ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1353 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de koopkrachttegemoetkoming en de AIO-aanvulling in het kader van de WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale verzekeringsbank over de beëindiging van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) per 1 januari 2012. Eiseres ontving sinds 1 juni 1991 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had daarnaast recht op een AIO-aanvulling. De Sociale verzekeringsbank stelde dat, door een wetswijziging, de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (KOB) vanaf 1 januari 2012 meetelt als inkomen, waardoor eiseres niet langer recht had op de AIO-aanvulling. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat haar inkomen onder de bijstandsnorm lag, mede omdat haar woonlasten niet in aanmerking waren genomen.

De rechtbank oordeelde dat de voorlopige teruggave van de belastingdienst, die eiseres ontving, wel degelijk als inkomen moest worden gerekend. De rechtbank stelde vast dat het inkomen van eiseres boven de bijstandsnorm lag, maar oordeelde ook dat de Sociale verzekeringsbank ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat de beslissing van de Sociale verzekeringsbank niet onterecht was. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, en het door haar betaalde griffierecht werd vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en het belang van het horen van belanghebbenden in bezwaarprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1353 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar,
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigden mr. M.F. Sturmans en H. van der Most.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres per 1 januari 2012 beëindigd.
Bij besluit van 5 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2012.
Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres ontving sinds 1 juni 1991 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2. Eiseres ontvangt vanaf november 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 23 september 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een AIO-aanvulling op grond van de WWB. Deze is bij besluit van 27 oktober 2011 aan eiseres verleend vanaf 1 november 2011.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat vanwege een wetswijziging de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (KOB) met ingang van 1 januari 2012, anders dan voorheen, meetelt met het inkomen. Deze tegemoetkoming wordt op de AIO-aanvulling in mindering gebracht. Verweerder heeft toegelicht dat de overheid deze maatregel heeft genomen, omdat de AIO-aanvulling nu al hoger is dan de bijstandsuitkering van een persoon jonger dan 65 jaar. De overheid vindt het niet langer juist dat personen met een AIO-aanvulling naast een hogere uitkering ook nog de tegemoetkoming KOB ontvangen, aldus verweerder. In de situatie van eiseres geldt dat zij naast het AOW-pensioen en de tegemoetkoming KOB ook maandelijks een bedrag op grond van een voorlopige teruggaaf van de belastingdienst ontvangt. Dit laatste bedrag moet ook als inkomen worden gezien. Hierdoor heeft eiseres een inkomen van € 981,35, hetgeen boven de toepasselijke bijstandsnorm van € 975,03 ligt. Eiseres heeft daarom niet langer recht op een AIO-aanvulling. Verweerder heeft ervan afgezien eiseres te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
1.4. In beroep heeft eiseres, kort weergegeven, betwist dat haar inkomen boven de bijstandsnorm ligt waardoor zij in aanmerking komt voor de AIO-aanvulling. Daartoe heeft zij betoogd dat de voorlopige teruggaaf binnenkort niet langer aan de orde is en het belastingvoordeel vrijwel nul zal zijn. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat er geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat haar woonlasten niet gecorrigeerd worden zoals dat met bewoners van huurwoningen het geval is. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het houden van een hoorzitting, aldus eiseres.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB, heeft de alleenstaande, onverminderd paragraaf 2.2, recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2.2. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In het tweede lid van genoemd artikel is een limitatieve opsomming gegeven van inkomensbestanddelen die niet tot de middelen worden gerekend.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de teruggave van loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder v, van de WWB, zoals dat tot 1 januari 2012 luidde, worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend de tegemoetkoming op grond van artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.
Bij de Wet van 15 december 2011 houdende geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon tot een keer de algemene heffingskorting met uitzondering van het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet (Staatsblad 2011, 647) is met ingang van 1 januari 2012 artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel v, van de WWB vervallen.
Op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a en b, van de WWB worden de middelen in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van de daarover door de belanghebbende verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting en de daarover door de belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.
2.3. Op grond van artikel 47a, aanhef en onder a, van de WWB heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan alleenstaanden en alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel, voor zover van belang, zijn de hoofdstukken 3 en 6 van de WWB van toepassing.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres per 1 januari 2012 een bedrag van € 944,94 netto per maand aan AOW-pensioen en tegemoetkoming KOB ontvangt. Daarnaast ontvangt eiseres vanaf januari 2012 maandelijks netto een voorlopige teruggaaf van de belastingdienst van € 36,41. Uit het voorgaande volgt dat eiseres een maandelijks netto-inkomen heeft van € 981,35. De voor eiseres vanaf 1 januari 2012 van toepassing zijnde (netto) bijstandsnorm bedraagt € 975,03 per maand (exclusief 5% vakantiegeld). Eiseres komt dus € 6,32 per maand boven de voor haar van toepassing zijnde norm uit.
3.2. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de (bruto) woonlasten van haar koopwoning waarop de voorlopige teruggave van de belastingdienst is gebaseerd, zijnde
€ 428,26 per maand (bestaande uit € 305,41 aan rente en € 122,85 aan servicekosten),
mogelijk niet behoren tot de algemene noodzakelijke kosten. In dat geval behoort de teruggave volgens eiseres op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB niet tot de middelen.
