Parketnummer: 13/693001-12 (Promis)
Datum uitspraak: 5 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Bienfait - van Kampen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, naar voren hebben gebracht.
Verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan uitbuiting in vereniging van [A] en witwassen in vereniging van verdiensten uit de door [A] verrichtte prostitutiewerkzaamheden. De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. De rechtbank heeft ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis de liggende gedachtestreepjes van het onder 1 ten laste gelegde genummerd.
3.1. Bespreking verweer partiële nietigheid dagvaarding
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - verzocht de tenlastelegging (partieel) nietig te verklaren omdat deze op twee punten onvoldoende feitelijk is. Allereerst aangezien in de tenlastelegging één of meer onbekend gebleven personen als 'slachtoffers' van de vermeende mensenhandel worden opgevoerd. De raadsman kan op basis van de tenlastelegging en het dossier niet nagaan wie de andere vermeende slachtoffers zouden zijn. Voorts heeft de raadsman gezocht eveneens het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op artikel 273f, eerste lid sub 3 en 6 Sv nietig te verklaren, omdat dit punt niet voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv hieraan stelt nu het aanwerven en/of medenemen (sub 3) en uitbuiting (sub 6) niet feitelijk zijn ingevuld.
Ter onderbouwing van het standpunt heeft de raadsman gewezen op rechtspraak van de Hoge Raad (HR 27 oktober 2009, LJN BI7099 en HR 20 december 2005, NJ 2006, 35). Gelet op de door de Hoge Raad gestelde maatstaven en het feit dat uit de Europese regelgeving volgt dat de termen breed uitgelegd dienen te worden, brengt dit voor het openbaar ministerie de verplichting met zich in de tenlastelegging te verduidelijken welke feitelijke gedragingen en omstandigheden onder deze termen geschaard zouden moeten worden.
3.1.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de handelingen als de uitbuiting worden omschreven in de feitelijke uitwerking van de tenlastelegging. De dagvaarding voldoet daarmee aan de vereisten van artikel 261 Sv. Het feit dat er één of meer andere onbekende slachtoffers worden genoemd doet daaraan niet af.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
Voor een verdachte moet de tenlastelegging voldoende duidelijk zijn om de raadsman te voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de vermelding van andere, niet met name genoemde slachtoffers in de tenlastelegging niet in de weg van de geldigheid van de dagvaarding. Tegen de achtergrond van het dossier en de verklaringen van de verdachte zelf, moet ook de verdachte hebben begrepen waarop de tenlastelegging in dit opzicht ziet. In het dossier komen naast aangeefster immers geen andere personen voor die eventueel als slachtoffer van mensenhandel zouden kunnen gelden, met dien verstande dat aangeefster wel spreekt over een meisje, genaamd [B], maar over haar bevat het dossier verder geen informatie. Door of namens verdachte is ook niet betoogd dat voor hem niet duidelijk was op welke gedragingen het onder 1 ten laste gelegde feit betrekking heeft.
De rechtbank overweegt voorts dat de term 'aanwerven' in de zin van artikel 250ter (oud) Sr, ziet op iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt (HR18 april 2000, LJN ZD1788). De term 'medenemen' wordt door de Hoge Raad zo uitgelegd dat het betalen van een ticket en ophalen van Schiphol voldoende is (HR 20 december 2005, LJN AU3425). Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de termen 'aanwerven' en 'medenemen' een feitelijke betekenis hebben. Zij dienen ruim te worden uitgelegd, in de betekenis die zij hebben in het gewone spraakgebruik. Hoewel dit zou kunnen meebrengen dat de termen geen enkele verdere omschrijving in de tenlastelegging behoeven, is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat onderhavige termen achter de eerste vier gedachtestrepen onderaan pagina 2 van de dagvaarding tevens nader zijn geconcretiseerd.
Als 'uitbuiting' dient in elk geval te worden aangemerkt uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting (artikel 273f, tweede lid, Sv). De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat ook deze term achter diverse gedachtestrepen feitelijk wordt ingevuld.
Niettegenstaande de weinig toegankelijke redactie van de tenlastelegging - die mede te wijten is aan de ingewikkeld geredigeerde strafbepaling van artikel 273f Sr - is de rechtbank van oordeel dat aan de informatieve functie van de dagvaarding geen geweld wordt aangedaan en dat de verschillende onderdelen van de tenlastelegging voldoen aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. De dagvaarding is in al zijn onderdelen geldig. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Bespreking bewijsuitsluitingsverweer t.a.v. betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
4.1. Het standpunt van de raadsman
Vastgesteld moet worden dat de verklaringen van aangeefster op essentiële - dat wil zeggen: op de door verdachte betwiste en voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten relevante - onderdelen innerlijk tegenstrijdig, strijdig met bewijs, onlogisch en ongeloofwaardig zijn, dat deze onbruikbaar zijn als bewijs.
Aangeefster heeft wisselend verklaard over het doel van haar vertrek naar Nederland, het moment waarop zij hoorde dat zij zich moest prostitueren en de opstelling van verdachte jegens haar. Daarnaast heeft aangeefster onlogisch en ongeloofwaardig verklaard met betrekking tot de beschikbare communicatiemogelijkheden. De verklaring van aangeefster dat zij met niemand contact mocht hebben valt moeilijk te rijmen met het feit dat zij over een telefoon en een laptop met Facebook en Skype beschikte, waarvan zij de hele dag door gebruik maakte.
Ondanks alles dat aangeefster verklaart in Nederland te hebben meegemaakt, zij geen Nederlands spreekt, geen sociaal netwerk heeft, peinst zij er naar eigen zeggen niet over om terug te keren naar Bulgarije. In dat verband is gewezen op de B9-regeling. Aangeefster is voor een toekomst in Nederland afhankelijk van de uitkomst van de procedure die in gang is gezet met haar aangifte. Er kunnen dan ook vraagtekens worden gezet bij het feit dat in de pauze van het verhoor aan aangeefster een verblijfsdocument is uitgereikt, zoals op de auditieve opnames is te horen. Door een dergelijke handelswijze wordt geenszins vermeden dat belangen op een ongewenste wijze door elkaar gaan lopen. Het belang van een fatsoenlijk politieonderzoek waar waarheid voorop staat en het persoonlijk belang van de aangeefster om als slachtoffer van mensenhandel te worden beschouwd. Het zou zuiver zijn om deze zaken te scheiden en dan in ieder geval deze gang van zaken te verbaliseren.
4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster in onderlinge samenhang beschouwd betrouwbaar zijn en tot het bewijs gebezigd kunnen worden. In latere verklaringen heeft aangeefster haar eerdere aangifte hoofdzakelijk aangevuld. Er dient gekeken te worden naar de hoofdlijnen die relevant zijn voor de
tenlastelegging in plaats van ondergeschikte details.
