ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3593

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13-707055-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan na beoordeling van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2013 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafzaak waarin de opgeëiste persoon wordt verdacht van drugshandel. Het EAB was uitgevaardigd door de Advocaat-generaal van het Hof van Beroep te Antwerpen op 28 november 2011 en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 730 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de juridische garanties beoordeeld die door de uitvaardigende autoriteit zijn gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in de periode van 1 maart 2003 tot 29 november 2003 betrokken zou zijn geweest bij drugshandel in Spanje, waarbij hij illegale personen ronselde voor de verkoop van drugs. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de opgeëiste persoon, die betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onduidelijkheid over de juridische garanties, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon recht had op een verzetprocedure na de overlevering. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/707055-12
RK nummer: 12/8020
Datum uitspraak: 25 januari 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 november 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2011 door de Advocaat-generaal van het Hof van Beroep te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Marokko) op [1976],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk en door een tolk in de Marokkaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van de 13e Kamer van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 april 2010 (referentie: 2006/PGA/1360, griffienummer C/757/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 730 dagen.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder sub a tot en met c, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef, sub d, van de OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
Juridische garanties: verzet nog mogelijk. (verzetsprocedure, zoals verwoord in de art. 187 en 208 van het Wetboek van Strafvordering – aangevuld met de voorschriften van het KB nr. 236 van 20 januari 1936 indien betrokkene is gedetineerd – cfr. Documenten in bijlage).
In een aanvullende fax van 9 januari 2013 heeft de uitvaardigende autoriteit voorts aangegeven dat de beslissing niet persoonlijk aan betrokkene is betekend, maar
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 15 dagen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat niet duidelijk is of de garantie voldoet. De opgeëiste persoon is in eerste instantie vrijgesproken maar in hoger beroep veroordeeld. In de garantie staat niets vermeld hoe de verzetprocedure in deze situatie werkt. Het is dan ook onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon nog wel een volledige rechtsgang krijgt als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De officier van justitie heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van 9 januari 2013 aan de eisen van artikel 12, sub d, van de OLW voldoet en dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. De rechtbank dient op basis van het vertrouwensbeginsel uit te gaan van de juistheid van de informatie. De enkele stelling dat de opgeëiste persoon mogelijk geen volledige rechtsgang krijgt, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegeven juridische garantie.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en wijst het subsidiaire verzoek, verstaan als een verzoek tot heropening van het onderzoek, af.
3.2 Genoegzaamheid
De raadsman heeft voorts betoogd dat de feiten ongenoegzaam zijn omschreven. Er is geen verband tussen [X] en de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon was in die periode niet in België en was steeds in Spanje. Hij heeft ook niets in België te zoeken. Het lijkt er voorts op dat de opgeëiste persoon ook wordt vervolgd voor het lijstfeit criminele organisatie. Het is kortom niet duidelijk waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving bevat van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Die omschrijving van de feiten is voorts zodanig, dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. De opgeëiste persoon wordt er immers van verdacht dat hij in de periode van 1 maart 2003 en 29 november 2003 als dader/mededader zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel waarbij hij in Spanje illegalen ronselde voor de drugsverkoop.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in de onderhavige procedure niet het bewijs voor de verdenkingen ter beoordeling staat. De waardering van het bewijs en de waarde van de getuigenverklaring dienen immers bij uitsluiting te geschieden door de Belgische rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
Met betrekking tot het lijstfeit criminele organisatie is door de uitvaardigende justitiële autoriteit uitdrukkelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon hiervoor niet is veroordeeld. De stelling van de raadsman dat het desondanks op lijkt dat de overlevering ook voor dit lijstfeit wordt verzocht, mist dan ook feitelijke grondslag.
4. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d, van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5, 7 van de OLW.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocaat-generaal van het Hof van Beroep te Antwerpen (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en J. H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2013.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]