Beoordeling
1. In het kader van de beoordeling van de onderhavige vordering moge de kantonrechter het volgende opstellen.
De Zorgverzekeringswet beoogde een verplichte verzekering tegen ziektekosten te introduceren voor diegenen die ofwel in Nederland wonen dan wel, hoewel elders woonachtig, op enigerlei, volgens de wetgever relevante, wijze met de Nederlandse samenleving zijn verbonden. De potentiële verzekerden dienen zich aan te melden bij een privaatrechtelijke verzekeringsmaatschappij. Zij betalen aan deze maatschappij een nominale premie die momenteel gemiddeld omstreeks EUR 105,00 per maand bedraagt. Voor hen die dat bedrag niet geheel kunnen betalen is een systeem van zorgtoeslagen in het leven geroepen. Daarnaast betaalt de werkgever dan wel een uitkeringsinstantie een aan het inkomen van de betrokken verzekerde gerelateerde premie; in geval een verzekerde zelfstandig beroepsbeoefenaar is, wordt deze premie geheven door de belastingdienst.
2. Al kort na de invoering van de Zorgverzekeringswet bleek het niet zo eenvoudig om al degenen die verzekerd zouden moeten zijn, ook zover te krijgen dat zij daadwerkelijk aan die verplichting uitvoering gaven. De wel verzekerden betaalden niet allen trouw hun nominale premie, die immers niet meer, zoals voorheen, simpelweg werd ingehouden, alvorens loon of uitkering ook daadwerkelijk betaalbaar werden gesteld. Vooral onder degenen die niet direct vooraan stonden toen talent en welvaart werden uitgedeeld, waren er velen die betalingsproblemen kregen. Dat leidt en heeft geleid tot honderdduizenden incasso-procedures; dergelijke procedures zorgen echter slechts voor een verergering van de betalingsproblemen, omdat de incassokosten, waaronder het sinds enige jaren torenhoge griffierecht, nu eenmaal bij de wanbetalers terechtkomen. De betalingsproblematiek werd bovendien gecompliceerd door het verplichte karakter van de verzekering, waardoor wanbetalers niet geroyeerd kunnen worden.
3. De wanbetalersregeling, welke ter oplossing van deze problematiek door de wetgever is gecreëerd en waarvan een aantal artikelen hierboven is geciteerd, beoogde een publiekrechtelijk georiënteerde regeling in het leven te roepen, zonder daarmee het privaatrechtelijke karakter van de Zorgverzekeringswet aan te tasten. Terugkeer naar de rechtstreekse inhouding van een premie, zoals voorheen onder vigueur van de Ziekenfondswet gebeurde, werd kennelijk als te publiekrechtelijk en dus als vloeken in de kerk beschouwd.
4. De wanbetalersregeling is blijkens haar parlementaire geschiedenis opgezet als een systeem dat beoogt de verzekerden te prikkelen om het alsnog daartoe te leiden dat zij zich verzekeren en, zo zij meer dan zes maanden achterstand in premiebetaling hebben opgelopen bij een verzekeraar, hen ertoe te brengen alsnog een regeling met hun verzekeraar te treffen dan wel een oplossing te zoeken voor hun schulden, bijvoorbeeld middels het aanvragen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringregeling.
5. Om dat doel te bereiken heeft de wetgever in de hiervoor geciteerde artikelen het beginsel uitgewerkt van een zogenaamde bestuursrechtelijke premie welke bestaat uit de standaardpremie als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de Zorgtoeslag, welke standaardpremie met 30% wordt verhoogd. De standaardpremie is op haar beurt opgebouwd uit twee componenten, te weten een component gelijk aan de gemiddelde door verzekeraars berekende nominale premie en een component gelijk aan 1/12 gedeelte van het jaarlijks eigen risico. De uitvoering van de regeling is opgedragen aan CVZ dat daartoe een aantal bestuursrechtelijke instrumenten heeft aangereikt gekregen. De daadwerkelijke incasso is opgedragen aan het CJIB.