Het feit dat aangeefster bij de rechter-commissaris, anders dan bij de politie, is teruggekomen van haar wetenschap dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken is weliswaar niet van ondergeschikt belang maar evenmin van doorslaggevend belang. Hieraan kunnen verschillende onuitgesproken redenen ten grondslag hebben gelegen. Zoiets is niet ongebruikelijk in mensenhandelzaken; schaamte en strafbaarheid in land van herkomst kunnen hier bijvoorbeeld een rol spelen.
Voorts is het, gelet op het tijdsverloop tussen de verschillende verklaringen, niet verwonderlijk is dat er verschillen en inconsistenties optreden. Daarnaast kan ook het traumatische karakter van gebeurtenissen in het verleden de scherpte van het geheugen aantasten als het gaat om details. Ook dient te worden gewezen op de complicerende factoren van mensenhandelzaken die van invloed kunnen zijn op de gegeven verklaringen.
Gelet op al deze factoren is het ondersteunende bewijs in de vorm van de waarnemingen en bevindingen van de politie, de verklaringen van de buren van verdachte en de inhoud van de Skype berichten tussen aangeefster en getuige [C] in deze zaak belangrijk. Niet de vaak onbetekende verschillen tussen de verklaringen bij de politie zijn daarom doorslaggevend als het gaat om de betrouwbaarheid van verklaringen, maar wel de vraag of er steunbewijs is.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het, gezien hetgeen zich heeft afgespeeld, niet ongewoon is dat verschillende verklaringen van een en dezelfde persoon na verloop van tijd enigszins van elkaar afwijken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de (relatief) jeugdige leeftijd van aangeefster en het feit dat zij zich in een vreemd land bevond. Het is een feit van algemene bekendheid dat een traumatische gebeurtenis invloed kan hebben op de beleving en herinnering van (relatief) jeugdige slachtoffers.
De rechtbank constateert evenwel met de raadsman dat aangeefster wisselend en niet consistent heeft verklaard over een aantal gebeurtenissen, zoals het moment van wetenschap van de prostitutiewerkzaamheden en de seksuele contacten met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Daarom moet met grote behoedzaamheid worden omgegaan met de verklaringen van aangeefster. Sommige elementen van de verklaringen van aangeefster zullen dan ook, daar waar geen voldoende ondersteuning of aanvullend bewijs is dat betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen, niet voor het bewijs worden gebezigd.
De verklaringen van aangeefster worden ten aanzien van de situatie waarin zij zich bevond en de handelingen van verdachte en [medeverdachte] op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van laatstbedoelden, door de verklaring van getuige [C] en door de bevindingen van de verbalisanten ten tijde van het aantreffen van aangeefster, zoals hierna zal worden weergegeven. De rechtbank heeft, gelet op het vorenoverwogene, geen aanleiding om in zoverre aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen.
5. Waardering van het bewijs t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de bevindingen van de politie, de verklaringen van aangeefster, de inhoud van de Skype berichten tussen haar en getuige [C], de verklaring van [C] en de overige onderzoeksresultaten (zoals het aantreffen van de advertenties) voldoende betrouwbaar en redengevend bewijs zijn voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte door misbruik van de kwetsbare situatie en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht aangeefster heeft gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting en/of onder nader te noemen omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat [A] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid en diensten, te weten prostitutiewerkzaamheden.
De verklaringen van getuige [C] dienen als steunbewijs nu hij verklaart dat zij geen contact meer mochten hebben, en op die manier dus bevestigt dat er een controlerende werking vanuit verdachten op aangeefster was. Dat wordt ook nog eens ondersteund door de Skypeberichtjes tussen aangeefster en de getuige [C].
Het is niet van belang dat aangeefster mogelijk van te voren wist dat zij in de prostitutie ging werken en dat zij mogelijk uit vrije wil om de prostitutie zou hebben gewerkt. Het ontbreken van onvrijwilligheid kan ontstaan in een later stadium en ook ten aanzien van diegene die al in de prostitutie werkt of dat van plan is, aldus het hof Den Haag (17 maart 1997, NJ 1997, 429).
Beide verdachten zijn er volgens de raadsman met hun zogenoemde 'hulp' ook financieel niets mee opgeschoten. Verdachte bod zijn hulp niet bepaald gratis aan. De afspraak was dat hij € 300,00 per maand aan huur zou ontvangen.
Aangeefster was een 20 jarige vrouw, die nog nooit in Nederland was geweest, zij sprak geen Engels of Nederlands, had geen eigen geld, geen eigen woning, geen bekenden in Nederland en zij werd vrijwel overal naar toegebracht, begeleid of gehaald. Zij leefde een geïsoleerd bestaan. In deze zaak is door verdachte en zijn medeverdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde en afhankelijke positie waarin aangeefster verkeerde. Zij was afhankelijk gemaakt van geld en van huisvesting. Er is controle uitgeoefend door of via verdachte en medeverdachte door het begeleiden van aangeefster van en naar haar werk, het maken van afspraken voor aangeefster, het plaatsen van advertenties en het innemen van haar geld.
5.2. Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman betwist dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Daarnaast kan ook niet worden bewezen dat verdachte op de hoogte is geweest van die uitbuitingssituatie.
Wat betreft de ten laste gelegde uitbuitingssituatie moet vastgesteld worden dat het bewijs daarvoor slechts kan volgen uit de verklaring van aangeefster zelf. Zoals hier boven reeds besproken heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn en dat deze verklaringen derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat nu de verklaringen van aangeefster op de door verdachte betwiste onderdelen niet of nauwelijks worden ondersteund door ander bewijs dienen haar verklaringen met de nodige behoedzaamheid te worden benaderd. Bij gebreke van op de door verdachte betwiste onderdelen deugdelijk ondersteunend bewijs van deze verklaring, dient vrijspraak te volgen.
Het enige mogelijke steunbewijs voor het door verdachte betwiste onderdeel van de aangifte kan worden gevonden in de verklaring van getuige [C]. Zijn verklaring is echter om twee redenen van betrekkelijke waarde. De verklaring van deze getuige bevat echter (ondanks het feit dat zij amper konden communiceren) nauwelijks meer feiten en omstandigheden dan die hij van aangeefster zelf heeft vernomen. Zijn verklaring is geen of nauwelijks een zelfstandige bron te noemen en om die reden al van betrekkelijke waarde. Daarnaast dienen er grote vraagtekens te worden gezet bij de geloofwaardigheid en bruikbaarheid van zijn verklaring.
De verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris buiten beschouwing latende, moet worden vastgesteld dat verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft gepleegd voor het doen ontstaan of in stand houden van een uitbuitingssituatie. Verdachte kan slechts dan als medepleger van deze handelingen worden aangemerkt indien hij wetenschap heeft gehad van het bestaan een dergelijke situatie. Hiervan kan uit het dossier niet blijken. Verdachte is niet op de hoogte geweest van enig dwang, geweld, misleiding, misbruik, en dergelijke. Het tegendeel blijkt niet. Geen wetenschap betekent geen nauwe en bewuste samenwerking.
