ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/13/534825 / KG ZA 13-101 HB/JWR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding betreffende ontruiming van een woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een huurder, vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 8 januari 2013 te schorsen. In dat eerdere vonnis was eiser veroordeeld om zijn woning te ontruimen en aan de stichting Woningstichting Rochdale ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Eiser stelde dat hij door ziekte niet in staat was geweest om verweer te voeren in de eerdere procedure en dat het vonnis berustte op onjuiste gronden. Rochdale voerde verweer en stelde dat de procedure niet bedoeld was voor een integrale heroverweging van het eerdere vonnis, maar enkel voor de beoordeling of er sprake was van een juridische of feitelijke misslag.

Tijdens de zitting op 28 januari 2013 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. Rochdale heeft haar verweer gepresenteerd, inclusief een pleitnota en bewijsstukken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen gronden waren om de executie van het eerdere vonnis te schorsen. De rechter oordeelde dat de stellingen van Rochdale niet voldoende waren betwist door eiser en dat er geen nieuwe feiten waren die een noodtoestand zouden rechtvaardigen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Rochdale werden begroot op € 1.405,00.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de belangen van beide partijen zorgvuldig zijn afgewogen en dat de toegang tot de rechter niet onbillijk mag zijn. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/534825 / KG ZA 13-101 HB/JWR
Vonnis in kort geding van 30 januari 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser bij concept-dagvaarding,
advocaat mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Groenewoud te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rochdale genoemd worden.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 28 januari 2013 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte concept-dagvaarding. Rochdale heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Rochdale heeft een pleitnota overgelegd. [eiser] heeft producties in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
- [eiser], vergezeld van de heer [A] en bijgestaan door mr. S. Hulsman, kantoorgenoot van mr. Bouter;
- namens Rochdale de heer [B], vergezeld van mr. N. Vos en
de heer [C], werkzaam bij de politie Amsterdam, bijgestaan door
mr. Groenewoud.
De heren [A] en [C] zijn ter zitting gehoord als informant. Na verder debat hebben partijen vonnis gevraagd. In verband met de spoedeisendheid is vonnis bepaald op heden. Ter terechtzitting is meegedeeld dat dit zal gebeuren in de vorm van een verkort vonnis. Nadien is gebleken dat het mogelijk is reeds nu een volledig vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [eiser] huurt een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) van Rochdale.
2.2. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 januari 2013 is [eiser] veroordeeld het gehuurde op straffe van verbeurte van een dwangsom te ontruimen en aan Rochdale ter beschikking te stellen, alsmede tot betaling aan Rochdale van een contractuele boete en de proceskosten.
2.3. Rochdale heeft op 22 januari 2013 de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 31 januari 2013.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 januari 2013, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2. [eiser] stelt dat het vonnis van 8 januari 2013 berust op onjuiste gronden. Vanwege ziekte heeft hij in de procedure die tot dat vonnis heeft geleid geen verweer kunnen voeren. De stellingen van Rochdale, die door de voorzieningenrechter als onbetwist zijn overgenomen, zijn evenwel onjuist, aldus [eiser].
3.3. Rochdale voert verweer. Zij handhaaft haar in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 8 januari 2013 aangevoerde gronden. Zij wijst er bovendien op dat de onderhavige procedure niet is bedoeld voor een integrale heroverweging van de in dat vonnis genomen beslissing, maar dat slechts beoordeeld kan worden of dat vonnis een feitelijke of juridische misslag bevat dan wel dat op grond van een na dat vonnis bekend geworden feit door de executie van het vonnis een noodtoestand zal ontstaan. Deze situatie doet zich in onderhavige zaak niet voor, aldus Rochdale.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3. [eiser] stelt dat het vonnis van 8 januari 2013 een kennelijke misslag bevat omdat er onvoldoende is gekeken naar het bewijs voor de stellingen waarop Rochdale haar vorderingen in die procedure heeft gegrond. Een nadere bestudering van de stukken moet leiden tot de conclusie dat de stellingen van Rochdale, namelijk dat [eiser] zijn hoofdverblijf niet langer in het gehuurde heeft en dit aan derden ter beschikking stelt, ongegrond zijn, aldus [eiser]. Ter terechtzitting heeft de heer
[A] de verklaringen van [eiser] – die haaks staan op de stellingen van Rochdale – bevestigd.
4.4. Rochdale voert aan dat zij haar stellingen baseert op een door haar medewerkers uitgevoerd onderzoek. De resultaten van dat onderzoek acht zij niet door [eiser]weerlegt. Ter terechtzitting heeft de [functie] van politie, de heer [C], verklaard dat de stellingen van Rochdale, voor zover hem die uit eigen waarneming bekend waren, juist zijn. Volgens Rochdale geldt bovendien dat hetgeen [eiser] aanvoert niet tot de conclusie leidt dat sprake is geweest van een kennelijke misslag van feitelijke of juridische aard, zodat er geen reden is om de executie te schorsen.
4.5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 149 Rv dienen feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist door de rechter als vaststaand te worden beschouwd. In het vonnis van 8 januari 2013 is overwogen dat de toen namens [eiser] aanwezige advocaat alle aantijgingen van Rochdale jegens [eiser] heeft ontkend, maar dat hij dit niet nader heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter die destijds over de vordering moest beslissen heeft daarom mogen oordelen dat de stellingen van Rochdale niet voldoende door [eiser] zijn betwist en dat deze daarom als vaststaand aangenomen mochten worden. Derhalve is geen sprake van een juridische of feitelijke misslag. Ingeval [eiser] alsnog inhoudelijk verweer tegen de stellingen van Rochdale wenst te voeren kan hij in hoger beroep gaan tegen het vonnis van 8 januari 2013. Ter terechtzitting van 28 januari 2013 is gebleken dat dit hoger beroep eerst de dag ervoor was ingesteld, zonder dat verzocht is gebruik te mogen maken van de mogelijkheid van spoedappel.
4.6. [eiser] stelt verder dat er sprake is van een noodtoestand nu hij als gevolg van de ontruiming dakloos dreigt te worden, aangezien hij nog geen nieuwe woonruimte heeft gevonden. Dit is evenwel geen nieuw feit dat eerst na het vonnis van 8 januari 2013 is opgekomen, nu het evident is dat een ontruiming tot gevolg heeft dat de betrokkene op zoek dient te gaan naar vervangende woonruimte.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat er geen gronden aanwezig zijn om de executie van het vonnis van 8 januari 2013 te schorsen. De vordering zal daarom worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Rochdale worden begroot op:
- griffierecht EUR 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.405,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorziening;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rochdale tot op heden begroot op € 1.405,00;
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.?