ECLI:NL:RBAMS:2013:9966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
1396529 CV12-36237 TV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • M.P.A.M. Fruytier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Zorgverzekeringswet en de bestuursrechtelijke premie in het geval van wanbetaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2013, staat de toepassing van de Zorgverzekeringswet en de bestuursrechtelijke premie centraal. Eiser, een wanbetaler van ziektekostenpremies, heeft een vordering ingesteld tegen het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) om de rechtmatigheid van de opgelegde bestuursrechtelijke premie aan te vechten. Eiser stelt dat de regeling in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat hij niet in de wanbetalersregeling had moeten worden opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wanbetalersregeling is opgezet om mensen te prikkelen hun premie te betalen, maar dat dit in de praktijk leidt tot een verergering van de betalingsproblemen. De kantonrechter heeft overwogen dat de bestuursrechtelijke premie zowel een boete- als gedragsprikkelkarakter heeft, en dat de heffing van deze premie door CVZ moet worden getoetst aan de doelstellingen van de wet. De rechter heeft CVZ opgedragen om nadere inlichtingen te verschaffen over de rechtmatigheid van de premieheffing en de gevolgen voor eiser. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechter heeft eiser de gelegenheid gegeven om te reageren op de nadere stukken van CVZ.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
Rolnummer: CV 12-36237
Vonnis van: 30 juli 2013
F.no.: 246
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. S.M. Singh
tegen

De publiekrechtelijke rechtspersoon College voor Zorgverzekeringen

gevestigd te Diemen
gedaagde
nader te noemen CVZ
gemachtigden: mrs. M.F. van der Mersch en C.E. Philips-Santman
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij vonnis van 5 maart 2013 is in de onderhavige zaak een comparitie van partijen gelast. De comparitie is gehouden op 26 april 2013. Voor [eiser] is zijn gemachtigde verschenen; voor CVZ zijn verschenen mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] alsmede haar gemachtigden. Beide partijen hebben voorafgaande aan de comparitie een akte genomen.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

De volgende feiten worden vastgesteld omdat deze door een der partijen zijn gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende zijn betwist.
[eiser] en zijn echtgenote, mevrouw [naam 3] , zijn tegen ziektekosten verzekerd bij Achmea Zilveren Kruis. Vanwege langdurige wanbetaling heeft Achmea bij brief 21 april 2010 [eiser] en zijn echtgenote laten weten dat hun achterstand in de premiebetaling groter is dan zes maanden. Dat houdt in, op grond van hierna te noemen wetgeving, dat zij zullen worden aangemeld bij CVZ tenzij zij een voorstel aanvaarden tot het treffen van een betalingsregeling mede inhoudende automatische afschrijving van premies. Deze mededeling is herhaald bij brief van 16 juni 2010. Op 22 juli 2010 heeft Achmea meegedeeld dat zij [eiser] zal aanmelden bij CVZ.
CVZ heeft op 20 augustus 2010 een zogenaamd Besluit bestuursrechtelijke premie zorgverzekering genomen welke premie is bepaald op EUR 136,92 per maand. De premie zal voor wat betreft de standaardpremie worden ingehouden op het inkomen van [eiser] . Voor het restant zal maandelijks een acceptgiro worden gestuurd. Per 1 december 2010 is de premie gewijzigd in een bedrag van EUR 148,95.
Op 21 februari 2011 heeft een door Achmea ingeschakelde deurwaarder [eiser] bericht dat Achmea akkoord gaat met een betalingsregeling voor een achterstand van EUR 11.625,96, af te betalen met een bedrag van EUR 50,00 per maand. Dit bedrag is samengesteld uit een hoofdsom van EUR 6647,72 alsmede kosten voor een bedrag van 833,00 en tenslotte vervallen rente tot een bedrag van EUR 296,00 en toekomstige rente tot een bedrag van EUR 3869,16.
In december 2011 heeft CVZ [eiser] bericht dat de premie zal worden verhoogd tot EUR 154,48 met ingang van 1 januari 2012.
Op 26 januari 2012 heeft een deurwaarder in opdracht van CVZ een dwangbevel betekend, uitgevaardigd door CVZ en bevel gegeven tot betaling van een bedrag van EUR 526,14. Het betrof hier - kort samengevat - de inmiddels ontstane achterstand met betrekking tot de niet op het inkomen ingehouden bestuursrechtelijke premie.
Bij brief van 10 mei 2012 heeft de gemachtigde van [eiser] zich gewend tot CVZ met een aantal vragen, waarop CVZ heeft geantwoord op 16 mei 2012.
Op 3 september 2012 heeft een deurwaarder aangekondigd dat hij beslag zal leggen op de boedel van [eiser] .
In december 2012 heeft CVZ aangekondigd dat de bestuursrechtelijke premie met ingang van 1 januari 2013 omhoog zal gaan naar EUR 160,12. De premie zal in zijn geheel worden ingehouden op het inkomen.
Bij brief van 5 december 2012 is meegedeeld aan de gemachtigde van [eiser] dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel zal worden gestaakt tot een uitspraak zal zijn gedaan in de onderhavige zaak.
Bij vonnis van 21 december 2012 heeft de voorzieningenrechter alhier geweigerd de tenuitvoerlegging van het besluit van 20 augustus 2010 houdende de oplegging van de verplichting tot betaling van een bestuursrechtelijke premie te schorsen.
Afdeling 3.3.2 van de Zorgverzekeringswet luidt voor zover hier van belang als volgt:

Artikel 18a

1. Uiterlijk tien werkdagen nadat ten aanzien van een zorgverzekering een achterstand in de betaling van de verschuldigde premie ter hoogte van twee maandpremies is geconstateerd, doet de zorgverzekeraar de verzekeringnemer een aanbod tot het treffen van een betalingsregeling.
2.De betalingsregeling bestaat ten minste uit de volgende elementen:
a. een machtiging van de verzekeringnemer aan de zorgverzekeraar tot maandelijkse automatische incasso van nieuw vervallende termijnen van de premie dan wel een opdracht aan een derde van wie de verzekeringnemer periodieke betalingen ontvangt, om namens hem en onder inhouding van de desbetreffende bedragen op deze betalingen, periodiek rechtstreeks aan de zorgverzekeraar het bedrag van nieuw vervallende termijnen van de premie te betalen,
b. afspraken inzake de afwikkeling van de uit de zorgverzekering voortvloeiende schulden van de verzekeringnemer aan de zorgverzekeraar, inclusief rente en incassokosten, en de termijnen waarbinnen betaling zal plaatsvinden, en
c. een toezegging van de zorgverzekeraar, inhoudende dat hij de zorgverzekering of de dekking daarvan gedurende de looptijd van de betalingsregeling niet om reden van het bestaan van de schulden, bedoeld in onderdeel b, zal beëindigen, schorsen of opschorten, zolang de verzekeringnemer de machtiging of de opdracht, bedoeld in onderdeel a, niet intrekt en de afspraken, bedoeld in onderdeel b, nakomt.
3. (..).
4. Tegelijk met het aanbod deelt de zorgverzekeraar de verzekeringnemer schriftelijk mee dat deze een termijn van vier weken heeft om het te aanvaarden, waarbij de verzekeraar bovendien aangeeft wat de gevolgen zullen zijn indien het aanbod niet wordt aanvaard en de premieschuld, rente en incassokosten buiten beschouwing gelaten, tot zes of meer maandpremies zal zijn opgelopen, en wijst hij de verzekeringnemer op de mogelijkheid van schuldhulpverlening, waarbij hij tevens informatie verstrekt over de vormen hiervan en wijze waarop deze kan worden verzocht.
5.(..)

Artikel 18b

1. Zo spoedig mogelijk nadat ten aanzien van een zorgverzekering, rente en incassokosten buiten beschouwing latend, een achterstand in de betaling van de verschuldigde premie ter hoogte van vier maandpremies is geconstateerd, deelt de zorgverzekeraar de verzekeringnemer en, indien deze een ander is dan de verzekeringnemer, de verzekerde mee dat hij voornemens is over te gaan tot de melding, bedoeld in artikel 18c, zodra de premieschuld de daar bedoelde hoogte zal hebben bereikt, tenzij de verzekeringnemer of de verzekerde hem uiterlijk vier weken na ontvangst van de mededeling heeft laten weten, het bestaan van de schuld of de hoogte ervan te betwisten.
2. Ingeval van tijdige betwisting als bedoeld in het eerste lid deelt de zorgverzekeraar, indien deze na onderzoek zijn standpunt handhaaft, de verzekeringnemer en, indien deze een ander is dan de verzekeringnemer, de verzekerde mee dat hij het voornemen tot melding tot uitvoering zal brengen zodra de premieschuld de in artikel 18c, eerste lid, bedoelde hoogte zal hebben bereikt, tenzij de verzekeringnemer of de verzekerde binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de in dit lid bedoelde mededeling een geschil hierover heeft voorgelegd aan een onafhankelijke instantie als bedoeld in artikel 114 of aan de burgerlijke rechter.
3. (..)