5.2. Het oordeel van de rechtbank
5.2.1. Vrijspraak t.a.v. diverse gedachtestreepjes
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De Hoge Raad stelt de eis dat sprake moet zijn van bijkomend bewijs dat voldoende steun biedt. Hoewel dit niet geldt voor ieder onderdeel van de tenlastelegging, moet de tenlastelegging in haar geheel die steun krijgen. Het komt erop neer dat de verklaring van de getuige op specifieke punten steun moet vinden in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat (conclusie van AG Knigge bij HR 11-12-12 LJN BY4834). Gezocht moet worden naar objectieve gegevens waaruit kan worden afgeleid dat het verantwoord is de bewezenverklaring voornamelijk op de verklaring van één getuige te baseren.
Aangeefster heeft onder andere verklaard dat [medeverdachte] haar zou hebben geslagen en zou hebben gedwongen om met hemzelf, met een persoon genaamd [D] en met een persoon genaamd [E] seks te hebben. De rechtbank is van oordeel dat deze onderdelen, gelet op de ernst en aard ervan, steun dienen te vinden in meer dan één bewijsmiddel of objectief gegeven. Daarvan is evenwel geen sprake. Verdachte zal derhalve van deze bestanddelen in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes die zien op gebeurtenissen in Bulgarije en de reis van Bulgarije naar Nederland. Deze gedachtestreepjes zien naar het oordeel van de rechtbank op internationale mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 3 Sr. Aan verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan internationale mensenhandel.
Verdachte wordt voorts vrijgesproken van de feitelijke gedachtestreepjes, daar waar de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel of objectief gegeven.
Bovenstaande betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder tweede alternatief/cumulatief en onder de gedachtestreepjes 1, 2, 3, 4, 5, 7, 11, 12, 13, 14, 15, 18, 20, 21, 22, 23, 27, 28, 29, 30, 31, 32 en 33 ten laste gelegde.
5.2.2. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
Op 24 januari 2012 wordt door verbalisant in het kader van de controle op escortbedrijven telefonisch contact gemaakt met het telefoonnummer [nummer 1].ii Het telefoonnummer staat vermeld in een advertentie op [website] in een advertentie in de rubriek: "[onderwerp] [nummer 2]". De advertentie is sinds 13 december 2011 actief. Op de advertentiepagina is een drietal foto's te zien met daarop het lichaam van een vrouw met ontbloot onderlijf waarbij de genitaliën zichtbaar zijn. Bij de foto's staat, voor zover hier van belang, de volgende tekst afgebeeld:
"!!21 jarige mooie meid 40 euro!!
Naam: [F]
Telefoon: [nummer 1]
Heey, ben [F] en ben 21 jaar oud. Ben zo geil, ik wil dat je me kontje kapot neukt. Ik verwen je van top tot teen. Als je een keer langs bent gewest blijf je langs komen. 40 euro half uurtje 80 euro uurtje!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! (neuken, pijpen, massage, alle standjes, meerdere keren klaarkomen, etc.
Alles is mogelijk. Bel me snel!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! Ik doe escort en privé-ontvangst. Alles is mogelijk (auto ook). Ik heb daarom ook een eigen chauffeur voor escort. Mijn chauffeur neemt ook de telefoon voor afspraken. Ik zelf ontvang en escort bij jou deur. Mijn chauffeur is er niet bij dan. Dus jou privacy wordt niet verstoord. Bel me snel en neuk me geile natte kutje. Ik lik je van top tot teen!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!"iii
De telefoon wordt opgenomen door een manspersoon. Verbalisant vraagt naar [F]. De man vraagt of hij een afspraak wil maken. Verbalisant antwoord bevestigend. Vervolgens geeft de man aan dat een uurtje met [F] € 100,00 kost, namelijk € 80,00 plus de kosten voor vervoer van € 20,00. Hierna wordt overeenstemming bereikt over de prijs en het feit dat [F] om 19:30 uur in hotel HN te Naarden zal verschijnen.iv Omstreeks 19:30 uur lopen twee personen, een man en een vrouw, hand in hand langs de slagbomen van het hotel HN. De personen lopen in de richting van de hotelkamer waar verbalisant verblijft.v
Omstreeks 19:30 uur meldt zich een vrouw bij de hotelkamer van verbalisant. De verbalisant ziet dat een manspersoon wegloopt bij de vrouw.vi De vrouw blijkt te zijn aangeefster [A].vii De manspersoon blijkt verdachte te zijn. Verdachte vertelt dat hij een vriend van hem helpt, genaamd [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft hen bij het hotel afgezet. Na telefonisch contact komt een personenauto de parkeerplaats van het hotel oprijden. Uit de auto stapt medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). [medeverdachte] vertelt dat hij meisje genaamd [F] en verdachte zojuist heeft afgezet. [medeverdachte] vertelt dat hij [F] wel vaker naar haar afspraken brengt.viii
Op verzoek van verbalisanten gaat [medeverdachte] mee naar het politiebureau te Hilversum. Hij wordt daar geplaatst in een ophoudkamer. Op verzoek van verbalisanten leegt hij zijn zakken en haalt uit zijn portemonnee een stapel papiergeld (89 briefjes van 50 euro en 5 briefjes van 100 euro). ix De coupures worden inbeslaggenomen. De totale waarde bedraagt € 4.950,00. [medeverdachte] wordt als getuige gehoord. Daarna wordt hij aangehoudenx. Onder [medeverdachte] wordt verder een mobiele telefoon Nokia E72 inbeslaggenomen.xi In deze mobiele telefoon staat het nummer [nummer 1], welk nummer gebruikt werd voor het maken van escortafspraken, opgeslagen onder "personel". In de oproepenlijst met gemiste, gekozen en ontvangen oproepen staat het telefoonnummer [nummer 3] opgeslagen onder "per so nel".xii Dit nummer is het oude nummer van aangeefster.xiii
Op 25 januari 2012 omstreeks 01:00 uur bevinden verbalisanten zich in de woning gevestigd aan de Simon [adres 1] te [plaats] teneinde aangeefster thuis te brengen. In de woning bevindt zich ook verdachte. Met verdachte wordt een afspraak gemaakt dat hij op 25 januari 2012 om 10:30 uur zal melden aan het politiebureau in verband met het afleggen van een verklaring.xiv Verdachte meldt zich op de afgesproken tijd op het politiebureau en wordt aangehouden.xv
Uit de verklaringen van aangeefster valt het volgende op te maken:
Vanaf ongeveer november 2011 aangeefster bij verdachte verbleven.xvi Aangeefster moest toen naar de gemeente om zich in te schrijven. Er moesten papieren worden ingevuld. Omdat aangeefster dat niet kon doen, zijn de papieren door een ander ingevuld. Daarna werd zij ingeschreven bij de gemeente.xvii
[medeverdachte] heeft gezegd dat er in principe 12 uur per etmaal zou worden gewerkt.xviii
