ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/13/533994 / KG ZA 13-42 SP/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op strafvorderlijk in beslag genomen administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Staat der Nederlanden en een aantal gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Staat vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagden was gelegd op documenten en administratie die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) in beslag waren genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag vexatoir was, omdat het in strijd was met het stelsel van strafvordering. De Staat had een spoedeisend belang bij de opheffing van het beslag, aangezien het de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek belemmerde. De voorzieningenrechter stelde vast dat de gedaagden geen redelijk belang hadden bij het handhaven van het beslag, aangezien zij al kopieën van de in beslag genomen stukken hadden ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om te oordelen over de afgifte van strafvorderlijk in beslag genomen goederen, en dat de gedaagden hun vordering op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering moesten indienen. De voorzieningenrechter heeft het conservatoire beslag opgeheven en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/533994 / KG ZA 13-42 SP/MB
Vonnis in kort geding van 22 januari 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon de
STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie, en Ministerie van Financiën, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 14 januari 2013,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te ’s-Gravenhage,
tegen
1. [gedaagde 1]
wonende te [plaats] (Verenigd Koninkrijk),
2. [gedaagde 2]
wonende te [plaats] (Verenigd Koninkrijk),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXBULA FINANCIAL TRADING B.V.,
gevestigd te Gouda,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALARD BEYCHEVELLE B.V.,
gevestigd te Gouda,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALARD CROIZET-BAGES B.V.,
gevestigd te Gouda,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALARD B.V.,
gevestigd te Gouda,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXBULA INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Gouda,
8. de naamloze vennootschap
BALARD LAROZE N.V. ,
gevestigd te Gouda,
9. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
TEMMURGAL COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Gouda,
10. de commanditaire vennootschap
IFC DUTCH ACQUISITIONS C.V.,
gevestigd te Gouda,
11. de commanditaire vennootschap
HEDERIVRU TRADING C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
12. de commanditaire vennootschap
HCAP ABSOLUTE RETURN C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
13. de vennootschap naar buitenlands recht
INFINCAPITAL LIMITED,
gevestigd te St. James House, London (Verenigd Koninkrijk),
14. de vennootschap naar buitenlands recht
INFINCAP INVESTMENTS LLP,
gevestigd te St. James House, London (Verenigd Koninkrijk),
15. de vennootschap naar buitenlands recht
INFINCAPITAL (UK) LLP,
gevestigd te St. James House, London (Verenigd Koninkrijk),
16. de vennootschap naar buitenlands recht
INFINCAPITAL HOLDINGS LIMITED,
gevestigd te Wickhams Cay, Tortola (Britse Maagdeneilanden),
17. de vennootschap naar buitenlands recht
NORLEVIN HOLDINGS AS,
gevestigd te Lysaker (Noorwegen),
18. de vennootschap naar buitenlands recht
GA NORDIC HOLDINGS AS,
gevestigd te Lysaker (Noorwegen),
gedaagden,
advocaat mr. M.C. van Rijswijk te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 18 januari 2013 heeft eiser, hierna ook De Staat, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, hierna gezamenlijk ook [gedaagde 1] c.s., hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. De Staat en [gedaagde 1] c.s. hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 22 januari 2013 de beslissing gegeven. Ter zitting is meegedeeld dat de uitwerking daarvan zou volgen op 31 januari 2013. Het onderstaande bevat die uitwerking. Aan het verzoek van [gedaagde 1] c.s. het vonnis geheel te anonimiseren wordt voldaan in die zin dat het, zoals te doen gebruikelijk in geval van publicatie geanonimiseerd zal worden aangeboden aan www.rechtspraak.nl. Voor verdergaande anonimisering wordt geen aanleiding gezien.
Op 21 januari 2013 is een aan de voorzieningenrechter gerichte fax binnengekomen ter griffie van deze rechtbank, afkomstig van gedaagde sub 2 (hierna: [gedaagde 2]). Aangezien de behandeling ter terechtzitting reeds was afgesloten zal deze niet meer bij de besluitvorming worden betrokken en aan [gedaagde 2] worden geretourneerd.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van De Staat: mr. V.S.T. Leenders, officier van justitie, [A], medewerker van het Ministerie van Financiën, twee medewerkers van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en mr. Gaasbeek.
aan de zijde van gedaagden: [gedaagde 1] (gedaagde sub 1), mr. Van Rijswijk en
mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.