Artikel 18c

1. Indien ten aanzien van een zorgverzekering, rente en incassokosten buiten beschouwing latend, een premieschuld ter hoogte van zes of meer maandpremies is ontstaan, meldt de zorgverzekeraar dit, onder vermelding van de voor de heffing van de bestuursrechtelijke premie alsmede voor de uitvoering van artikel 34a noodzakelijke persoonsgegevens van de verzekeringnemer en de verzekerde, aan het College zorgverzekeringen, de verzekeringnemer en, indien deze een ander is dan de verzekeringnemer, aan de verzekerde.
2. De melding geschiedt niet:
a. in geval van tijdige betwisting als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, zolang de zorgverzekeraar zijn standpunt dienaangaande niet aan de verzekeringnemer en, indien dit een ander dan de verzekeringnemer is, aan de verzekerde heeft kenbaar gemaakt;
b. gedurende de termijn, genoemd in artikel 18b, tweede lid;
c. ingeval van tijdige voorlegging van het geschil aan een onafhankelijke instantie of aan de burgerlijke rechter als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, zolang op het geschil niet onherroepelijk is beslist;
d. ingeval de verzekeringnemer zich heeft aangemeld bij een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet en aantoont dat hij in het kader daarvan een schriftelijke overeenkomst tot stabilisatie van zijn schulden heeft gesloten.
3. (..)

Artikel 18d

1. De verzekeringnemer is aan het College zorgverzekeringen een bestuursrechtelijke premie verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin dat college de melding, bedoeld in artikel 18c, heeft ontvangen tot de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de datum, bedoeld in het derde lid, ligt.
2. De bestuursrechtelijke premie bedraagt per maand 130% van de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
3. (..)

Artikel 18e

(..)

Artikel 18f

1. Het College zorgverzekeringen heft en int de bestuursrechtelijke premie.
2. In opdracht van het College zorgverzekeringen houdt de inhoudingsplichtige de bestuursrechtelijke premie geheel of voor een door dat college te bepalen gedeelte in op door hem aan de verzekeringnemer verschuldigd loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, waarna hij het ingehouden bedrag aan het college afdraagt.
3. tot en met 6(..)
7. Het College zorgverzekeringen kan de bestuursrechtelijke premie of het door de werkgever af te dragen bedrag, bedoeld in het vierde lid, bij dwangbevel invorderen.
8. tot en met 9 (..)
10. Indien een beslag als bedoeld in het negende lid is gelegd op een vordering tot een periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van die wet, louter ten aanzien van de vordering van het College zorgverzekeringen ter zake waarvan het beslag is gelegd, in aanvulling op het vijfde lid, onderdeel a, van laatstgenoemd artikel verlaagd met het verschil tussen de bestuursrechtelijke premie en het reeds ingehouden bedrag van die premie.

Artikel 18g

1. tot en met 3 (..)
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen de bestuursrechtelijke premie int en wordt bepaald welk gedeelte van de geïnde bestuursrechtelijke premie door dat college in ’s Rijks kas wordt gestort.

Vordering

De vordering van [eiser] kan, na wijziging van de eis bij akte van 8 januari 2013 als volgt worden samengevat. [eiser] vordert op diverse grondslagen een aantal verklaringen voor recht met betrekking tot het dwangbevel betekend op 26 januari 2012 en het besluit tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie van 20 augustus 2012 alsmede verzoekt [eiser] de kantonrechter te verklaren voor recht dat hij vrij moet zijn een andere zorgverzekeraar te kiezen en wenst hij een vergoeding van de kosten.

Verweer

CVZ verweert zich tegen deze vordering.