[medeverdachte] heeft met een vriend, genaamd [E], een advertentie op [website] geregeld.xix Verdachte heeft foto's van aangeefster gemaakt en heeft de foto's op die website geplaatst. Verdachte hielp mee omdat [medeverdachte] hem geld had beloofd.xx Verdachte vertelde haar welke houding zij moest aannemen, zodat de foto's er sexier uit zouden zien.xxi Als een klant het telefoonnummer in de advertentie belde, dan nam verdachte de telefoon aan. Verdachte regelde dan met de klant een afspraak, zoals locatie en tijdstip. [medeverdachte] bracht haar naar de afspraken met de klanten.xxii Alles werd door [medeverdachte] geregeld, zoals het tijdstip en de prijs. Er werd aan aangeefster verteld dat de klant tevreden moest blijven.xxiii Nadat zij door de klant betaald was, moest zij het geld aan degene die haar naar de klant toebracht afgeven. Soms kreeg [medeverdachte] het geld bij de deur van de woning van de klant en dan ging hij weg. Aangeefster ging dan de woning in, ging in de kamer zitten en ondertussen regelde [medeverdachte] de betaling.xxiv Aangeefster had per dag ongeveer zes a zeven klanten via de internetsite. [medeverdachte] had aangeefster verteld dat zij alles moest doen om de klant naar de zin te maken, zodat deze later weer bij haar terug zou komen.xxv
Aangeefster had eerder een ander telefoonnummer in gebruik, maar mocht dat nummer niet langer gebruiken vanwege Henk (de rechtbank leest: getuige [C]). Zij mocht geen contact meer hebben met [C]. Omdat zij dit werk deed mocht zij niet op iemand verliefd worden. Zij had geen recht om contact te houden met anderen.xxvi
In Bulgarije had aangeefster geen ouders en geen werk. Als aangeefster wel het geld had gehad, als zij één of twee betrouwbare kennissen had gehad en als zij de taal een beetje sprak dan was zij meteen weggegaan.xxvii Alleen [medeverdachte], verdachte, de zoon en broer van [medeverdachte] waren op de hoogte van het bestaan van aangeefster in Nederland.xxviii Zij kreeg nooit de kans om alleen te zijn. Zij had geen geld en sprak de Nederlandse taal niet. Zij durfde nergens naar toe en wist ook niet waar zij naar toe zou moeten gaan. Zij had geen andere keuze dan te blijven.xxix Aangeefster heeft helemaal geen geld ontvangen voor het werk wat zij heeft gedaan.xxx [medeverdachte] had al het door haar verdiende geld in zijn bezit. Aangeefster moest al haar geld aan [medeverdachte] afdragen.xxxi
Uit de verklaringen van [medeverdachte] valt het volgende op te maken:
Aangeefster woonde bij verdachte, een vriend van [medeverdachte]. [medeverdachte] en verdachte hielpen aangeefster bij het werk dat zij doet. Zij namen de telefoon op en zorgden voor vervoer. In de laatste twee à drie weken heeft [medeverdachte] acht of negen keer heen en weer gereden met aangeefster. [medeverdachte] heeft daarmee ongeveer € 300,00 verdiend.xxxii Een gedeelte van het aangetroffen contante geld bij zijn insluitingsfouillering was van aangeefster.xxxiii
Uit de verklaringen van verdachte valt het volgende op te maken:
[medeverdachte] heeft aan verdachte gevraagd of aangeefster bij hem kan wonen. [medeverdachte] zou € 300,00 euro per maand aan huur betalen. Hij werd verleid door het geld. [medeverdachte] heeft aan Verdachte gevraagd of aangeefster bij hem kon worden ingeschreven voor een sofinummer, zodat zij kon werken. Verdachte werkte bij de gemeente Hilversum en heeft haar geholpen vanwege de huurpenningen die hij zou krijgen.xxxiv
Verdachte heeft de advertentie op [website] gemaakt en hij heeft de blote foto van de achterkant van aangeefster (de rechtbank begrijpt: de foto van haar ontblote onderlichaam, gefotografeerd van achteren) gemaakt. Hij heeft ook de tekst van de advertentie gemaakt.xxxv Verdachte heeft zijn telefoonnummer in de advertentie gezet.xxxvi Het telefoonnummer [nummer 1] is van medeverdachte. Hij is enige die dit telefoonnummer gebruikt.xxxvii Verdachte heeft deze advertentie vervolgens online gezet.xxxviii Als een klant belde dan sprak verdachte een prijs af. Hij schreef dit op een briefje. [medeverdachte] bracht haar dan met zijn auto naar de afspraak.xxxix [medeverdachte] bracht aangeefster overal naar toe. In zijn vrije tijd ging verdachte mee.xl [medeverdachte] had al het geld bij zich.xli Af en toe kwamen klanten ook thuis langs. Dan werd er een afspraak gemaakt en gaf verdachte het adres via sms en dan kwam de klant. Aangeefster ontving het geld, stopte het in haar portemonnee en gaf het dan af aan [medeverdachte].xlii
Samen met [medeverdachte] heeft verdachte aangeefster naar haar eerste klant, getuige [C], gebracht. [medeverdachte] was toen de chauffeur. [medeverdachte] heeft later gezegd dat [C] geen afspraak meer mocht maken; [C] wilde zo goedkoop mogelijk en zonder condoom seks met aangeefster.xliii
Uit de verklaring van getuige [G] valt het volgende op te maken:
[medeverdachte] is met aangeefster bij [G] gekomen en hij heeft [G] gevraagd of zij een aantal nachten bij hem kon verblijven. Aangeefster is toen bij [G] gebleven. [medeverdachte] heeft aangeefster gebracht en opgehaald.xliv
Uit de verklaringen van getuige [C] valt het volgende op te maken:
Toen getuige [C] het telefoonnummer [nummer 1] dat bij de advertentie op de website www.seksjobs.nl stond belde kreeg hij een man aan de telefoon die hij kent als [H]. Met [H] heeft hij afspraken gemaakt over plaats, tijdstip en bedrag van de afspraak.xlv Aangeefster werd met een auto naar de afspraak gebracht. Aangeefster werd bij de deur afgezet door [H] en getuige heeft aan hem het geld gegeven.xlvi De prijs van aangeefster was redelijk goedkoop. Het bedrag voor een escortmeisje varieert van 120 tot 150 euro. Het bedrag dat in de advertentie van aangeefster stond was erg laag. Ook de tekst van de advertentie zal veel mannen hebben gelokt.xlvii
[H] stuurde een sms-bericht naar de telefoon van getuige [C] dat hij geen contact meer mocht zoeken met aangeefster. In de sms stond dat zij dat niet meer wilde. Getuige [C] merkte echter dat aangeefster toch contact met hem probeerde te krijgen.xlviii
Als aan getuige [C] een foto wordt getoond van verdachte verklaart hij bijna zeker te zijn dat dit [H] betreft.xlix
Uit de verklaringen van getuige [medeverdachte] valt het volgende op te maken:
Getuige is een week met zijn vader, [medeverdachte], mee geweest. Aangeefster werd dan bij een huis door zijn vader uit de auto gezet. Zij had dan seks in de woning. Verdachte was bezig met een telefoon en adressen. Mannen belden hem om een afspraak te maken. Als zij uit de woning kwam, dan stapte zij in de auto. Zij had dan geld bij zich dat zij had verdiend met seks in de woning. [medeverdachte] reed en aangeefster gaf het geld vanaf de achterbank naar voren. [medeverdachte] pakte dan soms het geld aan. Aangeefster sprak geen Nederlands.l
5.2.3. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank overweegt dat onder mensenhandel wordt verstaan - kort gezegd - het dwingen of bewegen, in ruime zin, van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele diensten. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. In zogenaamde mensenhandelzaken staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Van een uitbuitingssituatie in de seksindustrie zal sprake zijn als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
5.2.3.1. T.a.v. het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde (art. 273f eerste lid sub 1 Sr)
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid sub 1 Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moest sprake zijn van een handeling onder uitoefening van dwang met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Tussen handelingen en dwangmiddelen staat een causaal verband. De handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.
