RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.723-12
RK nummer: 12/6827
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 27 september 2012, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Justitie ontvangen verzoek van de Monegaskische autoriteiten tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Roemenië) op [1977],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft op 18 januari 2013 de opgeëiste persoon, zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. R.A. Bosman ter openbare zitting gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
2.2 Inhoud van het uitleveringsverzoek
De uitlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van Monaco van een vrijheidsstraf van 18 maanden, wegens diefstallen (met inklimming) opgelegd bij een vonnis van 27 september 2011 door het Tribunal de Première Instance in Monaco, met kenmerk: 2010/002327. In het dossier bevindt zich een afschrift van dit vonnis, inclusief een gewaarmerkt afschrift in Franse taal. Hierin zijn onderhavige feiten omschreven. De griffier hecht een gewaarmerkt kopie van het vertaalde vonnis als bijlage aan deze uitspraak.
Vervolgens is een arrestatiebevel uitgevaardigd door het Tribunal de Première Instance (Chambre Correctionnelle) de la Principaute de Monaco, met nummer: 2010/002327, van
27 september 2011. Ook hieruit volgt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achtien) maanden.
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Monegaskisch recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrij¬heids¬straf met een maximum van tenminste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als een¬zelfde in¬breuk op de Neder¬landse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrij¬heids¬straf van tenminste één jaar kan worden opgelegd.
4. Verweer op grond van artikel 5, derde lid, van de ULW
Blijkens voornoemd vonnis van 27 september 2011 is de opgeëiste persoon door het Tribunal de Première Instance bij verstek veroordeeld.
Uit de door de Monegaskische autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat dit vonnis bovendien niet in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt.
Artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:
Het aantekenen van het verzet moet plaatsvinden binnen de acht dagen van de betekening van het vonnis, zo niet vervallen de rechten.
Doch, mocht het vonnis niet betekend zijn aan de verdachte in persoon, dan kan de betekening van het verzet worden ingesteld totdat de verjaringstermijnen van de straf zijn vervallen, tenzij vastgesteld is dat de veroordeelde kennis heeft genomen van het vonnis. In dit laatste geval zal de betekening slechts rechtsgeldig zijn, als ze binnen de acht dagen na de kennisneming plaatsvindt.
Artikel 5, derde lid, van de ULW luidt als volgt:
Indien, in het geval bedoeld in het eerste lid, onder b, de veroordeling tot vrijheidsstraf bij verstek heeft plaatsgevonden, kan de uitlevering slechts worden toegestaan, indien de opgeëiste persoon in voldoende mate in de gelegenheid is geweest of alsnog zal worden gesteld om zijn verdediging te voeren.
Artikel 3 van het tweede Aanvullend Protocol Europees Uitleveringsverdrag luidt als volgt:
Het Verdrag wordt aangevuld met de volgende bepalingen:
1. Wanneer een Verdragsluitende Partij een andere Verdragsluitende Partij om de uitlevering van een persoon verzoekt ten einde een strafvonnis of een bevel tot vrijheidsbeneming ten uitvoer te leggen dat bij verstek is gewezen, kan de aangezochte Partij weigeren hiertoe uit te leveren wanneer naar haar oordeel bij het strafproces de rechten van de verdediging niet in acht zijn genomen die tenminste aan een ieder, tegen wie een strafvervolging wordt ingesteld, behoren toe te komen. Niettemin dient uitlevering te worden toegestaan als de verzoekende Partij een verzekering geeft die voldoende wordt geacht om de opgeëiste persoon het recht te waarborgen op een nieuw proces waarin de rechten van de verdediging worden gegarandeerd. Deze beslissing geeft de verzoekende Partij de bevoegdheid om hetzij het desbetreffende vonnis ten uitvoer te leggen indien de veroordeelde persoon geen verzet doet, hetzij een strafproces tegen de uitgeleverde persoon aan te vangen indien deze wel verzet doet.