De stellingen van partijen

[eiser] heeft het volgende gesteld.
In deze is aan de orde de wanbetalersregeling, hierboven deels weergegeven, ingevoerd omdat veel mensen hun ziektekostenpremie niet geregeld betalen. [eiser] beoogt met deze procedure de hoogte van de bestuursrechtelijke premie aan te vechten alsmede dat hij in de regeling is opgenomen. Er bestaat geen mogelijkheid om de besluiten met betrekking tot de bestuursrechtelijke premie aan de bestuursrechter voor te leggen behoudens wat betreft de inning zelf. Daarom is de burgerlijke rechter bevoegd. De bestuursrechtelijke premie is bedoeld als een negatieve prikkel om te bereiken dat iemand zijn premie betaalt. Er is hier geen sprake van een herstelsanctie dan wel een heffing, zodat er sprake moet zijn van bestuurlijke sanctie welke moet beantwoorden aan de vereisten van artikel 6 van het EVRM. CVZ moet dan vrij zijn de sanctie te matigen. Nu dat niet mogelijk lijkt is de wanbetalersregeling daarom in strijd met voormeld artikel 6 EVRM. Voorts moet CVZ de beginselen van behoorlijk bestuur toepassen. De wet kan voorts niet toepasselijk zijn op schulden ontstaan voor haar invoering. Er is bovendien sprake van een bestuurlijke boete waarop ook artikel 6 EVRM van toepassing is. Ook is niet voldaan aan de bepalingen in de Algemene Wet Bestuursrecht met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden.
CVZ heeft het volgende gesteld.
CVZ wijst op het doel van de wanbetalersregeling. Deze is zorgverzekeraar en verzekeringnemers mogelijkheden te bieden het betaalgedrag te herstellen wanneer het betalen van een nominale zorgverzekeringspremie door de verzekeringnemer niet meer regelmatig plaatsvindt. Eerst dient de verzekeraar ervoor te zorgen samen met de verzekerde om het betaalgedrag te herstellen en als dat niet lukt wordt door CVZ een zogenaamde bestuursrechtelijke premie van 130% van de herleide standaardpremie opgelegd. De bestuursrechtelijke premie dient zodanig hoog te zijn dat het voor de verzekeringnemer aantrekkelijk is om niet in het bestuursrechtelijke premieregime te vallen. Het is dus nooit de bedoeling geweest om mensen in de wanbetalersregeling te laten belanden, sterker, het is juist een doel op zich geweest ze erbuiten te houden. Voor mensen die onverhoopt toch in de wanbetalersregeling terechtkomen, staat vervolgens voorop ze er zo snel mogelijk weer uit te helpen. De inning van de bestuursrechtelijke premie is via een stelsel van mandaatbesluiten opgedragen aan het CJIB. Dat heeft de bevoegdheid om dwangbevelen uit te vaardigen.
Wat betreft het toetsingskader geldt het volgende. Een wet in formele zin mag niet worden getoetst aan fundamentele rechtsbeginselen, het Statuut en de Grondwet. Lagere wetgeving kan worden getoetst aan hogere wetgeving en ook aan verdragsbepalingen en het recht van de Europese Gemeenschap. Lagere wetgeving kan ook aan ongeschreven rechtsbeginselen worden getoetst. Daarbij moet de rechter terughoudendheid betrachten. De vorderingen van [eiser] laten zich onderscheiden in drie groepen, te weten de gestelde onrechtmatigheid van de inhouding van de bestuursrechtelijke premie op broninkomen en de wijziging daarvan per 1 januari 2013, de gestelde onrechtmatigheid van het besluit van 20 augustus 2010 op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en een aantal wetten en verdragen en tenslotte de gestelde onrechtmatigheid van de betalingsverzoeken, de aanmaningen en het dwangbevel.
De inning zelf kan voorwerp zijn van een bestuursrechtelijke procedure. In zoverre is [eiser] niet-ontvankelijk. De bezwaren van [eiser] tegen de wanbetalersregeling worden niet ondersteund door concrete feiten of omstandigheden welke de toepassing daarvan jegens [eiser] onrechtmatig maken. Er is geen sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan CVZ komt geen beleidsvrijheid en geen vrijheid van beoordeling toe als het gaat om inning van de bestuursrechtelijke premie en CVZ maakt geen belangenafweging. Er wordt alleen naar evident foute aanmeldingen gekeken. De bestuursrechtelijke premie is geen bestuurlijke boete en geen strafsanctie. Van een bestuurlijke sanctie kan slechts sprake zijn wanneer er een overtreding van een voorafgaand wettelijk voorschrift is. In deze is slechts sprake van het niet nakomen van een civiele overeenkomst. Wanbetalers hebben geen wettelijk voorschrift overtreden. Ook de verhoging met 30% is een gevolg van de niet naleving van de civielrechtelijke overeenkomst. De bestuursrechtelijke premie is een integrale premie die in de plaats komt van de nominale premie die werd betaald aan de zorgverzekeraar. Het gaat hier om een bestuursrechtelijke premie teneinde te kunnen betalen voor een bepaalde sociale verzekering zoals bijvoorbeeld de WIA en dergelijke. Er is evenmin sprake van een bestuurlijke boete nu deze laatste beoogt leed toe te voegen en niet strekt tot herstel van een onrechtmatige in een rechtmatige toestand. Dat het hier niet gaat om een boete volgt uit het doel van de wanbetalersregeling. Er is geen sprake van een sanctie als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Tegen onrechtmatige aanmelding bij CVZ door de zorgverzekeraar kan de verzekerde zich verdedigen door de verzekeraar voor de rechter te dagvaarden of zich te wenden tot een daarvoor in het leven geroepen commissie. Van die vorm van rechtsbescherming heeft [eiser] geen gebruik gemaakt. Er is geen sprake van een inbreuk op het eerste protocol van het EVRM. Er is geen sprake van schuldovername in de zin van artikel 6: 155 BW. Artikel 3: 14 BW is niet van toepassing en de vordering is niet in strijd met de algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