2. De feiten
2.1. In 2010 is onder leiding van de officier van justitie bij het Functioneel Parket door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) onder de naam “Phylloxera” een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen een aantal verdachten, onder wie [gedaagde 1] en zijn echtgenote De Greef. Dit onderzoek richt zich op (fiscale) fraude met winstvennootschappen in georganiseerd verband.
2.2. In het kader van het onder 2.1 genoemde onderzoek heeft het openbaar ministerie op 2 maart 2011 een rechtshulpverzoek verzonden aan de Engelse autoriteiten, waarin is verzocht om het woonadres van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te doorzoeken en aldaar voorwerpen of stukken van overtuiging in beslag te nemen, die voor het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek van belang kunnen zijn. De rechter-commissaris te Den Haag heeft voorafgaand aan het rechtshulpverzoek toestemming gegeven voor deze doorzoeking ter inbeslagname. Het rechtshulpverzoek is ingewilligd en op 12 april 2011 heeft The Crown Court te Kingston een ‘search warrant’ afgegeven.
2.3. Op 27 april 2011 is de search warrant uitgevoerd. Tijdens de doorzoeking is een hoeveelheid documenten en administratie in beslag genomen, waarvan een deel op 28 april 2011 aan het openbaar ministerie ter beschikking is gesteld en een ander deel is achtergebleven bij de Engelse autoriteiten, onder meer om te onderzoeken of sprake was van documenten waarvoor een ‘legal privilege’ gold.
2.4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben na de doorzoeking een procedure bij The High Court of Justice, Queen’s bench Division, Administrative Court, Divisional Court (hierna: de High Court) aanhangig gemaakt, waarbij zij onder meer de rechtsgeldigheid van de search warrant in twijfel hebben getrokken.
2.5. Op 16 december 2011 heeft de FIOD kopieën van de in beslag genomen stukken verstrekt aan (de raadsman van) [gedaagde 1] c.s.
2.6. [gedaagde 1] c.s. heeft een brief in het geding gebracht van 21 mei 2012, waarin prof.dr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam, nadere informatie heeft verstrekt aan [B] QC, barrister te London (hierna: [B]) ter zake van het internationale rechtshulpverzoek met betrekking tot [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [B] is als barrister voor [gedaagde 1] c.s. opgetreden in de onder 2.4 genoemde procedure.
2.7. Op 21 juni 2012 heeft [gedaagde 2] de haar door het openbaar ministerie aangeboden transactie, bestaande uit betaling van een bedrag van € 50.000,- en een bedrag van € 200.000, geaccepteerd. De verschuldigde bedragen zijn inmiddels voldaan.
2.8. In een brief van 25 juni 2012 aan New Scotland Yard, International Unit (Financial), heeft officier van justitie mr. E. Sachs van het Functioneel Parket te Amsterdam (hierna Sachs) onder meer het volgende geschreven:
“Use of materials obtained from foreign jurisdiction
14. (…) Mr. De Bont’s states that “the defendant will generally be unable to challenge the validity and admissibility of the materials obtained from foreign jurisdictions through the execution of an MLA (Mutual Legal Assistance, vzr.) request as the Dutch courts are not competent to consider the validity of the actions taken by foreign law enforcement agencies under the applicable foreign laws and regulations.” Although this statement is in itself correct, it implies that the defendant is left without means to challenge the use of such foreign evidence. This is not the case.
15. When the foreign jurisdiction has signed and ratified the European Convention of Human Rights – as the United Kingdom has – it is correct that a Dutch court will not actively access whether that foreign jurisdiction has acted in accordance with its own national procedures. It will not apply this procedural test. In other words: in this case, the Dutch courts will assume that the British authorities have acted in accordance with the applicable British laws and regulations, unless the British authorities themselves state differently.
16. However a Dutch court will assess whether we, the Dutch prosecutors, have made our rogatory requests to the British authorities in compliance with Dutch law. So, if [gedaagde 1]s position is that the Dutch prosecutor‘s office did not have a valid ground to ask the British authorities for assistance, [gedaagde 1] can challenge the use of the materials thus obtained through in Dutch court.”
2.9. Op 21 december 2012 heeft de High Court in de onder 2.4 genoemde procedure uitspraak gedaan (hierna de uitspraak) en – kort gezegd – geoordeeld dat de doorzoeking op basis van de search warrant ‘unlawful’ was. In dat verband heeft de High Court onder meer het volgende overwogen:
“50. Mr. [C] QC, for the MPS (Metropolitan Police Services, vzr.), has taken us through the request in some detail and has highlighted those passages, of which there are many, in which either explicitly or by necessary interference, the assertion is made that offences, equivalent to the cheating the revenue and money laundering the proceeds, have been committed; that the material is likely to be of substantial value to the investigation; and that the material is likely to constitute relevant evidence. I am satisfied (…) that, looking at it as a whole in conjunction with the Information, there were reasonable grounds for the Judge to believe that each of the conditions was satisfied. On this first argument of the claimants I would not be minded to grant a judicial review of the search warrant.
51. However, the claimants also seek to review the search warrant on the basis that s.15(6) has not been satisfied. If that be the case, then, by virtue of section 15(1), an entry on, or search of, premises under authority of that warrant would be unlawful.
52. The attack on the warrant was made in a number of respects, however, in my judgement only one of those is of any substance. That is the argument that the use (…) of the phrase “the suspects” is too vague to satisfy s.15(6)(b) (van de Police and Criminal Evidence Act 1984, ook de 1984 Act genoemd vzr), which requires the warrant to identify (…) the articles or persons to be sought.
(…)
Remedies beyond orders quashing these decisions
85. The claimants seek an order that the MPS (Metropolitan Police Service, vzr.) return the material and any copies which have been taken of such material which is in their possession to the claimants on the basis that there is no lawful authority for its continued retention.
86. In my judgement, on the face of it, that must be the appropriate order. However (…) it is open to the MPS to make an application under s.59(5) (van de Criminal Justice and Police Act 2001, hierna CJPA, vzr.) in respect of material which is in their possession which has been seized in purported exercise of a relevant power of seizure, which includes seizure pursuant to Schedule 1 of the 1984 Act. In my judgment the property which was seized, under the, now known to be, unlawful search warrant, would, even in the light of its being quashed by this court, have been seized in purported exercise of the Schedule 1 power. In those circumstances, it would be open to the MPS to make an application to the Crown Court, pursuant to s.59(5), for an order under s.59(6) for retention of the property, which would otherwise fall to be returned, on the basis that s.59(7) applies, namely: that if the property were returned it would immediately become appropriate to issue an application for a warrant in pursuance of which it would be lawful to seize the property.
87. This might be on the basis that the defect with the search warrant, which has resulted in my conclusion that it must be quashed, was one which could have been remedied by the insertion into the warrant of the identity of the “suspects” in the five categories of property where, in the warrant granted, they were unidentified.
88. In my judgement it would not be just to quash the orders in terms which would preclude the ability of the MPS to make an application to the Crown Court pursuant to section 59, if so advised and provided they did so with due expedition. (…)”
De ’Order’ ten aanzien van de in beslag genomen stukken luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“It is hereby ORDERED:
(…)
3. that the Metropolitan Police do return to the Claimants ([gedaagde 1] en [gedaagde 2], vzr.) as soon as reasonably practicable all property seized, and all copies retained, of any material seized (…) on 27 April 2011 and which remains in their possession, unless within 14 days of the making of this Order an application has been made to the Crown Court at Kingston under section 59(5) of the Criminal Justice and Police Act 2011 to retain that property (…).
4. upon the undertaking of the Metropolitan Police and Secretary of State for the Home Department to inform the Dutch authorities forthwith the contents of this Order, above, that the Metropolitan Police and Home Secretary shall use their best endeavours to persuade the Dutch authorities to return, to the Metropolitan Police or the Home Secretary, the property in their possession (…).
5. that the Metropolitan Police do return to the Claimants all property seized, and all copies retained of any material seized (…) on 27 April 2011 and returned to them by the Dutch authorities (…) unless within 14 days of the return of such property an application has been made to the Crown Court at Kingston under section 59(5) of the Criminal Justice and Police Act 2011 to retain that property
(…)”
2.10. Bij brief van 21 december 2012 is namens de Secretary of State in Engeland het openbaar ministerie in Nederland verzocht om de bij [gedaagde 1] c.s. in beslag genomen stukken die zich reeds in Nederland bevonden retour te zenden naar de Engelse autoriteiten. Voor zover van belang wordt het volgende in de brief vermeld:
“As you will appreciate from the terms of the judgement, it is open to the MPS to make a further application to retain the material before the Courts in the UK (which would then permit its transfer back to the Netherlands). It is my understanding that the MPS does intend to make such an application and therefore, again, could I ask that you liaise directly with the MPS to assist in that regard? ”
2.11. Op 4 januari 2013 heeft [functie] [D] van de MPS (hierna [D]) wat betreft het in beslag genomen materiaal dat zich nog in Engeland bevindt een verzoek ingediend op basis van sectie 59 van de CJPA bij de Crown Court te Kingston.