2. Wanneer de aangezochte Partij de persoon wiens uitlevering is verzocht, in kennis stelt van een tegen hem gewezen verstekvonnis mag de verzoekende Partij deze mededeling niet beschouwen als een betekening met het oog op de strafrechtelijke procedure in die Staat.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat niet vaststaat dat de opgeëiste persoon, indien hij aan Monaco wordt uitgeleverd, in voldoende mate in de gelegenheid zal worden gesteld om alsnog zijn verdediging te voeren. Uit de stukken blijkt niet ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon een onvoorwaardelijk recht heeft op het instellen van verzet. De termijn van acht dagen sinds de kennisneming van het vonnis, als bedoeld in artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering, is al verstreken. De opgeëiste persoon heeft namelijk intussen al kennis van het vonnis gekregen via de uitleveringsprocedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de uitlevering kan worden toegestaan. Het toetsingskader is in dit geval artikel 5, derde lid, ULW en artikel 3 van het Tweede Aanvullend Protocol van het EUV. Blijkens dit protocol, dat Moncaco ook heeft geratificeerd, is het recht op een nieuw proces voor de opgeëiste persoon in Monaco gegarandeerd. De raadsvrouw meent dat de termijn van acht dagen waarover in artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering wordt gesproken al is verstreken. Gewezen wordt echter op artikel 3, tweede lid, van het Tweede Aanvullend Protocol EUV waaruit blijkt dat de termijn nog niet kan zijn aangevangen.
Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de uitleveringsrechter er van uit moet gaan dat de uitvaardigende justitiële autoriteiten de garanties naleeft tenzij er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat dit niet zal gebeuren. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Primair wordt aldus verzocht de uitlevering toe te staan omdat de garantie op een nieuw proces is gegeven. Subsidiair wordt verzocht om, indien de rechtbank hieromtrent twijfels heeft, de zaak aan te houden voor het stellen van vragen aan de Monegaskische autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de zaak heropenen onder gelijktijdige schorsing voor het stellen van vragen aan de Monegaskische justitiële autoriteiten. De rechtbank legt aan deze beslissing de navolgende redenen ten grondslag.
De rechtbank stelt vast dat het in Monaco tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis een verstekvonnis is. De rechtbank stelt tevens vast dat dit verstekvonnis niet in persoon aan hem is uitgereikt.
Ingevolge voornoemd artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering, kan de opgeëiste persoon binnen acht dagen na kennisneming van dit vonnis alsnog verzet instellen.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of de opgeëiste persoon thans in de zin van voornoemd artikel kennis heeft genomen van voornoemd vonnis door middel van het uitleveringsverzoek en de daaropvolgende procedure in Nederland. In dit verband is immers ook het vonnis verstrekt door de Monegaskische autoriteiten.
De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar het gestelde in artikel 3, tweede lid, van het Tweede Aanvullend Protocol EUV. In dit artikel wordt echter over “betekening” van het vonnis gesproken en niet, zoals in artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering, over “kennisneming” van het vonnis.
Om die reden stelt de rechtbank de stukken in handen van de officier van justitie met het verzoek om de volgende vragen aan de justitiële autoriteiten van Monaco te stellen:
Heeft de opgeëiste persoon, door kennisneming van de stukken betreffende het
uitleveringsverzoek, kennis genomen van het vonnis als bedoeld in artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering?
Zo ja, is daarmee de termijn van acht dagen en de mogelijkheid om verzet in te stellen
tegen het verstekvonnis, verlopen?
Zo nee, heeft de opgeëiste persoon, indien zijn uitlevering aan Monaco wordt
toegestaan, na aankomst in Monaco dan nog het recht om verzet in te stellen op grond
van artikel 382 van het Monegaskische Wetboek van Strafvordering, waardoor hij
recht op een hernieuwde inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft?
HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van antwoorden op aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen vragen.
Verzoekt de officier van justitie om de hiervoor vermelde vragen te stellen aan de Monegaskische uitvaardigende justitiële autoriteit.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
Beveelt tevens de oproeping van een tolk voor de Roemeense taal tegen deze nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2013.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.