1. In het kader van de beoordeling van de onderhavige vordering moge de kantonrechter het volgende opstellen.
De Zorgverzekeringswet beoogde een verplichte verzekering tegen ziektekosten te introduceren voor diegenen die ofwel in Nederland wonen dan wel, hoewel elders woonachtig, op enigerlei, volgens de wetgever relevante, wijze met de Nederlandse samenleving zijn verbonden. De potentiële verzekerden dienen zich aan te melden bij een privaatrechtelijke verzekeringsmaatschappij. Zij betalen aan deze maatschappij een nominale premie die momenteel gemiddeld omstreeks EUR 105,00 per maand bedraagt. Voor hen die dat bedrag niet geheel kunnen betalen is een systeem van zorgtoeslagen in het leven geroepen. Daarnaast betaalt de werkgever dan wel een uitkeringsinstantie een aan het inkomen van de betrokken verzekerde gerelateerde premie; in geval een verzekerde zelfstandig beroepsbeoefenaar is, wordt deze premie geheven door de belastingdienst.
2. Al kort na de invoering van de Zorgverzekeringswet bleek het niet zo eenvoudig om al degenen die verzekerd zouden moeten zijn, ook zover te krijgen dat zij daadwerkelijk aan die verplichting uitvoering gaven. De wel verzekerden betaalden niet allen trouw hun nominale premie, die immers niet meer, zoals voorheen, simpelweg werd ingehouden, alvorens loon of uitkering ook daadwerkelijk betaalbaar werden gesteld. Vooral onder degenen die niet direct vooraan stonden toen talent en welvaart werden uitgedeeld, waren er velen die betalingsproblemen kregen. Dat leidt en heeft geleid tot honderdduizenden incasso-procedures; dergelijke procedures zorgen echter slechts voor een verergering van de betalingsproblemen, omdat de incassokosten, waaronder het sinds enige jaren torenhoge griffierecht, nu eenmaal bij de wanbetalers terechtkomen. De betalingsproblematiek werd bovendien gecompliceerd door het verplichte karakter van de verzekering, waardoor wanbetalers niet geroyeerd kunnen worden.
3. De wanbetalersregeling, welke ter oplossing van deze problematiek door de wetgever is gecreëerd en waarvan een aantal artikelen hierboven is geciteerd, beoogde een publiekrechtelijk georiënteerde regeling in het leven te roepen, zonder daarmee het privaatrechtelijke karakter van de Zorgverzekeringswet aan te tasten. Terugkeer naar de rechtstreekse inhouding van een premie, zoals voorheen onder vigueur van de Ziekenfondswet gebeurde, werd kennelijk als te publiekrechtelijk en dus als vloeken in de kerk beschouwd.
4. De wanbetalersregeling is blijkens haar parlementaire geschiedenis opgezet als een systeem dat beoogt de verzekerden te prikkelen om het alsnog daartoe te leiden dat zij zich verzekeren en, zo zij meer dan zes maanden achterstand in premiebetaling hebben opgelopen bij een verzekeraar, hen ertoe te brengen alsnog een regeling met hun verzekeraar te treffen dan wel een oplossing te zoeken voor hun schulden, bijvoorbeeld middels het aanvragen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringregeling.
5. Om dat doel te bereiken heeft de wetgever in de hiervoor geciteerde artikelen het beginsel uitgewerkt van een zogenaamde bestuursrechtelijke premie welke bestaat uit de standaardpremie als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de Zorgtoeslag, welke standaardpremie met 30% wordt verhoogd. De standaardpremie is op haar beurt opgebouwd uit twee componenten, te weten een component gelijk aan de gemiddelde door verzekeraars berekende nominale premie en een component gelijk aan 1/12 gedeelte van het jaarlijks eigen risico. De uitvoering van de regeling is opgedragen aan CVZ dat daartoe een aantal bestuursrechtelijke instrumenten heeft aangereikt gekregen. De daadwerkelijke incasso is opgedragen aan het CJIB.
6. Het hybride karakter van de bestuursrechtelijke premie komt het meest pregnant tot uiting in de citaten uit de parlementaire geschiedenis als te vinden in de conclusie van antwoord op de pagina's 27 tot en met 29. De premie heeft het karakter zowel van een boete als van een gedragsprikkel al naargelang de Algemene Wet Bestuursrecht wel dan niet in de buurt komt. Dat alles verhoogt minst genomen niet de duidelijkheid.
7. In feite is de bestuursrechtelijke premie een instrument dat een rechterlijk vonnis vervangt, en lijkt in dat opzicht op het dwangbevel zoals te vinden in de Wet op de Bedrijfspensioenfondsen. Het is erop gericht het incasseren van premies in een continue, van buiten opgelegde en niet te verbreken relatie (tenzij door overlijden, vertrek uit Nederland, dan wel het stopzetten van de bedrijfsactiviteiten) te vereenvoudigen. Bijzonder aan de bestuursrechtelijke premie is dat het instrument ook is bedoeld iemand te dwingen een regeling te treffen met betrekking tot zijn opgelopen achterstand in de premiebetaling.
8. Kennelijk heeft de wetgever tevens beoogd om een bestuursrechtelijke instrument te scheppen, waar de rechter niet aan kan komen, enerzijds door dit stuk wetgeving op de lijst als bedoeld in artikel 8.5 Algemene Wet Bestuursrecht te plaatsen, terwijl anderzijds de parlementaire geschiedenis suggereert dat de beslissingen van CVZ in feite niet zijn te toetsen. Als vaststaat dat er zes maanden premie achterstand bestaat, welke vaststelling door de verzekeringsmaatschappij de betrokkene aan de rechter of een commissie kan voorleggen, is de bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Deze vaststelling ziet echter over het hoofd dat de bestuursrechtelijke premie een doel dient, dat zojuist is geschetst. Dat verplicht CVZ om na te gaan, telkens opnieuw als een en ander aan de orde kan zijn, of de heffing van de premie dat doel nog wel dient, dan wel of het doel is bereikt of onbereikbaar is geworden. Die beslissing, welke verplichtingen voor een burger creëert of in stand houdt, is zoals elke beslissing die verplichtingen creëert, ter toetsing aan de rechter voor te leggen, zo niet aan een bijzonder rechtscollege dan toch aan de burgerlijke rechter. De toetsingsgronden kunnen beperkt zijn, maar dat doet aan het recht van een ieder tot toetsing van een hem/haar treffende beslissing door een onafhankelijke rechter niet af.
9. CVZ miskent het recht van de getroffene om zijn tot deze gerichte beslissingen ter toetsing aan de rechter voor te leggen ook niet, maar stelt dat er niets te toetsen valt. Die stelling dient thans te worden onderzocht.
10. De kantonrechter heeft hierboven overwogen dat de bestuursrechtelijke premie drie elementen omvat, de nominale premie zelf, het eigen risico en een prikkel (om geen woorden te gebruiken in dit stadium met een juridische connotatie). Dat zo zijnde kan worden vastgesteld dat het premie-element weinig discussie kan uitlokken. Die premie moet gewoon betaald worden en zal, naar de kantonrechter aanneemt, wanneer deze aan CVZ is betaald, door deze aan de verzekeraar worden afgedragen. Een en ander ligt evenwel anders met betrekking tot de overige twee elementen.
11. De standaardpremie is in het leven geroepen om niet-verzekerden in dezelfde positie te brengen als verzekerden. Maar is het redelijk via de bestuursrechtelijke premie op deze wijze personen te belasten, die ook nog een eigen risico voor hun kiezen kunnen krijgen, als zij medische hulp inroepen? Naar het oordeel van de kantonrechter is een en ander slechts redelijk als de betalingen aan artsen et cetera zelf dan ook uit de aan CVZ gedane betalingen plaatsvinden. Of dat zo is, heeft de kantonrechter niet kunnen achterhalen. CVZ mag zich daarover uitlaten.
