondentie, rapportage (voorlopig, interim of definitief) verscheen en het ontbreken van adequate voortgangsberichten aan opdrachtgevers en overige betrokkenen werd vastgelegd,is door [naam] besloten je “droog” te leggen van nieuw werk en werd afgesproken dat je “als de wiedeweerga” zou zorgen voor het oplossen van de achterstanden. (…) Besproken is dat, indien jij de eerder genoemde slagen wel weet te maken, uit menselijk en persoonlijk oogpunt gezien, de bereidheid kan ontstaan om je na 30 juni aanstaande nogmaals een tijdelijk verband van 6 maanden aan te bieden. Echter ook dan, mocht je tot 15 juni aanstaande laten zien wat je waard bent (en je gaf herhaald te kennen dat je aan onze eisen zou kunnen voldoen) is aan het verlenen van die buitengewone extra kans van nogmaals 6 maanden uitdrukkelijk de eis verbonden dat je op alle genoemde en besproken onderdelen beter presteert. In de loop van die 6 maanden zal in wekelijkse persoonlijke gesprekken met [naam] de voortgang worden besproken en bewaakt. De verbeterpunten zijn: 1) op dossierniveau zelf vraagpunten aandragen. Het moet niet nodig zijn dat [naam] bij jou moet hengelen waar de knelpunten zitten 2) Het binnen reguliere eisen van opdrachtgevers verzorgen van voortgangsberichtgeving 3) Het op orde houden van rappellijsten, niet alleen cosmetisch qua agenderingsdatum in het systeem maar op basis van onderliggende voortgangsberichtgeving 4) Het beperken van inzet van tijd op dossiers die dat niet kunnen hebben. Eerder overleg met [naam] over te kiezen aanpak en tijdsbesteding 5) (…) 6) (…).”
1.5. Op 14 juni 2012 is door [verzoekster] aan [verweerder] een brief gestuurd met daarin: “Het huidige contract wat afloopt op 30 juni a.s. wordt verlengd met 6 maanden. De nieuwe overeenkomst is geldig vanaf 1 juli 2012 en derhalve van rechtswege eindigend op 31 mei 2012. Aan het verlenen van een nieuw contract voor bepaalde tijd verbinden wij nadrukkelijk de voorwaarde dat het sinds 23 mei jl. ingezette traject van verbetering van prestaties in de komende maanden bestendig is en er op alle werk/verbeterpunten zoals eerder verwoord in de brief van 23 mei jl. meetbare verbetering wordt bereikt. Indien van jouw zijde de ingeslagen weg wordt voortgezet met tastbare en meetbare resultaten hebben wij de intentie om jou per 1 januari 2013 een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Wij gaan er vanuit dat wij uiterlijk in het 2e deel van november 2012 hier uitsluitsel aan jou over kunnen geven.” [verweerder] heeft deze brief voor akkoord getekend.
1.6. [verweerder] heeft ter zitting verklaard voorafgaand aan het door partijen ondertekenen van deze brief [verzoekster] er op gewezen te hebben dat verlenging van de derde tijdelijke arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2012 zou betekenen dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard zich er van bewust te zijn geweest dat verlenging van de tijdelijke overeenkomst tot 1 juli 2012 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou doen ontstaan.
1.7. Op 11 september 2012 is een klacht van een klant binnengekomen over [verweerder]. [verweerder] had de klant in april 2012 bezocht en herhaaldelijk toegezegd dat er een schadevoorstel zou worden gedaan. Dat was tot 11 september 2012 nog niet gebeurd. [verweerder] heeft hierop tegenover [verzoekster] verklaard de toezegging te hebben gedaan maar niet te zijn nagekomen. Ook de eerste week na zijn vakantie is dit blijven liggen.
1.8. Op 21 september 2012 is door een andere klant van [verzoekster] een klacht ingediend over [verweerder], inhoudend dat na 23 mei 2012 niets meer van [verweerder] was vernomen. [verweerder] heeft hierop aan [verzoekster] te kennen gegeven voor zijn vakantie medio augustus een rapportage te hebben willen opstellen, doch dat dat niet gelukt was.
1.9. Op 16 oktober 2012 is een vervolgklacht van deze laatste klant binnengekomen, omdat deze klant door zijn cliënt aansprakelijk was gesteld, terwijl de klant na diens reactie op 2 oktober 2012 niets meer van [verweerder] had vernomen. [verweerder] heeft hierop aan [verzoekster] verklaard te hebben gedacht “dat er wellicht ook nog wel een reactie van de betreffende klant zou komen”.
1.10. Op 9 november 2012 is een klacht binnengekomen van een andere verzekerde. [verweerder] had op eigen initiatief een concept-aansprakelijkheidstelling opgesteld en aan de verzekerde verstrekt. De advocaat van de verzekerde had aan deze laten weten dat dat concept niet klopte. [verweerder] heeft hierover aan [verzoekster] verklaard dat een en ander van hem niet slim was.
1.11. [verzoekster] heeft [verweerder] op 21 november 2012 mondeling laten weten de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2013 niet te willen voortzetten. [verweerder] heeft [verzoekster] op 26 november 2012 per e-mail bericht: “[naam], ik heb nog veel vrije dagen staan en ik wil ze niet laten uitbetalen. Om te voorkomen dat ik dagen kwijt raak en om thuis het een en ander te regelen neem ik voorlopig vrij”.
1.12. [verzoekster] heeft [verweerder] op 30 november 2012 schriftelijk laten weten de arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2013 niet te verlengen. “Met jou is afgestemd dat jouw laatste werkdag 14 december 2012 is, de werkdagen daarna neem jij opgebouwde vrije dagen op. (…) Het restant van niet opgenomen maar wel opgebouwde dagen zal aan jou in januari 2013 worden uitbetaald. De formele beëindiging is vastgelegd in de beëindigingovereenkomst die je hierbij aantreft. Wij verzoeken je deze getekend te retourneren.” In de bijgevoegde beëindigingovereenkomst staat onder andere vermeld: “De arbeidsovereenkomst wordt met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 januari 2013.” [verweerder] heeft deze overeenkomst niet ondertekend maar op 13 december 2012 per e-mail aan [verzoekster] laten weten dat een vast dienstverband is ontstaan, dat hij het er niet mee eens was dat dit contract eindigt op 31 december 2012 en dat hij zijn werkzaamheden zoals gebruikelijk met volle inzet zal voortzetten.
1.13. [verweerder] is vanaf 14 december 2012 vrijgesteld van werk.