RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.756-12
RK nummer: 12/7589
Datum uitspraak: 22 januari 2013
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 november 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 mei 2012 door de Rechtbank te Ostrava (Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Tsjechoslowakije) op [1981],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 december 2012 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op
11 december 2012 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.F.A.M. Collart, advocaat te Eindhoven, heeft verklaard dat de opgeëiste persoon hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem het woord te voeren.
Bij tussenuitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.F.A.M. Collart, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Tsjechische taal. Met instemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de heropening en schorsing.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een veroordelend vonnis van de Rechtbank te Ostrava van 15-5-2006, in samenhang met het vonnis van het Gerechtshof te Ostrava van 10-1-2007, dossiernummer 3 To 805/2006, referentie: 8 T 104/2005.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd(e) vonnis(sen).
De veroordeling betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in onderdeel e) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Tsjechië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid, OLW
Op de zitting van 11 december 2012 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, zodat artikel 6, tweede lid, OLW aan overlevering in de weg staat. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Aan twee van de drie eisen die artikel 6, vijfde lid, OLW voor gelijkstelling met een Nederlander stelt, is voldaan en het rechtsmachtvereiste, waaraan niet is voldaan, mag niet aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen, omdat dit vereiste in strijd is met het in artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neergelegde discriminatieverbod.
De officier van justitie heeft op de zitting van 11 december 2012 een schriftelijk standpunt overgelegd, welk standpunt inhoudt dat het in artikel 6, vijfde lid, OLW neergelegde rechtsmachtvereiste niet in strijd is met artikel 18 VWEU.
Op de zitting van 22 januari 2013 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zo snel mogelijk wil worden overgeleverd aan Tsjechië. Gezien deze verklaring heeft de raadsman van de opgeëiste persoon het gevoerde verweer ingetrokken en heeft hij de rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk uitspraak te doen. De officier van justitie heeft meegedeeld dat het Openbaar Ministerie een principiële uitspraak van de rechtbank over het verweer had gewenst, maar dat de rechtbank geen acht meer kan slaan op het gevoerde verweer, nu de raadsman dat heeft ingetrokken. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het Openbaar Ministerie desalniettemin een oordeel van de rechtbank over het rechtsmachtvereiste op prijs zou stellen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het verweer inzake het rechtsmachtvereiste is ingetrokken. De rechtbank zal het standpunt van het Openbaar Ministerie inzake het rechtsmachtvereiste niet ambtshalve beoordelen.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Rechtbank te Ostrava (Tsjechië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en R.A. Kok, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2013.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.