Parketnummer: 13/660835-12 en 13/870096-11 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 31 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats], en aldaar verblijvende.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A.M. Wijffels en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. Boven, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend zijn echtgenote en/of levensgezel [A] (met kracht) een duw en/of klap en/of stomp tegen haar buik, althans tegen haar lichaam heeft gegeven, waardoor voornoemde [A] zwaar lichamelijk letsel (een gaatje in de maag), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote en/of levensgezel te weten [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een duw en/of klap en/of stomp tegen haar buik, althans tegen haar lichaam heeft gegeven;
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend zijn echtgenote en/of levensgezel [A], (met kracht) een duw en/of klap en/of stomp tegen haar buik, althans tegen haar lichaam heeft gegeven, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
Op 30 september 2012 heeft verdachte zijn kinderen naar hun moeder, het latere slachtoffer [A], gebracht. Hij hoorde in de keuken de stem van een andere man en hij wilde naar binnen om te kijken wie dat was. Om binnen te komen heeft hij [A], die in de deuropening stond, een harde duw opzij gegeven.ii Hierdoor kwam het slachtoffer ten val tegen de trap en voelde zij enorme pijn in haar buik.iii
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Zij voert hiertoe aan dat het letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel omdat het levensbedreigend was en aangeefster hiervoor een spoedoperatie heeft moeten ondergaan. Het herstel zou enkele weken duren. De chirurg vermeld in zijn brief van 18 december 2012 dat anamnestisch sprake was van een stomp buik trauma, en dat dit goed bij de per-operatieve bevindingen zou kunnen passen. Ten slotte wordt door getuige [B] verklaard dat hij het slachtoffer heeft horen klagen over pijn in haar buik.
De officier van justitie gaat voorts uit van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, die zegt dat het letsel niet kan zijn veroorzaakt door haar eerdere stoeipartij met haar broer.
Daarnaast verklaart verdachte zelf ter terechtzitting dat hij het slachtoffer hard opzij heeft geduwd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Hij is van mening dat de verklaring van verdachte consistent en geloofwaardig is. Verdachte ontkent niet dat hij een duw heeft gegeven, maar hij ontkent wel dat het letsel door die duw veroorzaakt is. Het letsel kan door de stoeipartij met de broer zijn veroorzaakt. Dit scenario wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [C], die van het slachtoffer heeft gehoord dat zij vóór 30 september met haar broer heeft gestoeid en dat zij daardoor een scheurtje in haar middenrif had en gekneusde ribben. Daarbij heeft de raadsman een uitdraai van een Facebookpagina van het slachtoffer overgelegd, waarin te lezen is dat het slachtoffer op 28 september melding maakt van een gekneusd middenrif dat veroorzaakt is door een stoeipartij met haar broer en dat zij hierdoor geen eten en drinken binnen kan houden.
De verklaring van getuige [B] kan niet bijdragen aan het bewijs. Hij heeft vanuit de keuken niet kunnen zien of het slachtoffer is gestompt, geslagen of geduwd, noch waar zij zou zijn geslagen. Bovendien verklaart [B] dat het slachtoffer al eerder aan het overgeven was.
De chirurg verklaart weliswaar dat het letsel past bij een stomp in de buik, maar hij weet uiteraard niet om welke stomp het ging.
Concluderend stelt de raadsman dat er geen causaal verband aangetoond is tussen het wegduwen van het slachtoffer door verdachte en haar letsel.
Voorts stelt de raadsman dat verdachte niet het opzet had het slachtoffer letsel toe te brengen, zodat in het geheel geen mishandeling bewezen kan worden.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel van het slachtoffer het directe gevolg is van de duw van verdachte.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij het slachtoffer heeft geduwd, maar dat het letsel hierdoor niet kan zijn ontstaan. Verdachte verklaart ook dat dit letsel zal zijn ontstaan door een eerdere stoeipartij van het slachtoffer met haar broer. Het slachtoffer ontkent niet dat zij eerder die week heeft gestoeid met haar broer en dat zij hierdoor letsel heeft opgelopen. Tegen een vriendin heeft het slachtoffer verklaard dat zij door deze stoeipartij haar ribben heeft gekneusd, en op de Facebookpagina van het slachtoffer staat dat zij door die stoeipartij al twee dagen op bed ligt en geen eten en drinken binnen kan houden.
Eén en ander maakt dat de lezing van verdachte, dat het letsel is ontstaan door de stoeipartij met de broer, niet onaannemelijk is. De rechtbank zal de verdachte daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
4.4.2 Het oordeel over het meer subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen opzet had op de mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij het slachtoffer met kracht opzij heeft geduwd, omdat hij haar woning in wilde om te zien wie er nog meer in huis was. Door met kracht tegen het lichaam van het slachtoffer te duwen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer pijn zou ondervinden. Uit het voorgaande volgt dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 30 september 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend zijn echtgenote [A] met kracht een duw tegen haar lichaam heeft gegeven, waardoor voornoemde [A] pijn heeft ondervonden.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals weergegeven in het reclasseringsadvies van GGZ Inforsa van 12 december 2012.
Daarnaast vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 12 september 2012 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uur.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat hooguit een eenvoudige mishandeling kan worden bewezen en dat in dat geval een straf overeenkomstig de voorlopige hechtenis voldoende is. In dit geval verzoekt de raadsman de proeftijd van het vonnis van 12 september 2012 te verlengen met één jaar.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van zijn echtgenote, waardoor deze pijn heeft ondervonden. Door zich agressief te gedragen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
In de omstandigheid dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie ziet zij aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Uit de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren valt op te maken dat voor een gepleegde mishandeling zonder letsel een geldboete van
€ 500,= passend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2012 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van huiselijk geweld tegen zijn echtgenote en dat verdachte van dit vonnis nog in een proeftijd liep.
Gelet op de recidive zal de rechtbank een hogere geldboete aan verdachte opleggen.
Met deze straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te doordringen dat hij zich aan een naar strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en hem ervan te weerhouden dit wederom te doen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 15 oktober 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/870096-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 september 2012 van de politierechter in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen zijn levensgezel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 750,= (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,= per dag.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 12 september 2012, namelijk 20 uur taakstraf subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2013.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 17 januari 2013.
iii Een proces-verbaal aangifte met nummer[nummer pv]PL1405 2012045250-1 van 6 oktober 2012, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [D], blad 2, midden.
Vonnis inzake [verdachte] (promis)
Parketnummers 13/660835-12 en 13/870096-11 (TUL)