De rechtbank overweegt omtrent de drie elementen het volgende.
Ad 1. Handelingen: vervoeren en huisvesten
Op grond van de onder 5.2.2. genoemde bewijsmiddelen en de (op die punten) bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster meermalen met de auto heeft vervoerd (naar adressen waar zij haar prostitutiewerk verrichtte) en haar heeft gehuisvest.
De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging opgenomen handelingen niet bewezen.
Ad 2. Dwangmiddelen: feitelijkheden en misbruik van een kwetsbare positie
Het dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen (HR 17 januari 2012, LJN BU4004).
De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt (zie ook Hof Amsterdam 18 januari 2012, LJN BV1281). Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
Voor het constitueren van de dwangmiddelen 'feitelijkheden' en 'misbruik van kwetsbare positie' dienen twee factoren te worden bewezen: het bestaan van een dergelijke situatie en het bewustzijn daarvan aan de kant van verdachte. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van aangeefster waaruit de feitelijkheid of kwetsbare situatie van aangeefster voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn (HR 27 oktober 2009, NbSr 2009, 363).
Bij de beoordeling van het dwangmiddel 'feitelijkheid' dient aangesloten te worden bij de jurisprudentie ter zake van artikel 242 Sr. Een feitelijkheid kan zijn dat een slachtoffer door gedragingen van een verdachte telkens in zodanige toestand is gebracht dat het slachtoffer afhankelijk is van een verdachte en zich gedwongen voelt tot het ondergaan van handelingen (HR 16 november 1999, NJ 2000, 125). Bij de beoordeling spelen de concrete omstandigheden een belangrijke rol.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn gedragingen en de gedragingen van medeverdachte aangeefster telkens in een afhankelijkheidssituatie heeft gebracht en verdachte zich ook van deze situatie bewust is geweest. Medeverdachte beheerde het geld van aangeefster, verdachte maakte afspraken voor aangeefster, vervoerde haar met zijn auto en aangeefster verbleef in zijn kamer.
Wat betreft het dwangmiddel 'misbruik van een kwetsbare positie' overweegt de rechtbank dat met een kwetsbare positie een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangeefster heeft diverse malen verklaard dat zij geen andere keuze had dan te blijven in de situatie waarin zij verkeerde. Zij had geen geld, sprak geen Nederlands en wist ook niet waar zij naartoe zou moeten gaan. Uit de verklaring van verdachte terechtzitting blijkt at verdachte zich ook bewust was van de kwetsbare positie. Verdachte heeft verklaard dat "alles moeilijk was" voor aangeefster en dat zij "bij alles geholpen moest worden".li
De rechtbank acht derhalve de dwangmiddelen feitelijkheden en misbruik van een kwetsbare positie bewezen.
Ad 3. (Het oogmerk van) uitbuiting
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uit de term 'oogmerk' volgt dat uitbuiting nog niet hoeft te hebben plaatsgevonden.
Uit artikel 273f, tweede lid, Sr volgt dat onder uitbuiting onder andere wordt verstaan 'uitbuiting van een ander in de prostitutie'. De Hoge Raad spreekt van een uitbuitingssituatie in relatie tot de seksindustrie indien een betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué in Nederland pleegt te verkeren (HR 5 februari 2002, LJN AD5235).
Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit (HR 27 oktober 2009, NbSr 2009, 363).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aangeefster uitgebuit. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden (prostitutie), het feit dat aangeefster door verdachte was ondergebracht in zijn woning, zij geen toegang had tot haar geld, zij een geïsoleerd bestaan leefde en de grove advertentietekst en - foto's heeft behaald. Verdachte heeft dan ook gehandeld met het oogmerk van uitbuiting en heeft opzettelijk voordeel getrokken uit die uitbuiting. Aangenomen moet worden dat verdachte aan een en ander heeft bijgedragen met een vooropgezette bedoeling. Hij heeft dan ook gehandeld met het oogmerk van uitbuiting en heeft daaruit opzettelijk voordeel getrokken.
Mensenhandel in vereniging
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging (medeplegen) van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid sub 1 Sr.
Naar vaste jurisprudentie is voor medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist (zie bijv HR 15 mei 2007, AZ6126). Het is niet nodig dat de verschillende samenwerkende personen ieder voor zich alle bestanddelen van het delict verwezenlijken; die kunnen over verschillende personen verdeeld zijn. Dit is ook wel omschreven als de eis dat sprake moet zijn van een handeling door de medepleger die voor de uitvoering van het strafbare feit van overwegend belang is, of ook: een handeling die daarvoor van wezenlijke betekenis is (Conclusie PG Wortel bij HR 18 maart 2008, BC 6157, Rijswijkse stoeptegelarrest).
Bij de beoordeling spelen de volgende omstandigheden een rol. Verdachte en [medeverdachte] vervulden ieder een eigen, elkaar over en weer complementerende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van aangeefster. [medeverdachte] trad op als initiatiefnemer en chauffeur. Verdachte organiseerde de escortafspraken. Hij heeft de advertentie gemaakt, de telefoongesprekken met de klanten gevoerd en afspraken van aangeefster met de klanten gepland. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en [medeverdachte] overleg hadden als zich moeilijkheden voor deden, zoals de kwestie rondom getuige [C].