2.12. Op 7 januari 2013 heeft [gedaagde 1] c.s. een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte op de tijdens de huiszoeking bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in beslag genomen zaken, te weten vijf dozen aan documenten en administratie zoals nader omschreven onder punt 3 in het beslagrekest. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op diezelfde datum het verlof verleend, waarna [gedaagde 1] c.s. op 9 januari 2013 onder De Staat conservatoir beslag tot afgifte heeft gelegd op het materiaal. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is bepaald op 14 dagen. Deze termijn is inmiddels op verzoek van [gedaagde 1] c.s. verlengd.
2.13. Bij brief van 10 januari 2013 heeft Sachs aan New Scotland Yard, International Unit (Financial), meegedeeld bereid te zijn om aan het onder 2.10 genoemde verzoek te voldoen, maar daartoe niet in staat te zijn, vanwege de beslaglegging door [gedaagde 1] c.s.
2.14. Onder de gedingstukken (productie 1 van [gedaagde 1] c.s.) bevindt zich een ‘Witness Statement’, gedateerd 17 januari 2013, van [B], met betrekking tot de aard en reikwijdte van de uitspraak in relatie tot sectie 59 van de CJPA. In dit document staat onder meer:
“14 This decision and declaration of the High Court (de uitspraak, vzr.) stands.The unlawfulness of these instruments cannot be repaired or rectified by the commencement of a new section 59 application by the Metropolitan Police.
15 The section 59 application is a new application which is independent of and of a different legal nature to the orders struck down by the High Court. It is not an appeal. As will be argued on behalf of Mr.[gedaagde 1] and Mrs. [gedaagde 2] against the police notes of application under section 59, all a judge can authorise under this provision is the retention of the material by the Metropolitan Police. Nor can a judge decide in giving judgement on this new section 59 application that any items which can be retained may be admitted in evidence at any subsequent trial. A judge at any later English trial would have a discretion to reject such as evidence as having been unlawfully (and therefore unfairly) obtained by reason of the circumstances in which they had come into the police possession. ”
2.15. Bij brief van 16 januari 2013 heeft [D], voor zover hier van belang, aan Sachs het volgende bericht:
“As you are aware, the Administrative Court here (which is the Court of Appeal in this matter), have quashed the warrant that was used to seize the material in this case which has been transmitted to you. You will also be aware that the point of the law that caused the warrant to be quashed was a very technical one and not due to deficiencies in the case of the information provided by your office. As such the Administrative Court made a ruling that permitted us to rectify the defect in the warrant and retain the material and outlined how we should do it.
In order to apply for the court order to rectify this defect, the statute requires that we have the material in our possession. Pursuant to this, the court asked the UK police to ask the Dutch authorities to consider returning the material to us – although there is no legal power to compel this. If the material there then returned to us, we could apply for the order within 14 days. The application to do this has been prepared and upon receipt of the material from you we would apply for this new order. As I can see from your letter, Mr. [gedaagde 1] has now obtained an injunction to prevent you from sending this material to us. The effect of this injunction is that we cannot apply for the order (and satisfy the instructions of the
UK Court of Appeal).”
3. Het geschil
3.1. De Staat vordert, samengevat, opheffing van het conservatoire beslag tot afgifte zoals gelegd door [gedaagde 1] c.s., alsmede een verbod, op straffe van verbeurte van dwangsommen, om opnieuw beslag te (laten) leggen op het door de Engelse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten in het kader van het strafrechtelijke onderzoek tegen [gedaagde 1] c.s. ter beschikking gestelde materiaal, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2. De Staat heeft zijn vordering, samengevat, als volgt toegelicht.