12. Vervolgens is aan de orde het element prikkel. Nu uit de geciteerde passages in de conclusie van antwoord (zie onder 6) kan worden afgeleid dat de wetgever graag zo dicht mogelijk blijft bij het privaatrechtelijk karakter van de verzekering en dat dit streven ook een rol heeft gespeeld bij het ontwerpen van de bestuursrechtelijke premie, zal de kantonrechter hem daarin volgen. De prikkel, geplaatst in een civielrechtelijk kader, is dan nog het beste te vergelijken met rechtsfiguren zoals de boete of, nog meer rechtsvorderlijk, de dwangsom.
13. Boetes kunnen worden gematigd als de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Dat is aan de orde als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Een en ander hangt af van de omstandigheden van het geval. (Artikel 6: 94 BW)
Dwangsommen kunnen worden verminderd of opgeheven in geval van blijvende algehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de veroordelingen tot het nakomen waarvan zij zijn opgelegd, te voldoen (artikel 611d WBRv).
14. Past de kantonrechter hetgeen hiervoor is overwogen, toe op de onderhavige situatie, dan is het volgende van belang.
[eiser] heeft door allerlei omstandigheden een schuld ter zake niet betaalde ziektekostenpremies opgebouwd die hij, gelet op zijn geringe inkomen en de onmogelijkheid om extra inkomen te verwerven alsmede zijn leeftijd, nooit meer in zijn geheel zal kunnen voldoen, zeker als ook nog rekening wordt gehouden met rente en kosten. Tot de schuldsaneringregeling heeft hij geen toegang, voor zover de kantonrechter heeft begrepen. De bestuursrechtelijke premie draagt in casu aan de oplossing van dat probleem niets bij, doch verergert het probleem slechts, kortom als prikkel is het een nutteloos instrument geworden. De schuld wordt nog niet voor een dubbeltje of stuiver ingelost, want het gedeelte dat voor aflossing beschikbaar is (de prikkel), verdwijnt in de staatskas, gelet op artikel 18g Zorgverzekeringswet, hiervoor geciteerd.
Naar het oordeel van de kantonrechter betekent hetgeen hiervoor is overwogen dat CVZ, na onderzoek tot bovenstaande vaststellingen had moeten komen. Nu zij dat niet heeft gedaan is het aan de kantonrechter om de beslissing van CVZ aan te passen.
15. Om verdere discussie te voorkomen zal de kantonrechter bepalen dat CVZ de incasso van de prikkel gestaakt dient te houden ook voor het verleden, mits [eiser] zich bereid heeft verklaard de hoofdsom met een bedrag van EUR € 25 per maand af te lossen. Rente en kosten kunnen dus niet meer worden geïncasseerd onder dwang van de prikkel. De last is dan nog zwaar en de schuld zal vermoedelijk nooit helemaal worden ingelost, maar het is uiteindelijk aan [eiser] alsook Achmea zelf te wijten dat het zover is gekomen.
16. Een en ander betekent dat de overige gronden waarop de vordering steunt, buiten beschouwing kunnen blijven.
17. Gelet op het hiervoor onder 11 overwogene heeft de kantonrechter nadere inlichtingen nodig. Deze inlichtingen dienen te worden verschaft door CVZ conform hetgeen hierna zal worden beslist. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
18. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
draagt CVZ op bij akte nadere inlichtingen te verschaffen en nadere schriftelijke stukken in het geding te brengen overeenkomstig hetgeen hierboven onder 11 daaromtrent is overwogen;
verwijst daartoe de zaak naar de rolzitting van
10 september 2013 laatste uitstel;
bepaalt dat [eiser] een eenmalig uitstel van vier weken zal krijgen om daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.P.A.M. Fruytier, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier de kantonrechter