ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-845038-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en niet meewerken aan boekenonderzoek door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte, die van 29 juni 2005 tot en met 2 april 2010 in Aalsmeer en elders in Nederland opereerde, heeft opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend over meerdere kwartalen. Dit resulteerde in een te hoge teruggaaf van belasting, waardoor de Belastingdienst meer dan € 200.000 aan de verdachte heeft uitgekeerd, terwijl hij hier geen recht op had. De verdachte heeft erkend dat hij onjuiste aangiften heeft gedaan, maar heeft de verantwoordelijkheid voor zijn daden gedeeltelijk afgeschoven op de Belastingdienst, die volgens hem beter had moeten controleren.

Daarnaast heeft de verdachte niet meegewerkt aan een boekenonderzoek door de Belastingdienst. Ondanks herhaalde verzoeken om zijn administratie ter beschikking te stellen, heeft hij dit nagelaten, wat de rechtbank als opzettelijk ontwijken van controle heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de strafbaarheid van zijn handelen en dat hij moedwillig heeft geprobeerd de Belastingdienst te misleiden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij de ernst van de feiten en de impact op de belastingmoraal in de samenleving meegewogen. De verdachte heeft niet alleen de Belastingdienst, maar ook andere ondernemers benadeeld door zijn frauduleuze praktijken. De rechtbank benadrukt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om zowel de verdachte als anderen te weerhouden van het plegen van soortgelijke strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/845038-11 (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1965],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres], [postcode] [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
1.1 Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2013.
1.2 De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
2. Tenlastelegging
2.1 Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig ge-maakt aan de volgende twee misdrijven:
1. Opzettelijk doen van onjuiste kwartaalaangiften omzetbelasting over het tweede kwartaal 2005 tot en met het eerste kwartaal 2009;
2. In strijd met de ingevolge de Belastingwet op hem rustende verplichting niet voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan.
Beide feiten strekten ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
2.2 De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.3 De dagvaarding vermeldt - in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering - niet de wettelijke voorschriften waarbij de ten laste gelegde feiten zijn strafbaar gesteld. Uit de tekst van de tenlastelegging en de inhoud van het dossier is duidelijk dat de ten laste gelegde feiten zijn strafbaar gesteld bij respectievelijk artikel 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat dit voor verdachte niet duidelijk is. De rechtbank herstelt deze misslag door het hier noemen van de wettelijke voorschriften. Verdach-te wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Inleiding
Het gaat in deze zaak kort gezegd om een verdenking van fraude op het gebied van aftrekken als voorbelasting. Samengevat komt die aftrek van voorbelasting op het volgende neer. Op aangiften omzetbelasting dient een ondernemer de omzetbelasting op te geven die hij of zij in een tijdvak aan klanten in rekening heeft gebracht (verschuldigde omzetbelasting). Deze omzetbelasting dient de ondernemer aan de Belastingdienst af te dragen. Op dit bedrag brengt de ondernemer de door hem of haar in hetzelfde tijdvak betaalde omzetbelasting over onder meer zijn inkopen (voorbelasting) in mindering. Als per saldo de voorbelasting hoger is dan de verschuldigde omzetbelasting (negatieve aangifte), ontvangt de ondernemer het verschil van de Belastingdienst terug.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij bij zijn kwartaalaangiften omzetbelasting telkens heeft opgegeven dat zijn voorbelasting hoger was dan zijn omzetbelasting en dat zo telkens te weinig belasting werd geheven. Het tweede verwijt is dat hij zijn boekhouding niet ter raadpleging beschikbaar heeft gesteld, toen de Belastingdienst daarom vroeg, met als doel dat de Belastingdienst er niet achter zou komen dat te weinig belasting werd geheven.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir - gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.3 Het standpunt van verdachte
4.3.1 Verdachte heeft erkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het indienen van onjuiste kwartaalaangiften, maar dat het de Belastingdienst is die dit soort zaken beter moet controleren. Hij verwijt de Belastingdienst dan ook dat dit wordt toegelaten. Verdachte is doorgegaan met het doen van onjuiste belastingaangiften, omdat hij in de schulden zat en, achteraf tegen beter weten in, hoopte dat zijn onderneming op een gegeven moment wel winstgevend zou worden.