Het door [gedaagde 1] c.s. gelegde beslag is evident vexatoir, omdat het strijdig is met het stelsel van strafvordering. Volgens dit stelsel kan alleen via een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) afgifte van strafvorderlijk in beslag genomen voorwerpen worden gevorderd. Dit is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die de weg naar de burgerlijke rechter afsnijdt. Door de beslaglegging wordt de spoedige voortgang van het strafrechtelijk onderzoek belemmerd. De Staat heeft een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag, terwijl [gedaagde 1] c.s. geen redelijk belang heeft bij de handhaving ervan, nu hij van alle in beslag genomen stukken al in december 2011 kopieën heeft ontvangen. Uit de uitspraak volgt niet dat [gedaagde 1] c.s. recht heeft op afgifte van de stukken. Op De Staat rust dus ook geen verplichting om deze aan hem te retourneren. Weliswaar heeft de High Court bepaald dat er een gebrek kleefde aan het huiszoekingsbevel, zodat de inbeslagname van de stukken in Engeland onrechtmatig was, maar dat is een formeel gebrek. Door indiening en honorering van een verzoek op grond van artikel 59 van de CJPA (hierna ook: een 59-procedure) kan dit gebrek mogelijk worden hersteld. Wat betreft de zich nog in Engeland bevindende stukken is een dergelijke procedure al in gang gezet. De zich in Nederland bevindende bescheiden moeten om deze procedure te kunnen starten eerst aan de Engelse autoriteiten worden geretourneerd. [gedaagde 1] c.s. tracht met het gelegde beslag uitsluitend te voorkomen dat het Engelse recht zijn beloop heeft en maakt misbruik van procesrecht door het beslag te laten voortduren.
3.3. [gedaagde 1] c.s. voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Anders dan [gedaagde 1] c.s. heeft betoogd, heeft De Staat een spoedeisend belang bij de opheffing van het beslag, gelegen in zijn belang bij een spoedige voortgang van het strafrechtelijke onderzoek tegen [gedaagde 1]. De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat De Staat onvoldoende heeft aangetoond dat de Engelse autoriteiten daadwerkelijk de beschikking dienen te hebben over de (originele) stukken alvorens in Engeland de 59-procedure kan worden gestart, wordt niet gevolgd. Onderdeel 5. van de onder 2.9 aangehaalde Order van the High Court bepaalt immers dat de (zich thans in Nederland bevindende) stukken aan [gedaagde 1] c.s. dienen te worden teruggegeven, tenzij een 59-procedure wordt aangespannen binnen 14 dagen nadat de stukken aan de Engelse autoriteiten zijn geretourneerd. Mede gelet op de onder 2.15 aangehaalde brief van [D] is voldoende aannemelijk geworden dat de Engelse autoriteiten daadwerkelijk over de stukken dienen te beschikken om een 59-procedure aanhangig te kunnen maken. Dat De Staat, gesteld dat de Engelse autoriteiten de 59-procedure met succes zouden doorlopen, mogelijk opnieuw een rechtshulpverzoek aan Engeland zou moeten doen alvorens de stukken weer onderdeel zouden kunnen worden van het strafvorderlijk onderzoek in Nederland doet daar niet aan af. De Staat heeft onweersproken gesteld dat het indienen en honoreren van een dergelijk nieuw rechtshulpverzoek, voor zover noodzakelijk, hooguit enige dagen in beslag zou hoeven nemen.
4.3. [gedaagde 1] c.s. heeft zich voor het leggen van het conservatoir beslag tot afgifte beroepen op zijn eigendomsrechten en op de uitspraak, op grond waarvan de in beslagname van het betreffende materiaal ‘unlawful’ moet worden geacht.
4.4. Voorop staat dat de stukken in Engeland in beslag zijn genomen op basis van een internationaal rechtshulpverzoek in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in Nederland tegen [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. heeft vervolgens de Engelse rechter aangezocht om de (rechtmatigheid van de) inbeslagname aan te vechten en de in beslag genomen stukken terug te krijgen, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak. In de uitspraak is – kort gezegd – overwogen dat op zichzelf voldoende aanleiding bestond voor de huiszoeking, maar dat deze onrechtmatig was, aangezien de search warrant niet voldeed aan artikel 15 lid 6 van de 1984 Act, op grond waarvan een search warrant voor zover mogelijk moet aangeven ‘the articles or persons to be sought’. Verzuimd was om de namen van de verdachten in de search warrant te vermelden.
4.5. Anders dan [gedaagde 1] c.s. betoogt, kan op basis van de uitspraak niet worden geconcludeerd dat hij een recht op afgifte van de bij hem in beslag genomen stukken heeft. Uit de uitspraak volgt dat tot teruggave dient te worden overgegaan als de Engelse autoriteiten niet binnen 14 dagen na de uitspraak (voor zover de stukken nog in Engeland zijn), dan wel 14 dagen nadat zij de stukken retour hebben ontvangen (voor zover het de zich in Nederland bevindende stukken betreft), een 59-procedure hebben aangespannen. Ten aanzien van de zich nog in Engeland bevindende stukken zijn de Engelse autoriteiten inmiddels een 59-procedure gestart en heeft [gedaagde 1] c.s. de betreffende stukken dan ook niet terug gekregen. Uit de door De Staat overgelegde stukken blijkt dat de Engelse autoriteiten deze procedure ook ten aanzien van de stukken die zich nog in Nederland bevinden, na ontvangst daarvan, willen opstarten. De kans van slagen van deze procedure – waarover partijen van mening verschillen – is in dit verband niet relevant. Evenmin is in het kader van de beoordeling van het onderhavige geschil van belang dat het, zoals uit de statement van [B] blijkt, naar Engels recht gaat om een nieuwe procedure en niet om een eenvoudig herstel van een ‘technicality’. Niet in geschil is dat de uitkomst van de 59-procedure er uiteindelijk toe zou kunnen leiden dat de in beslag genomen stukken in het strafproces kunnen worden betrokken, zodat De Staat er belang bij heeft dat deze procedure wordt gevolgd. Volgens De Staat is overigens, naast de 59-procedure, door de Engelse autoriteiten ook hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak. Van een - op grond van de uitspraak bestaand - recht op afgifte als bedoeld in artikel 730 Rv, ter bewaring van welk recht beslag kan worden gelegd, hetgeen de basis lijkt te zijn van het door [gedaagde 1] c.s. ingediende beslagrekest en het verleende verlof, is gezien het voorgaande geen sprake. Daarmee is deze grond voor het door [gedaagde 1] c.s. gelegde conservatoire beslag ondeugdelijk. Op basis van de uitspraak kan niet worden aangenomen dat De Staat de in beslag genomen stukken onrechtmatig onder zich houdt.
4.6. Het betoog van [gedaagde 1] c.s. dat De Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij enig belang heeft bij opheffing van het conservatoire beslag wordt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verworpen. [gedaagde 1] c.s. stelt in dit verband, onder verwijzing naar statements van [B], dat De Staat uitgaat van een onjuiste interpretatie van het Engelse recht. Wat hiervan ook zij, niet als juist kan worden aanvaard dat De Staat zijn vorderingen baseert op een (al dan niet onjuiste) uitleg van het Engelse recht of ter onderbouwing van zijn vorderingen vooruit loopt op de uitkomst van de 59-procedure.
4.7. Terecht heeft De Staat verder aangevoerd dat het door [gedaagde 1] c.s. gelegde beslag en het verleende verlof strijdig zijn met het stelsel van strafvordering. In dat verband wordt, mede met het oog op het gevraagde verbod om opnieuw beslag te leggen op de strafvorderlijk in beslag genomen stukken, het volgende overwogen.
4.8. De vordering die aan het conservatoire beslag tot afgifte ten grondslag wordt gelegd moet, gelet op het bepaalde in artikel 730 Rv, ertoe strekken dat de in beslag genomen voorwerpen in de macht van de beslaglegger komen. Daartoe dient een hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv te worden ingesteld, waarin door de rechter ten gronde wordt beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Deze hoofdzaak moet voor de beslaglegger kunnen leiden tot een executoriale titel, op basis waarvan hij de afgifte kan bewerkstelligen. In het onderhavige geval is evenwel, zoals De Staat terecht aanvoert, geen hoofdzaak in de hiervoor bedoelde zin denkbaar, waarin ten gronde tot afgifte van de bij [gedaagde 1] c.s. in beslag genomen stukken wordt beslist. In geval van strafvorderlijk in beslag genomen voorwerpen kunnen belanghebbenden zich immers op grond van artikel 552a Sv (onder meer) beklagen over inbeslagneming en over het uitblijven van een last tot teruggave. De burgerlijke rechter kan ten gronde geen oordeel geven over een vordering tot afgifte van aldus strafvorderlijk in beslag genomen goederen; een daartoe strekkende vordering bij de burgerlijke rechter is niet ontvankelijk.