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte] in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen sprake is.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft willen stellen dat aangeefster heeft 'ingestemd' om de in prostitutie te werken, door (onder meer) mee te werken aan het plaatsen van de advertentie op internet en door niet weg te lopen of hulp te vragen, geldt dat deze 'vrijwilligheid' vanwege de ingezette dwangmiddelen niet relevant is. De bewezenverklaarde middelen maakten immers dat aangeefster niet of veel minder vrij was om zich aan haar exploitatie door verdachte en [medeverdachte] te onttrekken. Bovendien, ook al zou aangeefster zich geheel op eigen initiatief in de prostitutie hebben begeven dan zijn de grove, niets aan de verbeelding overlatende advertentietekst, de vernederende foto's en de lage prijs voor de seksuele handelingen geen aanwijzingen van oprechte hulp van verdachte en [medeverdachte] aan aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen deze omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, met zich mee dat verdachte en [medeverdachte] zich samen en in vereniging ten aanzien van aangeefster schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 8 is weergegeven.
5.2.3.2. T.a.v. het onder 1 tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde (art. 273f eerste lid sub 4 Sr)
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 5.2.3.1. ten aanzien van de bewezenverklaring van de handelingen, de dwangmiddelen, de uitbuitingssituatie van aangeefster en het mededaderschap van verdachte en [medeverdachte] heeft overwogen.
Artikel 273f eerste lid sub 4 Sr valt uiteen in tweede delen. Het eerste deel ziet op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin hij/zij zich beschikbaar stelt tot het verrichten daarvan. Het betreft het hier het gebruik maken van een uitbuitingssituatie (zoals onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd).
Het tweede deel stelt degene strafbaar die enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van diensten. Het gaat hier om de enkele handeling waardoor iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin hij/zij zich beschikbaar stelt (zoals onder 1 derde cumulatief/alternatief ten laste is gelegd).
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat gelet op de onder 6.2.1. genoemde bewijsmiddelen en de onder 6.2.2. genoemde overwegingen verdachte en [medeverdachte] door de feitelijkheden en het misbruik van de kwetsbare positie aangeefster heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, te weten prostitutiewerkzaamheden.
Ten aanzien van het onder 1 derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde is gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen eveneens bewezen dat verdachte en [medeverdachte] door aangeefster te vervoeren en te huisvesten haar in een situatie hebben laten verkeren waarin zij zich beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 8 is weergegeven.
5.2.3.3. T.a.v. het onder 1 vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde (art. 273f eerste lid sub 6 Sr)
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het strafrechtelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander geldt dat de verdachte die profijt trekt weet, of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt. Uit het opzetvereiste volgt dat de dader zich in ieder geval bewust moet zijn van de relevante omstandigheden waaruit uitbuiting voortvloeit.
De rechtbank verwijst naar de overwegingen met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting en medeplegen onder 5.2.3.1. Verdachte en [medeverdachte] moeten hebben beseft dat hun handelen jegens aangeefster als noodzakelijk en door hen gewild gevolg meebracht dat aangeefster door hen zou kunnen worden uitgebuit. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de uitbuitingssituatie.
Uit de verklaringen van de onder 5.2.2. genoemde getuigen en de verklaring van [medeverdachte] zelf volgt dat hij uit de uitbuiting van aangeefster voordeel, te weten het bezit van contant geld, heeft getrokken. [medeverdachte] bewaarde het met de prostitutie door aangeefster verdiende geld bij zijn eigen geld dat in zijn portemonnee is aangetroffen. Zowel [medeverdachte] als verdachte hebben over de redenen om al het geld van aangeefster te "beheren" telkens verschillende verklaringen afgelegd.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 8 is weergegeven.
5.2.3.4. T.a.v. het onder 1 vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde (art. 273f eerste lid sub 9 Sr)
Met referte naar de meermaals aangehaalde overwegingen en bewezenverklaring van de dwangmiddelen feitelijkheden en misbruik van een kwetsbare positie overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster met bedoelde feitelijkheden en misbruik van een kwetsbare positie eveneens heeft bewogen hem te bevoordelen, namelijk door middel van het betalen van huur van de gedeelde kamer, uit de opbrengt van haar prostitutiewerkzaamheden. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6. Vrijspraak t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het onder 2 ten laste gelegde en overweegt daarover het volgende.
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij samen met [medeverdachte] een deel van de verdiensten uit de door aangeefster verrichtte prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen. Gelet op het feit dat de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - medeplegen van de uitbuiting van aangeefster in de prostitutie overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 januari 2013 (LJN BX 6909) als volgt.
Uit de wetgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte of medeverdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Gelet op de (onder meer zeer recente) jurisprudentie van de Hoge Raad en het feit dat de processtukken geen bewijsmiddelen bevatten omtrent verhullings- of verheimelijkingshandelingen van verdachte of [medeverdachte] kan reeds om die reden niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte wordt daarom van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken.
7. Onderzoekswensen raadsman
De raadsman heeft aan het einde van zijn pleidooi betoogd dat hij - indien de rechtbank niet tot een vrijspraak komt - persisteert bij zijn onderzoekswensen, zoals genoemd in zijn fax van 30 augustus 2012 aan de officier van justitie. Het gaat hier om het uitlezen van de laptop van verdachte, het uitlezen van de telefoon van verdachte en het uitlezen van de telefoon van [C].
De rechtbank vat het betoog van de raadsman op als een voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is aan de gestelde voorwaarde voldaan en is de rechtbank gehouden om op het verzoek van de raadsman te beslissen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het uitlezen van de laptop van verdachte dat de raadsman in eerdergenoemde fax van 30 augustus 2012 de officier heeft verzocht om uit te zoeken sinds wanneer de laptop in het bezit is van verdachte, met welke wachtwoorden deze is beveiligd en wat de inhoud van de communicatie is geweest in de Skype-gesprekken tussen aangeefster en [C]. De officier van justitie heeft de laptop van verdachte nader laten onderzoeken en alle vragen van de raadsman zijn beantwoord in het proces-verbaal van bevindingen (met als bijlagen de inhoud van de Skype-gesprekken tussen aangeefster en [C]) van 7 januari 2013. De rechtbank wijst het verzoek om die reden af. Voorzover de raadsman heeft betoogd dat hij bovendien alle bestanden die op de laptop aanwezig zijn, onderzocht en in het dossier gevoegd wil zien, is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek tardief is gedaan en bovendien het karakter heeft van een 'fishing expedition', zodat ook dit verzoek wordt afgewezen.
Wat het uitlezen van de telefoon van verdachte betreft, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van onderzoek GSM telefonie van 13 december 2012 blijkt dat de telefoon van verdachte is uitgelezen en dat de automatisch gegenereerde rapportage, alsmede mogelijke vervaardigde documenten en beeldmateriaal op een DVD zijn gebrand. Uit deze rapportage blijkt, zoals wordt gerelateerd in de laatste alinea van het proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2013, dat het nummer van [C] in de telefoon is opgeslagen onder de contacten, maar dat er, zo begrijpt de rechtbank, geen sms-verkeer met dit contact is aangetoond. Daarmee is aan het verzoek van de raadsman voldaan.