4.3.2 Verdachte heeft over (het niet ter raadpleging beschikbaar stellen van) zijn boekhouding verklaard dat hij wel een webshop had, maar geen idee had hoe je een boekhouding moet voeren. Hij hield alles bij in een Excel-bestand en de papieren die hij ontving, deed hij in een ordner. Wat bij hem thuis is gevonden, is zijn boekhouding. Op 2 januari 2010 heeft hij per post stukken naar de Belastingdienst gestuurd. Daarvan heeft hij zelf geen kopie bewaard. Verdachte heeft verder verklaard dat hij inderdaad de Belastingdienst heeft proberen te ontwijken, toen deze zijn boeken wilde komen controleren.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
4.4.1.1 Verdachte heeft op 2 september 2011 ten overstaan van de Belastingdienst/FIOD het volgende verklaard.
"De aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van het tweede kwartaal tot en met het eerste kwartaal van 2009 heb ik ingevuld en aan de Belastingdienst verzonden. Ik deed dit thuis op mijn computer. Op deze aangiften heb ik bedragen opgegeven aan omzetbelasting over inkopen die ik in werkelijkheid niet had gehad. Ik deed dit als volgt. Ik berekende de bedragen die ik werkelijk aan omzetbelasting aan leveranciers had betaald en de bedragen die ik aan omzetbelasting van klanten had ontvangen. Vervolgens vulde ik op de aangiften omzetbelasting telkens de juiste bedragen in aan door mij van klanten ontvangen omzetbelasting. Bij de omzetbelasting over mijn inkopen vulde ik telkens niet de juiste bedragen op mijn aangiften omzetbelasting in. Ik verzon hogere bedragen aan door mij aan leveranciers betaalde omzetbelasting, zodat ik per saldo geld van de Belastingdienst terugkreeg. Had ik de omzetbelasting over mijn werkelijke inkopen op mijn aangiften opgegeven, dan zou ik geen geld van de Belastingdienst hebben terugontvangen. Ik was op dit idee gekomen, omdat ik een keer een gesprek bij de metro opving. Iemand vertelde aan een ander dat hij op die manier aan geld kwam. Omdat ik geld nodig had, besloot ik dit te proberen. Ik was verbaasd dat ik direct op mijn eerste aangifte omzetbelasting geld terugkreeg waar ik geen recht op had. (.) Uiteindelijk heb ik nooit een correctie bij de Belastingdienst ingediend en heb ik alle aangiften omzetbelasting over de periode tweede kwartaal tot en met het eerste kwartaal 2009 met onjuiste bedragen bij de Belastingdienst ingediend. Ik wist dat het strafbaar was wat ik deed."
4.4.1.2 Verdachte heeft ter zitting zijn bekennende verklaring in andere woorden bevestigd. Er is dus sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom zal in dit vonnis worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.4.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4.2.1 Verdachte heeft bij de Belastingdienst/FIOD onder meer het volgende verklaard: "Op een bepaald moment kreeg ik een brief van de Belastingdienst waarin stond dat de Belastingdienst mijn administratie wilde controleren. Ik wist dat als de controleambtenaar mijn administratie zou zien, hij er direct achter zou komen dat ik in werkelijkheid veel minder inkopen had gehad en dat ik dus onjuiste omzetbelasting had gedaan."
4.4.2.2 Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij heeft geprobeerd de Belastingdienst te ontwijken, omdat ook voor hem wel duidelijk was dat, als de Belastingdienst zijn administratie zou inzien, zij tot het inzicht zou komen dat hij onjuiste aangifte had gedaan.
4.4.2.3 [A], de ambtenaar die verantwoordelijk is voor het doen van boekenonderzoeken bij ondernemers en die de opdracht had een boekenonderzoek te doen bij verdachte, heeft hem een aantal brieven geschreven, maar telkens geen reactie mogen ontvangen.