4.9. De weg van artikel 552a Sv staat wat betreft de thans in het geding zijnde stukken ook open voor [gedaagde 1] c.s. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat in geval een inbeslagneming in het buitenland (in dit geval Engeland) heeft plaatsgevonden in het verband van een rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie, op de voet van artikel 552a Sv bij de Nederlandse (straf-) rechter kan worden geklaagd over (de voortduring van) het beslag (vgl. HR 03-06-2008, LJN BC9015 en HR 11-10-2011, LJN BR2911). Anders dan [gedaagde 1] c.s. heeft betoogd valt uit laatstgenoemd arrest niet af te leiden dat slechts in geval van inbeslagneming op grond van het Kaderbesluit (2003/577/JBZ van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen en bewijsstukken) de procedure ex artikel 552a Sv openstaat.
4.10. De brief van Sachs van 25 juni 2012 (zie onder 2.8) kan niet worden gezien als een erkenning zijdens De Staat dat [gedaagde 1] c.s. geen beroep op artikel 552a Sv toekomt. Hierin geeft Sachs slechts te kennen dat de Nederlandse rechter er in beginsel van uit zal gaan dat de Engelse autoriteiten bij de door hen uitgevoerde inbeslagname overeenkomstig het Engelse recht zullen hebben gehandeld, tenzij de Engelse autoriteiten zelf anders stellen. In een klachtprocedure ex artikel 552a Sv zal de uitspraak dan ook van belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing.
4.11. [gedaagde 1] c.s. heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval de procedure ex artikel 552a Sv een niet met voldoende waarborgen omklede rechtsgang vormt. Het enkele feit dat De Staat voornemens is de in beslag genomen stukken, voor zover deze in zijn bezit zijn, te retourneren aan de Engelse autoriteiten, staat aan de ontvankelijkheid van [gedaagde 1] c.s. in een artikel 552a Sv-procedure niet in de weg. Voor zover [gedaagde 1] c.s. heeft betoogd dat hij hiermee niet had kunnen voorkomen dat De Staat de in beslag genomen stukken aan de Engelse autoriteiten retourneert, geldt dat hij om dat tegen te gaan een kort geding had kunnen beginnen (welk kort geding overigens niet als eis in de hoofdzaak zou zijn aan te merken, omdat deze vordering niet strekt tot afgifte, maar tot een verbod op afdracht aan de Engelse autoriteiten).
4.12. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voor het conservatoir beslag tot afgifte aan [gedaagde 1] c.s. geen deugdelijke grondslag bestaat, dat het verlof tot het leggen van het beslag ten onrechte is verleend en dat de stellingen van De Staat met betrekking tot het vexatoir zijn van het beslag, juist zijn.
Het beslag zal dan ook worden opgeheven. Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst. Dat er sprake zou zijn van een (zwaarwegend) belang aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. om, naast de aan hem verstrekte kopieën, over de originele stukken te beschikken, heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door De Staat, niet aannemelijk gemaakt.
4.13. Op de vraag of de gedaagden 3 tot en met 18 al dan niet een eigen belang hebben gehad bij het leggen van het conservatoire beslag – waarover partijen van mening verschillen – behoeft gezien het voorgaande niet nader te worden ingegaan.
4.14. Ook het gevraagde verbod om opnieuw beslag te leggen op de stukken die de Engelse autoriteiten in het kader van het strafrechtelijk onderzoek aan De Staat ter beschikking hebben gesteld zal op basis van het hiervoor overwogene worden toegewezen.
4.15. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het door [gedaagde 1] c.s. gelegde conservatoire beslag tot afgifte, zoals omschreven in het proces-verbaal van beslaglegging van 9 januari 2013 met kenmerk L1300081;
5.2. verbiedt [gedaagde 1] c.s. na opheffing opnieuw beslag te (laten) leggen op één of meer van de stukken c.q. bescheiden die de Engelse autoriteiten met betrekking tot het tegen [gedaagde 1] e.a. ingestelde strafrechtelijk onderzoek aan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking hebben gesteld, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere keer dat [gedaagde 1] c.s. in strijd handelt met dit verbod;
5.3. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van De Staat begroot op:
– € 92,71 aan explootkosten,
– € 589,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
5.4. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.?