RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2722 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eredivisie C.V. en Eredivisie Media & Markting C.V. (gezamenlijk aangeduid als “Eredivisie”),
gevestigd te Maarsbergen, eiseres,
gemachtigden mr. R.D. Chavannes en mr. D. Verhulst,
het Commissariaat voor de Media, verweerder,
gemachtigde mr. G.H.L. Weesing.
Bij besluit van 10 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder wegens overtreding van artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet 2008 een bestuurlijke boete van € 60.000 opgelegd aan de stichting Nederlandse Omroep Stichting (hierna: NOS).
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 5 december 2012 gevoegd behandeld met de zaak met het nummer AWB 11/2287 BESLU. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden en dhr. [A]. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde en mr. N. van den Brink en dhr. [B]. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst, zodat afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Op 1 februari 2009 heeft de NOS het programma Studio Sport uitgezonden. In deze uitzending is het merk Sponsor Bingo Loterij (hierna: SBL) tijdens het in beeld brengen van de stand of een ander spelmoment in totaal negen keer elektronisch aan het beeld toegevoegd en getoond (de zogenaamde scribes). In de uitzendingen van Studio Sport van 3, 4 en 6 februari 2009 is het merk van de SBL op vergelijkbare wijze gebruikt door de NOS.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder een bestuurlijke boete van € 60.000 opgelegd aan de NOS wegens overtreding van artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet 2008 door middel van het uitzenden van de hierboven genoemde scribes.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiseres niet als belanghebbende aangemerkt kan worden, omdat het door eiseres gestelde belang niet kan worden aangemerkt als een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang.
1.4. Eiseres heeft in beroep ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid – samengevat – aangevoerd dat eiseres een eigen, van NOS onderscheiden belang heeft bij het primaire besluit. Eiseres moet namelijk de scribes op basis van een overeenkomst met de SBL uitzenden en heeft een groot financieel belang in deze zaak. Indien zij de scribes niet kan uitzenden moet zij compenserende (financiële) maatregelen treffen. Eiseres heeft, in tegenstelling tot de NOS, belang bij het mogen tonen van een merk of bedrijfsnaam tijdens voetbalwedstrijden. Het primaire besluit houdt daarbij een negatieve beoordeling in van de sponsoractiviteiten, omdat verweerder de door eiseres gekozen exploitatievorm als overtreding van de Mediawet 2008 heeft aangemerkt. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onterecht is afgeweken van het advies van de commissie Bezwaarschriften.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit door verweerder pas op 28 juni 2011 is verzonden aan eiseres. Eiseres heeft op 19 mei 2011 en op 4 juli 2011 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank. Het beroep van 4 juli 2011 is gezien de verzenddatum dan wel bekendmaking van het bestreden besluit aan eiseres dan ook in ieder geval binnen de beroepstermijn ingediend. Eiseres is daarom ontvankelijk in haar beroep.
3.3. De rechtbank zal dan ook overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak, te weten de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar bezwaar, omdat zij geen belanghebbende is bij het primaire besluit.
3.4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan het advies van de commissie Bezwaarschriften.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb mocht afwijken van het advies van de commissie, nu in de beslissing op het bezwaar de reden voor die afwijking is vermeld en het advies met de beslissing is meegezonden. Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom de afwijking van het advies onjuist of onvolledig gemotiveerd zou zijn, zodat de beroepsgrond van eiseres faalt.
3.6. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij belanghebbende is bij het primaire besluit en verweerder daarom onterecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hoeft de aanwezigheid van, bijvoorbeeld, een contractuele relatie niet per definitie te leiden tot de conclusie dat er sprake is van een afgeleid belang (zoals de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010, LJN: BO9211). Denk aan de huurder van een woning, die als huurder niet, doch als bewoner wel rechtstreeks bij bepaalde beslissingen inzake die woning is betrokken. Alleen als het belang van de betrokkene niet valt los te koppelen van dat van zijn contractspartner, is van een afgeleid belang – en dus van het ontbreken van belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2 van de Awb – sprake. Van een afgeleid belang is evenmin sprake, indien de appellant een tegengesteld belang heeft aan dat van de geadresseerde, met wie hij bijvoorbeeld een overeenkomst heeft (zoals de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011, LJN: BT2816).
3.8. De rechtbank is van oordeel dat het belang van eiseres niet valt los te koppelen van dat van de NOS, omdat beide partijen beogen dat het onderhavig gebruik van scribes niet leidt tot een overtreding van de Mediawet 2008 dan wel dat de scribes uitgezonden mogen worden. Ook is er geen sprake van een tegengesteld belang van eiseres ten opzichte van de NOS om diezelfde reden. Daarmee is sprake van een afgeleid belang, waardoor eiseres niet aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
3.9. Gezien het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzitter,
mrs. C.J. Polak en A.M. van der Linden-Kaajan, leden,
in aanwezigheid van mr. M.A.T. Salden, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB