ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/13/533890 / KG ZA 13-35 HJ/TF
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in kort geding met betrekking tot BKR-registratie en betalingsregeling

In deze zaak, die diende als kort geding, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beiden wonende te [plaats], een vordering ingesteld tegen ING Bank N.V. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst, hebben op 16 januari 2013 een dagvaarding uitgebracht. De gedaagde, ING Bank N.V., is niet verschenen op de zitting van 10 januari 2013, waarop verstek is verleend. De eisers hebben verzocht om een vonnis te wijzen, waarbij zij een voorlopige voorziening vorderden in verband met hun BKR-registratie en een betalingsregeling van € 500,00 per maand die door de bank werd geëist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buiten beschouwing gelaten, omdat toepassing hiervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, gezien het belang van eisers bij toegang tot de rechter. De rechter heeft vastgesteld dat eisers een schuld hebben aan de gedaagde en dat zij geregistreerd staan bij het Bureau Krediet Registratie, wat hen belemmert in hun dagelijks leven, met name bij de aankoop van een woning.

Eisers hebben voorgesteld om een eenmalig bedrag te betalen tegen finale kwijting, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen verplichting voor de gedaagde bestaat om in te stemmen met dit voorstel. De vordering van eisers werd dan ook afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 31 januari 2013 door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, en mr. G.H. Felix, griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/533890 / KG ZA 13-35 HJ/TF
Vonnis in kort geding van 31 januari 2013
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers bij dagvaarding van 16 januari 2013,
advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst te Hulten (gemeente Gilze en Rijen),
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 10 januari 2013 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Vervolgens hebben eisers verzocht vonnis te wijzen. Tegen de niet verschenen gedaagde is verstek verleend.
2. De beoordeling
2.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van eisers bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. In onderhavige zaak staat vast dat eisers een schuld hebben aan gedaagde en dat zij in verband hiermee geregistreerd staan bij het Bureau Krediet Registratie. Aangenomen kan worden dat eisers, zoals zij stellen, in hun dagelijks leven worden beperkt door deze registratie, in het bijzonder bij de aankoop van een woning. Gedaagde stelt zich al geruime tijd op het standpunt dat eisers moeten instemmen met een betalingsregeling van € 500,00 per maand. Eisers geven echter de voorkeur aan een betaling van een bedrag tegen finale kwijting. Tegelijkertijd willen zij dat gedaagde de A-codering in de BKR registratie dan verwijdert. Vooralsnog kan echter niet worden aangenomen dat op gedaagde een verplichting rust akkoord te gaan met het voorstel van eisers tot betaling van een eenmalig bedrag tegen finale kwijting onder voornoemde voorwaarde. Er bestaat dan ook geen grond waarop gedaagde gehouden zou zijn de bedoelde BKR registratie te verwijderen c.q te laten verwijderen. De vordering komt derhalve niet gegrond voor en zal worden afgewezen.
2.3. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. weigert de gevraagde voorziening,
3.2. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op nihil,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2013.?