6. Het hybride karakter van de bestuursrechtelijke premie komt het meest pregnant tot uiting in de citaten uit de parlementaire geschiedenis als te vinden in de conclusie van antwoord op de pagina's 27 tot en met 29. De premie heeft het karakter zowel van een boete als van een gedragsprikkel al naargelang de Algemene Wet Bestuursrecht wel dan niet in de buurt komt. Dat alles verhoogt minst genomen niet de duidelijkheid.
7. In feite is de bestuursrechtelijke premie een instrument dat een rechterlijk vonnis vervangt, en lijkt in dat opzicht op het dwangbevel zoals te vinden in de Wet op de Bedrijfspensioenfondsen. Het is erop gericht het incasseren van premies in een continue, van buiten opgelegde en niet te verbreken relatie (tenzij door overlijden, vertrek uit Nederland, dan wel het stopzetten van de bedrijfsactiviteiten) te vereenvoudigen. Bijzonder aan de bestuursrechtelijke premie is dat het instrument ook is bedoeld iemand te dwingen een regeling te treffen met betrekking tot zijn opgelopen achterstand in de premiebetaling.
8. Kennelijk heeft de wetgever tevens beoogd om een bestuursrechtelijke instrument te scheppen, waar de rechter niet aan kan komen, enerzijds door dit stuk wetgeving op de lijst als bedoeld in artikel 8.5 Algemene Wet Bestuursrecht te plaatsen, terwijl anderzijds de parlementaire geschiedenis suggereert dat de beslissingen van CVZ in feite niet zijn te toetsen. Als vaststaat dat er zes maanden premie achterstand bestaat, welke vaststelling door de verzekeringsmaatschappij de betrokkene aan de rechter of een commissie kan voorleggen, is de bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Deze vaststelling ziet echter over het hoofd dat de bestuursrechtelijke premie een doel dient, dat zojuist is geschetst. Dat verplicht CVZ om na te gaan, telkens opnieuw als een en ander aan de orde kan zijn, of de heffing van de premie dat doel nog wel dient, dan wel of het doel is bereikt of onbereikbaar is geworden. Die beslissing, welke verplichtingen voor een burger creëert of in stand houdt, is zoals elke beslissing die verplichtingen creëert, ter toetsing aan de rechter voor te leggen, zo niet aan een bijzonder rechtscollege dan toch aan de burgerlijke rechter. De toetsingsgronden kunnen beperkt zijn, maar dat doet aan het recht van een ieder tot toetsing van een hem/haar treffende beslissing door een onafhankelijke rechter niet af.
9. CVZ miskent het recht van de getroffene om zijn tot deze gerichte beslissingen ter toetsing aan de rechter voor te leggen ook niet, maar stelt dat er niets te toetsen valt. Die stelling dient thans te worden onderzocht.
10. De kantonrechter heeft hierboven overwogen dat de bestuursrechtelijke premie drie elementen omvat, de nominale premie zelf, het eigen risico en een prikkel (om geen woorden te gebruiken in dit stadium met een juridische connotatie). Dat zo zijnde kan worden vastgesteld dat het premie-element weinig discussie kan uitlokken. Die premie moet gewoon betaald worden en zal, naar de kantonrechter aanneemt, wanneer deze aan CVZ is betaald, door deze aan de verzekeraar worden afgedragen. Een en ander ligt evenwel anders met betrekking tot de overige twee elementen.
11. De standaardpremie is in het leven geroepen om niet-verzekerden in dezelfde positie te brengen als verzekerden. Maar is het redelijk via de bestuursrechtelijke premie op deze wijze personen te belasten, die ook nog een eigen risico voor hun kiezen kunnen krijgen, als zij medische hulp inroepen? Naar het oordeel van de kantonrechter is een en ander slechts redelijk als de betalingen aan artsen et cetera zelf dan ook uit de aan CVZ gedane betalingen plaatsvinden. Of dat zo is, heeft de kantonrechter niet kunnen achterhalen. CVZ mag zich daarover uitlaten.