Het verzoek tot het uitlezen van de telefoon van [C] wordt eveneens afgewezen, nu [C] reeds in zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij de smsen van verdachte uit zijn telefoon heeft verwijderd. Daarmee is het belang van de raadsman om de telefoon van de getuige [C] uit te lezen, komen te ontvallen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 6.2.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 eerste, vierde, vijfde en zesde ten laste gelegde
in de periode 1 november 2011 tot en met 25 januari 2012 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een ander te weten [A] door feitelijkheden en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [A]
die [A] telkens met één van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
met de voornoemde middelen enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en zijn mededader wist dat die [A] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [A]
die [A] met de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [A] met een derde,
bestaande die feitelijkheden en dat misbruik van een kwetsbare positie en dat voordeel trekken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader
- die [A] heeft gehuisvest bij [verdachte] en
- voor die [A] formulieren te hebben ingevuld teneinde haar in te schrijven bij de gemeente en
- die [A] te verbieden om contact te hebben en/of op te nemen met [C] en
- terwijl hij, verdachte en zijn mededader wist dat die [A] in Nederland nergens naartoe kon en in Nederland geen vrienden had en zij de taal niet sprak en alle verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden door die [A] aan hem, medeverdachte heeft laten afstaan en
- (naakt-)foto's van die [A] heeft gemaakt en
- die [A] verteld welke houding zij moest aannemen op deze (naakt-)foto's
en
- (naakt-)foto's van die [A] voorziene seksadvertentie op [website] te hebben geplaatst teneinde klanten voor die [A] te werven en
- voor die [A] afspraken maakte met klanten over door die [A] te verrichten seksuele handelingen door de telefoon aan te nemen en e-mails te beantwoorden en
- de werktijden van die [A] heeft bepaald en
- die [A] meermalen van haar verblijfplaats naar de werkplek heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de raadsman geschaad.
9. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
10. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Medeverdachte is dan ook strafbaar.
11. Motivering van de straf
11.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft acht geslagen op de Richtlijn voor strafvordering mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting (2010R007) van het CPPGG. In de Richtlijn wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 24 maanden, indien de seksuele uitbuiting zes maanden heeft geduurd. Daarnaast is op grond van de daarin opgenomen regels van strafverzwaring sprake van een verhoging met 50% indien sprake is van het plegen van de feiten in vereniging.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
11.2. Het strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft geen opmerkingen over de strafmaat gemaakt.
11.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en [medeverdachte] hebben met hun bewezen verklaarde handelen welbewust en op afkeuringswaardige wijze misbruik gemaakt van het slachtoffer. Zij hebben haar afhankelijk van hen gemaakt en aldus hebben zij geen respect voor haar persoonlijke en lichamelijke integriteit getoond. Met het plaatsen van de advertentie en de foto's hebben zij nagelaten aangeefster tegen zichzelf in bescherming te nemen, wat op hun weg had gelegen als zij haar inderdaad wilden helpen. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit winstbejag. Hij heeft door het bevorderen van het prostitutiewerk van het slachtoffer geen, althans onvoldoende, respect getoond voor haar zelfbeschikkingsrecht. Dat het slachtoffer het werk niet tegen haar wil verrichtte disculpeert verdachte niet. Bovendien neemt verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en bagatelliseert hij dit bij herhaling zonder zich te realiseren wat de gevolgen zijn voor het slachtoffer.
Weliswaar had medeverdachte [medeverdachte] een meer leidende rol, maar verdachte had een cruciale taak in de uitbuiting van het slachtoffer, onder meer door te zorgen voor de advertentie op [website] en door te fungeren als organisator die de contacten met de klanten onderhield en afspraken maakte. De rechtbank rekent verdachte dit laakbare handelen zwaar aan.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank, uit een oogpunt van zowel generale als speciale preventie, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur, ook al zal daarvan het gevolg zijn dat verdachte niettegenstaande de schorsing van zijn voorlopige hechtenis alsnog een niet-onaanzienlijke periode van vrijheidsbeneming tegemoet ziet.
Bij de bepaling van de duur van de vrijheidsbenemende straf houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat het ten laste gelegde feit zich over een relatief korte periode heeft uitgestrekt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank zal een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde te voorkomen dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar wederom schuldig maakt aan een soortgelijke strafbare feit.
Nu de rechtbank minder feiten en feitelijkheden bewezen acht en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af, nu geen sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 eerste, vierde, vijfde en zesde cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 9 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 eerste, tweede, derde, vierde en vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
Mensenhandel in vereniging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt medeverdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en C.E.M. Marsé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode 01 oktober 2011 tot en met 27 januari 2012 te
Naarden, in elk geval in Nederland en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
een ander of anderen te weten [A] en/of één of meer andere
vrouwen,
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden
en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van uitbuiting van die [A]
die [A] en/of één of meer andere personen (telkens) met één van de
voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige
handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van)
zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
die [A] en/of één of meer andere personen zich daardoor beschikbaar
stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten:
prostitutiewerkzaamheden)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [A] en/of
één of meer andere vrouwen;
die [A] en/of één of meer andere personen met één of meer van de
voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem,
verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de
opbrengst van de seksuele handelingen van die [A] en/of één of meer andere
personen met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(ten aanzien van die [A])
- (1) die [A] in Bulgarije heeft benaderd om in Nederland voor hem, verdachte
en/of zijn mededaders (in de prostitutie) te komen werken en/of
- (2) die [A] te hebben gezegd dat zij 50% van het verdiende geld zou krijgen
en/of
- (3) de reis van Bulgarije naar Nederland voor die [A] heeft/hebben geregeld
en/of heeft/hebben betaald en/of
- (4) die [A] met de auto naar Nederland heeft vervoerd en/of
- (5) die [A] (meermalen) onder druk heeft gezet en/of er (zodoende) toe heeft
aangezet en/of heeft gebracht om in de prostitutie te werken door haar een
schuld bij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te laten opbouwen door haar
reis naar Nederland te betalen en/of
- (6) die [A] heeft gehuisvest bij de broer van verdachte, [broer] en/of bij
[naam] en/of
- (7) die [A] te hebben gezegd dat zij moest verhuizen zodat zij, [A],
dichter bij verdachte zou komen te zitten en/of
- (8) voor die [A] formulieren te hebben ingevuld teneinde haar in te schrijven
bij de gemeente en/of
- (9) die [A] te verbieden om contact te hebben en/of op te nemen met haar
familie en/of [C] en/of (een of meer) onbekende anderen en/of
- (10) (terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [A] in
Nederland nergens naartoe kon en/of in Nederland geen vrienden had en/of zij
de taal niet sprak en/of dat zij bang was) alle verdiensten uit de verrichtte
prostitutiewerkzaamheden heeft afgepakt en/of afgenomen en/of door die [A]
aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) heeft laten afstaan en/of
- (11) die [A] heeft gedwongen om gedurende een periode van anderhalve maand,
althans enige periode, (dagelijks) seks te hebben met die [D] teneinde de
kosten voor deze huisvesting te (laten) betalen en/of
- (12) die [A] heeft get door te dreigen iets door te vertellen aan zijn mededader(s) teneinde die [A] te bewgen seks met verdachte te hebben en/of
- (13) tegen de wil van die [A] (meermalen) onbeschermde seks haar heeft gehad
en/of
- (14) zijn penis heeft ingespoten, althans opgevuld, met paraffine en/of enig
ander middel, waardoor de omvang en/of hardheid van zijn penis is toegenomen,
waarna verdachte, tegen de wil van die [A], vaginale en/of anale seks met die [A] heeft gehad, waardoor zij pijn en/of letsel heeft ondervonden en/of
- (15) klanten voor die [A] heeft geworven onder zijn, verdachtes, vriendenkring
en/of de vriendenkring van zijn verdachte(n) en/of
- (16) een of meer (naakt-)foto's van die [A] heeft gemaakt en/of
- (17) die [A] verteld welke houding zij moest aannemen op deze (naakt-)foto's
en/of
- (18) die [A] te hebben gezegd dat zij moest meewerken aan het maken van die
(naakt-)foto's en/of de seksadvertentie op internet omdat zij anders dakloos
zou worden en/of
- (19) een van (naakt-)foto's van die [A] voorziene seksadvertentie op
[website] te hebben geplaatst teneinde klanten voor die [A] te werven
en/of
- (20) die [A] te hebben gedwongen om seks te hebben met een persoon genaamd
George teneinde te betalen voor het plaatsen van een seksadvertentie op
internet en/of
- (21) kleding en/of condooms voor die [A] heeft gekocht en/of
- (22) die [A] heeft gedwongen om bepaalde Nederlandse woorden en/of zinnen te
leren teneinde deze tegen de klanten te kunnen zeggen en/of
- (23) die [A] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden heeft
gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door die [A] met de auto
weg te brengen, op die [A] te wachten terwijl zij bezig was met haar
prostitutiewerkzaamheden en die [A] vervolgens weer in de auto te laten
plaatsnemen en/of
- (24) voor die [A] afspraken maakte met klanten over door die [A] te verrichten seksuele handelingen door de telefoon aan te nemen en/of emails te beantwoorden en/of
- (25) de werktijden van die [A] heeft bepaald en/of
- (26) de afspraken voor die [A] door te geven aan zijn mededader(s) en/of
- (27) die [A] (meermalen) van haar verblijfplaats naar de werkplek heeft
gebracht en/of
- (28) die [A] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden heeft
gecontroleerd en/of (tijdens haar prostitutiewerkzaamheden) op die [A]
heeft gepast en/of
- (29) tegen die [A] te hebben gezegd dat "als je niet naar mij luistert, dan
verkoop ik je. Ik heb neven die ook meisjes voor hen hebben werken, één
meisje is ooit weggelopen en van de vader en broer van dit meisje zijn de
handen en benen gebroken" of woorden van soortgelijke strekking en/of
- (30) die [A] meermalen (in het gezicht) heeft geslagen waardoor die [A]
letsel heeft opgelopen en/of
- (31) die [A] te zeggen dat hij, verdachte, haar, [A], zou verkopen als zij
contact zou hebben of opnemen met [C] en/of
- (32) die [A] te hebben beledigd door haar 'hoer' en 'dom', althans woorden van
soortgelijke strekking, te noemen en/of
- (33) die [A] (meermalen) gedurende een periode van meerdere dagen, althans een
dag, voedsel te onthouden;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2011
tot en met 27 januari 2012, te Naarden en/of Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, van
eht plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of
meer (contante) geldbedrag(en) en/of voorwerpen, te weten:
- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [A] en/of een of meer andere personen verrichtte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen terwijl hij (telkens)
wist dat die/dat voorwerp(en) en of geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 17 (proces-verbaal van bevindingen).
iii P. 9-10, 13 (proces-verbaal van bevindingen).
iv P. 17 (proces-verbaal van bevindingen).
v P. 18 (proces-verbaal van bevindingen).
vi P. 17 (proces-verbaal van bevindingen).
vii P. 14 (proces-verbaal van bevindingen).
viii P. 18-19 (proces-verbaal van bevindingen).
ix P. 19 (proces-verbaal van bevindingen).
x P. 20 (proces-verbaal van bevindingen).
xi P. 21-22 (kennisgeving van inbeslagneming).
xii P. 86 (proces-verbaal van bevindingen).
xiii P. 112 (proces-verbaal van aangifte II).
xiv P. 28 (proces-verbaal van bevindingen).
xv P. 51 (proces-verbaal van aanhouding).
xvi P. 91 (proces-verbaal van aangifte I); p. 131 en 136 (proces-verbaal van aangifte III).
xvii P. 104 (proces-verbaal van aangifte II).
xviii P. 126 (proces-verbaal van aangifte III).
xix P. 103 (proces-verbaal van aangifte II).
xx P. 104 (proces-verbaal van aangifte II); p. 138 (proces-verbaal van aangifte III).
xxi P. 139 (proces-verbaal van aangifte III).
xxii P. 26 (proces-verbaal van bevindingen).
xxiii P. 93 (proces-verbaal van aangifte I); p. 136 (proces-verbaal van aangifte III).
xxiv P. 97, 98 (proces-verbaal van aangifte I).
xxv P. 125, 139 (proces-verbaal van aangifte III).
xxvi P. 106-107 (proces-verbaal van aangifte II).
xxvii P. 126, 132 (proces-verbaal van aangifte III).
xxviii P. 111 (proces-verbaal van aangifte II).
xxix P. 127, 131, 132 (proces-verbaal van aangifte III).
xxx P. 26 (proces-verbaal van bevindingen).
xxxi P. 26 (proces-verbaal van bevindingen).
xxxii P. 23, 24 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xxxiii Verklaring van verdachte afgelegd terechtzitting van 22 januari 2013.
xxxiv P. 73 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xxxv P. 73, 77 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xxxvi P. 76 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xxxvii P. 78 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xxxviii P. 73 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xxxix P. 74 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xl P. 73, 75 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xli P. 73 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xlii P. 78 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xliii P. 196, 197 (proces-verbaal van verhoor verdachte).
xliv P. 155 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xlv P. 114-115 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xlvi P. 115 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xlvii P. 119 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xlviii P. 117 (proces-verbaal van verhoor getuige).
xlix P 121 (proces-verbaal van bevindingen).
l P. 178-179 (proces-verbaal van verhoor getuige).
li Verklaring verdachte afgelegd terechtzitting d.d. 22 januari 2013.
Vonnis d.d. 5 februari 2013 inzake: [verdachte]
Parketnummer: 13/693001-12 (Promis)