4.4.2.4 De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn administratie niet beschikbaar heeft gesteld, zodat de Belastingdienst deze zou kunnen raadplegen, hoewel hem dat meermalen is gevraagd. De enige reden hiervoor is dat de Belastingdienst er achter zou komen dat verdachte onjuiste belastingaangifte had gedaan en te weinig belasting was geheven.
4.4.2.5 Verdachte heeft verklaard dat hij de stukken die hij had, op 2 januari 2010 per post naar de Belastingdienst heeft verstuurd. Uit de verklaring van eerdergenoemde [A] komt naar voren dat hij noch een van zijn collega's bij de Belastingdienst iets heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij de kosten voor het verzenden heeft betaald met een pintransactie. Uit onderzoek is echter gebleken dat op 2 januari 2010 geen pintransactie heeft plaatsgevonden (AH-01 en D-091). De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verdachte zijn administratie of wat daarvoor moest doorgaan, per post naar de Belastingdienst heeft verzonden. Daar komt bij dat verdachte niet heeft gereageerd op de brief van 13 september 2010, waarin [A] refereert aan de brief van verdachte van 2 april 2010, waarin deze schrijft dat hij alle relevante stukken vanaf 2005 tot en met 2009 naar de Belastingdienst heeft verzonden. Voor zover verdachte wel iets per post heeft verzonden, had het op zijn weg gelegen te zorgen dat de post zou aankomen, bijvoorbeeld door deze aangetekend te versturen of nadien te informeren of zijn stukken waren aangekomen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn op-genomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging verkregen, en acht dan ook bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gedaan heeft begaan met dien verstande dat verdachte
1. in de periode van 29 juni 2005 tot en met 27 maart 2009, te Aalsmeer of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over
- het tweede kwartaal 2005;
- het derde kwartaal 2005;
- het vierde kwartaal 2005;
- het eerste kwartaal 2006;
- het tweede kwartaal 2006;
- het derde kwartaal 2006;
- het vierde kwartaal 2006;
- het eerste kwartaal 2007;
- het tweede kwartaal 2007;
- het derde kwartaal 2007;
- het vierde kwartaal 2007;
- het eerste kwartaal 2008;
- het tweede kwartaal 2008;
- het derde kwartaal 2008;
- het vierde kwartaal 2008;
- het eerste kwartaal 2009;
onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de In-specteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingezonden aangifte-biljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te hoog bedrag aan te vorderen omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2. hij, in [de periode van] 7 juli 2009 tot en met 2 april 2010 te Aalsmeer, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daar-van, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de verdachte op verzoek van brieven van de Belastingdienst Holland-Midden van 7 juli 2009 en 29 maart 2010 geen boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers ter inzage en/of ter beschikking en/of ter inzage gegeven aan de Belastingdienst met betrek-king tot zijn webshop [bedrijfsnaam].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd en voor zover de tenlastelegging kennelijke omissies bevat, zijn deze hersteld. Ver-dachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De eis van de officier van justitie
8.1.1 De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
8.1.2 De officier van justitie heeft haar strafeis als volgt onderbouwd. Verdachte heeft in zijn webwinkel vele goederen onder de inkoopprijs verkocht en vervolgens zijn 'winst' bij de Belastingdienst geïncasseerd. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de markt voor andere webwinkels verpest. Dit is een schoolvoorbeeld van concurrentievervalsing: andere webwinkels (en overigens ook gewone winkels) hadden, gelet op de inkoopprijzen, nooit voor deze prijzen hun producten kunnen aanbieden. Zij zijn daardoor handel misgelopen, terwijl verdachte - geheel ten onrechte - deze handel naar zich heeft toegetrokken.
Daarnaast heeft verdachte geld ontvangen van de Belastingdienst, terwijl hij daarop in het geheel geen recht had. Hij heeft het vertrouwen beschaamd dat de Belastingdienst in ondernemers stelt op het moment dat zij aangifte doen. De Belastingdienst gaat immers van de juistheid van de aangifte uit en - indien dat aan de orde is - keert gelden snel uit om ondernemers zoveel mogelijk te ondersteunen. Verdachte heeft van dit systeem op een volledig onaanvaardbare manier misbruik gemaakt en dat ter-wijl hij naar eigen zeggen wist dat het strafbaar was. Hij heeft zich willens en wetens ten koste van de gemeenschap verrijkt. Daarmee ondermijnt hij de belastingmoraal van iedereen die wel zijn best doet en netjes belasting betaalt. Daarnaast heeft verdachte - toen eenmaal duidelijk was dat de Belastingdienst hem in de gaten had - niet meegewerkt aan het onderzoek. Hem is meermalen verzocht zijn administratie te overleggen en hij heeft dat niet gedaan. Daarmee heeft hij moedwillig controle op de juistheid van zijn aangifte gefrustreerd. Hij heeft gewoon verstoppertje gespeeld in de hoop dat de bui zou overwaaien. Het was hem immers meteen duidelijk dat op het moment dat de Belastingdienst zijn administratie zou inzien, men zou weten dat het foute boel was.
8.2. Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter verdediging aangevoerd dat de Belastingdienst dit soort zaken gewoon beter moet controleren en in deze zaak sprake is van een vorm van uitlokking door de Belastingdienst. Ten aanzien van de strafeis heeft verdachte opgemerkt dat hij het een zware eis vindt en dat als hij tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, hij alles zal kwijtraken, waaronder zijn baan, en in een nog dieper dal zal komen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich van 2005 tot en met 2009 schuldig gemaakt aan belastingfraude door elk kwartaal onjuiste aangifte omzetbelasting te doen. In totaal heeft verdachte zich ten koste van de samenleving met meer dan € 200.000 verrijkt. Verdachte heeft schaamteloos misbruik gemaakt van een voor ondernemers gunstig belastingsysteem, dat gebaseerd is op vertrouwen en dit systeem zo ondermijnd. Vervolgens heeft verdachte ook niet meegewerkt aan een boekenonderzoek enkel en alleen om te voorkomen dat de Belastingdienst zijn fraude op het spoor zou komen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de enige passende en geboden reactie, zowel ter generale als speciale preventie. Hoewel de verdachte moet worden nagegeven dat het verbijsterend is te zien hoe eenvoudig dergelijke fraude is te plegen, pleit dit hem in het geheel niet vrij.
De rechtbank zal verdachte overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden en gelasten dat 3 maanden daarvan niet zullen worden ten uitvoer gelegd. Het voorwaardelijke gedeelte dient er enerzijds voor om de ernst van de zaak te benadrukken en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank de proeftijd bepalen op 2 jaar. De rechtbank merkt op dat een proeftijd van 3 jaar niet mogelijk is, aangezien de feiten zijn gepleegd vóór 1 april 2012 en de wettelijke bepalingen die toen golden, van toepassing zijn.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel b, Al-gemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig be-lasting wordt geheven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. B.T. Beuving en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2013.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte] - parketnummer 13/845038-11
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
1. hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2005 tot en met 27 maart 2009, te Aalsmeer en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aan-gifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de kwarta(a)l(en)
- het tweede kwartaal 2005 (D52, pagina 5)
- het derde kwartaal 2005 (D52, pagina 6)
- het vierde kwartaal 2005 (D52, pagina 7)
- het eerste kwartaal 2006 (D52, pagina 8)
- het tweede kwartaal 2006 (D52, pagina 9)
- het derde kwartaal 2006 (D52, pagina 10)
- het vierde kwartaal 2006 (D52, pagina 11)
- het eerste kwartaal 2007 (D52, pagina 12)
- het tweede kwartaal 2007 (D52, pagina 13)
- het derde kwartaal 2007 (D52, pagina 14)
- het vierde kwartaal 2007 (D52, pagina 15)
- het eerste kwartaal 2008 (D52, pagina 16)
- het tweede kwartaal 2008 (D52, pagina 17)
- het derde kwartaal 2008 (D52, pagina 18)
- het vierde kwartaal 2008 (D52, pagina 19)
- het eerste kwartaal 2009 (D52, pagina 20)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de In-specteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde/ingezonden aangiftebil-jet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kwartaal/kwartalen (telkens) een te hoog bedrag aan te vor-deren omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan inkopen, althans (telkens) een te hoog bedrag aan terug te vragen belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2. hij, in of omstreeks 29 juni 2005 tot en met 2 april 2010 te Aalsmeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadple-ging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de verdachte op verzoek van brieven van de Belas-tingdienst te Hollands-Midden op 23 juni 2009 en/of 7 juli 2009 en/of 29 maart 2010 en/of 10 juni 2010 en/of 13 september 2010 geen boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers ter inzage en/of ter beschikking en/of ter inzage gegeven aan de Belastingdienst met betrekking tot zijn web-shop [bedrijfsnaam].
Bijlage II
Bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [C] (V01-01, pagina 030 tot en met 041), inhoudende de - bekennende - verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van 13 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [B] (AH-05, pagina 079 tot en met 081).
3. Het geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting opgesteld op 28 juni 2011 door [D], ambtenaar bij de Belastingdienst/Centrale administratie met kenmerk AE 1211.77.798.B01 inclusief bijlagen (D-52, pagina 226 tot en met 247).
4. Het geschrift, zijnde een brief van 7 juli 2009 met kenmerk uc/jvv/1211.77.798, opgesteld door [A], werkzaam bij de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp (D-040, pagina 197 tot en met 199).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte]
[adres 1]
[postcode] [plaats]
Betreft
Boekenonderzoek
Datum 7 juli 2009
Geachte heer [verdachte],
In mijn bief van 23 juni 2009 heb ik u mijn voornemen kenbaar gemaakt om bij u een boekenonderzoek in te stellen. Het boekenonderzoek zou plaats vinden op vrij-dag 3 juli 2009 op het adres [adres 1] te [plaats]. Op 2 juli 2009 heeft u mij telefo-nisch benaderd met de mededeling dat het boekenonderzoek op 3 juli 2009 geen doorgang kon vinden. U gaf als reden het eerst recentelijk lezen van de aankondi-gingsbrief, het feit dat u net was verhuisd, het nog ingepakt staan van en over meer-dere locaties verspreide administratie, waaronder [adres 1] te [plaats] en de vakantie van uw collega's. Als eerst mogelijke periode voor het onderzoek noemde u medio augustus. Daar deze datum (te) ver in de toekomst is gelegen heb ik met u afgespro-ken, dat ik de administratie welke bij u op het adres [adres 1] voorhanden is, op vrij-dag 3 juli 2009 om ca. 7.30 uur, aldaar zou afhalen. Op betreffende datum en tijdstip heb ik op het adres [adres 1] niemand thuis getroffen. Althans op mijn bellen en kloppen is niet open gedaan.
Op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) bestaat een wettelijke inlichtingenplicht. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft de volgende consequenties:
1. Het niet verstrekken van de gevraagde informatie is strafbaar gesteld in artikel 68 lid 2 letter a AWR juncto artikel 69 lid 1 AWR. Op grond van dit artikel kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan bij het niet verstrekken van de ge-vraagde informatie.
2. Daarnaast heeft het niet verstrekken van de gevraagde informatie tot gevolg dat in fiscale procedures (bezwaar en beroep) de bewijslast bij u komt te liggen (om-kering bewijslast). Dit is geregeld in de artikelen 25 lid 3b AWR en artikel 27e AWR.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening, dat de op grond van de artikelen 2 en 15 van de Wet omzetbelasting 1968 in aftrek gebrachte voorbelasting ad € 347.284 op de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 niet is aangetoond.
(.)
Ik stel u alsnog in de gelegenheid de aftrek van voorbelasting over de periode 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 aan te tonen. U kunt dit doen door mij in de gelegen-heid te stellen de volledige administratie over genoemde periode ter inzage te doen toekomen. Ik verzoek u hiertoe (telefonisch) kontakt met mij op te nemen binnen één week na dagtekening van deze brief.
Ik neem aan u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u evenwel nog nadere informatie wensen, dan verzoek ik u daartoe telefonisch kontakt met mij op te nemen. Mijn doorkiesnummer is [nummer].
Hoogachtend,
Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Hoofddorp de inspecteur namens deze
[A]
5. Het geschrift, zijnde een brief van 29 maart 2010 met kenmerk uc/jvv/1211.77.798, opgesteld door [A], werkzaam bij de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp (D-044, pagina 204 tot en met 205).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte]
[adres 1]
[postcode] [plaats]
Betreft
Boekenonderzoek
Datum 29 maart 2010
Geachte heer [verdachte],
In mijn bief van 23 juni 2009 heb ik u mijn voornemen kenbaar gemaakt om bij u een boekenonderzoek in te stellen. Dit boekenonderzoek zou plaats vinden op vrijdag 3 juli 2009 op het adres [adres 1] te [plaats].
Om reden dat u niet heeft gereageerd op mijn verzoek om de administratie te over-leggen en ik daarom niet in de gelegenheid ben geweest uw administratie in te zien, heeft ertoe geleid dat op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 is opgelegd. Voor nadere informatie omtrent de-ze aanslag verwijs ik u naar mijn schrijven van 7 juli 2009 waarvan een kopie is bij-gevoegd.
In mijn brief van 7 juli 2009 heb ik u alsnog in de gelegenheid gesteld de aftrek van voorbelasting over de periode 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 aan te tonen. U heeft dit kunnen doen door mij in de gelegenheid te stellen (bij u) een boekenonder-zoek uit te voeren. Ik heb u verzocht daartoe binnen één week na dagtekening van vorenbedoelde brief (telefonisch) kontakt met mij op te nemen. Tot op heden heb ik geen reactie van u mogen vernemen.
U heeft dan ook niet voldaan aan de wettelijke inlichtingenplicht ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelasting. Het niet verstrekken van de gevraag-de informatie is strafbaar gesteld in artikel 68, lid 2, letter a AWR, juncto artikel 69, lid 1 AWR. Het niet voldoen aan deze verplichting kan tot de consequentie leiden dat tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan.
Ik stel u thans nog éénmaal in de gelegenheid de aftrek van voorbelasting over de pe-riode 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 aan te tonen. U dient mij dan in de gele-genheid te stellen op korte termijn een boekonderzoek bij u te laten uitvoeren. Te-vens verzoek ik u mij gemotiveerd aan te geven wat de reden is van de door u tot op heden gevolgde handelswijze.
Indien u hiertoe bereid bent, dient u binnen één week na dagtekening van deze brief (telefonisch) kontakt met mij op te nemen. Mocht ik uiterlijk 6 april 2010 geen reac-tie van u hebben ontvangen, dan zal ik mij nader beraden op eventueel verder te on-dernemen stappen.
Ik neem aan u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Hoofddorp de inspecteur namens deze
[A]
7. Het proces-verbaal van 20 oktober 2011 betreffende onderzoek in beslag genomen bescheiden, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [B] (AH-04, pagina 076 tot en met 077).
Dit proces-verbaal houdt onder in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
In het onderzoek contra [verdachte], handelend onder [bedrijfsnaam] verklaar ik het volgende. Op 31 augustus 2011 zijn tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te [plaats] diverse (administratieve) bescheiden in beslag genomen. In de in beslag genomen bescheiden zag ik onder meer de volgende bescheiden:
- Brief van de Belastingdienst aan [verdachte] van 7 juli 2009 inzake boekenonderzoek (D-040);
- Brief van de Belastingdienst aan [verdachte] van 29 maart 2010 inzake boekenonderzoek (D-044).
8. Het proces-verbaal van verhoor van een getuige van 10 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [E] (G01-01, pagina 043 tot en met 047).
Dit proces-verbaal houdt onder in als verklaring van [A] zakelijk weergegeven:
Ik ben [functie] werkzaam bij de Belastingdienst. In mijn functie ben ik onder meer verantwoordelijk voor het doen van boekenonderzoeken bij ondernemers, met als doel de diverse belastingaangiften te controleren.
Op 12 mei 2009 ontving ik de opdracht een boekenonderzoek in te stellen bij [verdachte] handelend onder [bedrijfsnaam]. De reden van deze controle was het feit dat door [verdachte] aanzienlijke teruggaven omzetbelasting waren ontvangen en de voorbelasting van de omzet erg hoog leek. [verdachte] was in de periode van 1 april 2005 tot en met 10 september 2009 bij de Belastingdienst als ondernemer bekend voor de omzetbelasting.
Omdat [verdachte] onze afspraak om op 3 juli 2009 zijn administratie ter controle aan mij ter beschikking te stellen niet was nagekomen heb ik hem met een breof van 7 juli 2009 alsnog in de gelegenheid gesteld de voorbelasting over de periode van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 aan te tonen door mij de volledige administratie over deze periode te verstrekken. In deze brief verzocht ik [verdachte] om hiertoe binnen één week na dagtekening van mijn brief telefonisch een afspraak met mij te maken. In mijn brief wees ik [verdachte] erop dat:
- het niet verstrekken van de gevraagde informatie strafbaar is;
- ik van mening was dat de in aftrek gebrachte voorbelasting over de tijdvakken van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 voor in totaal € 347.284 niet was aangetoond en ik een naheffingsaanslag ging opleggen voor dat bedrag.
Op mijn brief van 7 juli 2009 ontving ik geen reactie van [verdachte].
Met een brief van 29 mart 2010 heb ik [verdachte] alsnog in de gelegenheid gesteld een boekenonderzoek mogelijk te maken. Ook in deze brief heb ik [verdachte] een week de tijd gegeven contact met mij op te nemen en wees ik hem er opnieuw op dat het niet verstrekken van de gevraagde informatie strafbaar is.
In reactie op de brief van [verdachte] van 2 april 2010 zond ik een brief aan [verdachte] gedateerd 13 september 2010, waarin ik onder meer het volgende schreef. "In uw brief van 2 april 2010 vermeldt u dat u reeds "alle relevante stukken vanaf 2005 tot en met 2009" naar de Belastingdienst heeft verzonden. Helaas is mij niet bekend aan wie u deze stukken heeft toegezonden en wat de inhoud ervan is. Navraag bij collega's heeft geen resultaten opgeleverd. Om toch een indruk te krijgen van uw financiële transacties over de jaren 2005 tot en met 2009, verzoek ik u mij (kopieën) van de afschriften van nagenoemde bankrekeningen over de jaren 2005 tot en met 2009 ter inzage te doen toekomen.
- ING BANK NV, rekeningnummer [nummer 1]
- FORTIS, rekeningnummer [nummer 2].
Ik verzoek u er voor zorg te dragen dat de (kopieën van de) afschriften uiterlijk 4 oktober 2010 in mijn bezit zijn."
Op deze brief heb ik geen reactie ontvangen.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [C] (V01-01, pagina 030 tot en met 041).
Dit proces-verbaal houdt onder in als verklaring van verdachte zakelijk weergegeven:
Op een bepaald moment kreeg ik een brief van de Belastingdienst waarin stond dat de Belastingdienst mijn administratie wilde controleren. Ik wist dat als de controleambtenaar mijn administratie zou zien, hij er direct achter zou komen dat ik in werkelijkheid veel minder inkopen had gehad en dat ik dus onjuiste omzetbelasting had gedaan.
10. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2013, zakelijk weergegeven
Het is juist dat ik de Belastingdienst heb proberen te ontwijken toen hij een zogeheten boekenonderzoek betreffende mijn webshop [bedrijfsnaam] bij mij wilde doen. Ik deed dat omdat als de Belastingdienst mijn administratie zou inzien de Belastingdienst erachter zou komen dat ik onjuiste aangiften had gedaan.