12. Vervolgens is aan de orde het element prikkel. Nu uit de geciteerde passages in de conclusie van antwoord (zie onder 6) kan worden afgeleid dat de wetgever graag zo dicht mogelijk blijft bij het privaatrechtelijk karakter van de verzekering en dat dit streven ook een rol heeft gespeeld bij het ontwerpen van de bestuursrechtelijke premie, zal de kantonrechter hem daarin volgen. De prikkel, geplaatst in een civielrechtelijk kader, is dan nog het beste te vergelijken met rechtsfiguren zoals de boete of, nog meer rechtsvorderlijk, de dwangsom.
13. Boetes kunnen worden gematigd als de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Dat is aan de orde als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Een en ander hangt af van de omstandigheden van het geval. (Artikel 6: 94 BW)
Dwangsommen kunnen worden verminderd of opgeheven in geval van blijvende algehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de veroordelingen tot het nakomen waarvan zij zijn opgelegd, te voldoen (artikel 611d WBRv).
14. Past de kantonrechter hetgeen hiervoor is overwogen, toe op de onderhavige situatie, dan is het volgende van belang.
[eiser] heeft door allerlei omstandigheden een schuld ter zake niet betaalde ziektekostenpremies opgebouwd die hij, gelet op zijn geringe inkomen en de onmogelijkheid om extra inkomen te verwerven alsmede zijn leeftijd, nooit meer in zijn geheel zal kunnen voldoen, zeker als ook nog rekening wordt gehouden met rente en kosten. Tot de schuldsaneringregeling heeft hij geen toegang, voor zover de kantonrechter heeft begrepen. De bestuursrechtelijke premie draagt in casu aan de oplossing van dat probleem niets bij, doch verergert het probleem slechts, kortom als prikkel is het een nutteloos instrument geworden. De schuld wordt nog niet voor een dubbeltje of stuiver ingelost, want het gedeelte dat voor aflossing beschikbaar is (de prikkel), verdwijnt in de staatskas, gelet op artikel 18g Zorgverzekeringswet, hiervoor geciteerd.
Naar het oordeel van de kantonrechter betekent hetgeen hiervoor is overwogen dat CVZ, na onderzoek tot bovenstaande vaststellingen had moeten komen. Nu zij dat niet heeft gedaan is het aan de kantonrechter om de beslissing van CVZ aan te passen.
15. Om verdere discussie te voorkomen zal de kantonrechter bepalen dat CVZ de incasso van de prikkel gestaakt dient te houden ook voor het verleden, mits [eiser] zich bereid heeft verklaard de hoofdsom met een bedrag van EUR € 25 per maand af te lossen. Rente en kosten kunnen dus niet meer worden geïncasseerd onder dwang van de prikkel. De last is dan nog zwaar en de schuld zal vermoedelijk nooit helemaal worden ingelost, maar het is uiteindelijk aan [eiser] alsook Achmea zelf te wijten dat het zover is gekomen.
16. Een en ander betekent dat de overige gronden waarop de vordering steunt, buiten beschouwing kunnen blijven.
17. Gelet op het hiervoor onder 11 overwogene heeft de kantonrechter nadere inlichtingen nodig. Deze inlichtingen dienen te worden verschaft door CVZ conform hetgeen hierna zal worden beslist. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
18. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
draagt CVZ op bij akte nadere inlichtingen te verschaffen en nadere schriftelijke stukken in het geding te brengen overeenkomstig hetgeen hierboven onder 11 daaromtrent is overwogen;
verwijst daartoe de zaak naar de rolzitting van
10 september 2013 laatste uitstel;
bepaalt dat [eiser] een eenmalig uitstel van vier weken zal krijgen om daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.P.A.M. Fruytier, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier de kantonrechter