ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3529
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- A.J.M. Breedveld- van Beeck Calkoen
- Rechtspraak.nl
Opvolgend werkgeverschap na faillissement en de gevolgen voor arbeidsovereenkomsten
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2013, staat de vraag centraal of er sprake is van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a BW na het faillissement van de oude werkgever, Zelkova B.V. Eiser, een voormalig werknemer van Zelkova B.V., heeft een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten met de nieuwe rechtspersoon Zelkova, maar stelt dat deze arbeidsovereenkomst van rechtswege voortduurt op basis van de wet. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met eiser opgezegd na het faillissement van Zelkova B.V. en eiser vordert nu betaling van achterstallig loon en schadevergoeding.
De rechtbank overweegt dat de nieuwe werkgever, Zelkova, niet verplicht was om eiser een arbeidsovereenkomst aan te bieden, maar dat dit wel is gebeurd binnen de termijn van drie maanden na de opzegging door de curator. De kern van het geschil is of de nieuwe arbeidsovereenkomst als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden aangemerkt, wat eiser stelt op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat de banden tussen Zelkova en Zelkova B.V. niet voldoende zijn om te spreken van opvolgend werkgeverschap. De rechtbank wijst de primaire vordering van eiser af, evenals de subsidiaire vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, omdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was en deze op 8 november 2012 van rechtswege eindigde.
De rechtbank beslist dat eiser in de proceskosten wordt veroordeeld, die aan de zijde van Zelkova op nihil worden begroot. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor werknemers om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en de voorwaarden waaronder arbeidsovereenkomsten kunnen worden voortgezet na een faillissement.