3.3. De rechtbank stelt voorop dat deze stelling van de gemachtigde van eiseres niet zeer uitgewerkt is. Vervolgens overweegt de rechtbank meer in het algemeen dat woonlasten worden geacht te behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. (Vrijwel) iedere persoon ziet zich immers geconfronteerd met dergelijke lasten. De situatie bij woonlasten is een andere dan die waarin iemand bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget ontvangt (een in de wetsgeschiedenis genoemd concreet voorbeeld van een situatie waarin artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f niet zou dienen te leiden tot een korting). Aangezien woonlasten algemene bestaanskosten zijn en de voorlopige teruggave wordt ontvangen ten behoeve van die algemene kosten, valt de teruggave dus niet onder de uitzondering zoals opgenomen in artikel 31, tweede lid en onder f, van de WWB. Dat betekent dat de voorlopige teruggave, anders dan eiseres meent, tot de middelen van eiseres dient te worden gerekend. Wel kan en zal ook bij woonlasten de specifieke situatie van persoon tot persoon verschillen. In bepaalde gevallen kan dan een aanvullende tegemoetkoming uit de bijstand volgen voor woonkosten, bijvoorbeeld omdat sprake is van woonlasten die de financiële draagkracht van betrokkene te boven gaan (naar de rechtbank begrijpt door eiseres aangeduid als bovenmatige woonlasten). Dat maakt dan echter niet dat die kosten niet (meer) behoren tot algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Een dergelijke tegemoetkoming is (dan ook) tijdelijk, en daaraan kunnen bovendien voorwaarden (tot bijvoorbeeld verhuizing) worden verbonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woonlasten van eiseres ook in haar geval als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden gezien.
Eiseres heeft gesteld dat zij, na de fiscale verwerking van haar bruto inkomsten en aftrekbare rentekosten, per maand een bedrag van € 74,82 aan bovenmatige woonlasten heeft. De rechtbank is echter van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres voor de woonlasten een fiscale tegemoetkoming ontvangt, niet maakt dat alsnog die kosten als bijzondere kosten gezien moeten worden. In dit verband wijst de rechtbank nog op de volgende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 14 mei 2002, gepubliceerd in JABW 2002/140; CRvB 5 maart 2002, JABW 2002/77 en CRvB 4 maart 2003, JABW 2003/102).
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.4. Ook heeft eiseres aangevoerd dat voor zover de woonlasten wel tot de algemeen noodzakelijke kosten behoren, het netto-inkomen in aanmerking moet worden genomen. Zij heeft dat vervolgens ingevuld met de stelling dat het AOW-pensioen van eiseres met de tegemoetkoming KOB, gelet op artikel 31, derde lid, van de WWB, dient te worden verminderd met de bovenmatige woonlasten van eiseres van € 74,82. Dit leidt ertoe dat eiseres een netto besteedbaar bedrag heeft dat onder de bijstandsnorm ligt en zij recht heeft op een AIO-aanvulling.
3.5. De rechtbank volgt eiseres niet. Op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a en b, van de WWB worden de middelen in aanmerking genomen na aftrek van de daarover verschuldigde belasting en premies. Het uitgangspunt van deze netto-vergelijking past ook in het karakter van de WWB als laatste bestaansvoorziening. Er dient dus inderdaad een netto-berekening van de middelen plaats te vinden. Dat is door verweerder ook gedaan. Het gaat bij de door eiseres voorgestane berekening niet om een aftrek van belasting en premies van een inkomstenpost, maar om een op elkaar betrekken van een specifieke inkomstenpost op een specifieke kostenpost. Artikel 31, derde lid, van de WWB verplicht daar niet toe. Artikel 31, derde lid, van de WWB ziet immers op de wijze waarop middelen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de bijstandsbehoevendheid. Deze bepaling heeft geen betrekking op kosten. De door eiseres voorgestane berekening zou bovendien feitelijk alsnog het wettelijke systeem doorkruisen zoals dat hiervóór onder 3.3 is weergegeven.
Ook deze beroepsgrond baat eiseres dus niet.
3.6. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij, in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet is gehoord op haar bezwaar. De rechtbank stelt voorop dat de hoofdregel is dat in bezwaar een hoorplicht geldt. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Slechts indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden, kan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen worden afgezien. De rechtbank is van oordeel dat van een kennelijk ongegrond bezwaar in het onderhavige geval geen sprake was, reeds omdat eiseres gemotiveerd heeft betwist dat haar inkomen boven de bijstandsnorm lag. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af, zoals verweerder heeft gesteld, dat de beëindiging van de AIO-aanvulling een rechtstreeks gevolg is van het feit dat de tegemoetkoming KOB vanaf 1 januari 2012 tot de middelen moet worden gerekend. Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
3.7. De rechtbank ziet in het kader van de finale geschillenbeslechting aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt in dat verband als volgt. Eiseres heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij bij een hoorzitting voor de bezwaarcommissie de gronden die nu in beroep naar voren zijn gebracht nader onder de aandacht had willen brengen. Verder had volgens eiseres bij die gelegenheid het ter zitting van de rechtbank besproken alternatief van het aanvragen van een woonkostentoeslag aan de orde kunnen komen. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat deze beroepsgronden niet kunnen slagen, betekent dit dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, gelet op hetgeen ter zitting is besproken omtrent genoemd mogelijke alternatief, een andere aanvraag zou moeten worden ingediend. Het bestreden besluit is niet een beslissing op een dergelijke aanvraag, en hoefde dat ook niet te zijn.
Het aspect van mogelijke alternatieven valt daardoor buiten het bestek van dit geding, zodat ook in dit opzicht geen aanleiding bestaat om de zaak terug te verwijzen naar de bezwaarfase.
3.8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 944,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-). Omdat eiseres procedeert op basis van een toevoeging, dient verweerder de proceskosten te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in het geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, mrs. H.J. Tijselink en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Soylu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB