ECLI:NL:RBAMS:2013:9955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
C/13/517730 / HA ZA 12-637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening tussen werkgever en werknemer

In deze zaak gaat het om een overeenkomst van geldlening tussen een werkgever, [eiser 1], en een werknemer, [gedaagde 1]. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eisers samen] vorderde dat [gedaagde 1] een bedrag van € 42.859,32 zou betalen, vermeerderd met rente en kosten. De vordering is gebaseerd op een lening van € 33.071,- die [eiser 1] aan [gedaagde 1] heeft verstrekt in de periode van 2004 tot 2007. [gedaagde 1] heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij al op de lening heeft afgelost door contante betalingen en inhoudingen op zijn loon. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de aflossingen en laat hem toe tot het leveren van bewijs van twee specifieke stellingen: dat hij een toezegging heeft gekregen van [eiser 1] over een contante vergoeding van € 300,- per maand en dat deze vergoeding is ingehouden op de lening. De rechtbank heeft de vordering van [eisers samen] in beginsel toegewezen, maar afhankelijk van het bewijs dat [gedaagde 1] kan leveren. In reconventie heeft [gedaagde 1] gevorderd dat de overeenkomst van geldlening en de vaststellingsovereenkomst vernietigd worden, maar dit beroep op dwaling is afgewezen. De rechtbank heeft [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten van [eisers samen].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/517730 / HA ZA 12-637
Vonnis van 20 maart 2013
in de zaak van
1. vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats] ,
eisers,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. P.A.A. Lelijveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.R. Kolthof te Amsterdam.
Eisers worden hierna (in vrouwelijk enkelvoud) [eisers samen] genoemd. Gedaagde wordt hierna [gedaagde 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 20 maart 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2013 en het daarin genoemde stuk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres onder 1. (hierna [eiser 1] ) exploiteert een slagerij tevens winkel in levensmiddelen te Amsterdam. Eiser onder 2. en eiser onder 3. (hierna [eiser 2] en [eiser 3] ) zijn vennoten van [eiser 1] .
2.2.
Van 1 januari 2003 tot 1 januari 2012 was [gedaagde 1] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij [eiser 1] in de functie van slagersbediende.
2.3.
In de periode van 2004 tot en met 2007 heeft [eiser 1] aan [gedaagde 1] verschillende bedragen geleend.
2.4.
Op (of omstreeks) 1 juli 2007 hebben [gedaagde 1] en een vertegenwoordiger van [eiser 1] een overeenkomst getekend waarin onder meer staat:

Overeenkomst van geldlening
Ondergetekenden: [eiser 1] (…)
hierna te noemen geldgever, (…)
en
[gedaagde 1] (…)
hierna te noemen geldnemer,
verklaren als volgt te zijn overeengekomen
Artikel 1
Hoofdsom
De geldgever verstrekt aan de geldnemer per de opnamedatum ter leen een bedrag van f/€ 33071.- euro zegge drieendertigduizendeenenzeventigeuro,
Hierna te noemen “hoofdsom”, welk bedrag de geldnemer hierbij verklaart ter leen te hebben ontvangen van, en mitsdien, de geldnemer verschuldigd is.
Artikel 2
De opnamedatum is per 2004, 2005 en 2006 en 2007.
Artikel 3
Rente
Over de hierboven schuldig erkende hoofdsom of over het saldo van de uitstaande hoofdsom, is een rente van 6,4% per jaar verschuldigd. (…)
Artikel 4
Wijze van aflossing
Aflossing van het saldo van de uitstaande hoofdsom geschiedt op basis van zoveel termijnen als benodigd achtereenvolgende betalingen van f/€ 400,- eurozegge vierhonderd euro. Dit bedrag is voor het eerst verschuldigd op 20-7-2007 bij uitbetaling van het loon en vervolgens aan het begin van elke volgende maand als het loon wordt uitbetaald. (…)
Artikel 5
(…) De lening is van de zijde van de geldgever te allen tijde opeisbaar na schriftelijke waarschuwing en/of ingebrekestelling.(…)
Aldus in 3voud getekend, te Amsterdam op 1 juli 2007. (…)”
2.5.
In het kader van de beëindiging van het dienstverband van [gedaagde 1] per 1 januari 2012 hebben [gedaagde 1] en [eiser 1] , daarin bijgestaan door advocaten, afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een op briefpapier van de advocaat van [gedaagde 1] gestelde, zogenaamde beëindigingovereenkomst gedateerd 30 december 2011 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Overeengekomen is dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] een bruto-ontslagvergoeding van € 2.500,- betaalt. In artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald:
“9. Partijen verlenen elkaar volledige en onherroepelijk kwijting ter zake van alle eventuele aanspraken voortvloeiend uit de tussen hen geldende arbeidsovereenkomst (…), behoudens voor zover die aanspraken in deze beëindigingsovereenkomst zijn vastgelegd. Partijen verlenen elkaar uitdrukkelijk geen finale kwijting ter zake van andere tussen hen geldende overeenkomsten,in het bijzonder de tussen partijen op 1 juli 2007 gesloten overeenkomst van geldlening(onderstreping, Rb).”
2.6.
Bij brief van 14 februari 2012 heeft de advocaat van [eisers samen] aan [gedaagde 1] doen weten:
“U hebt sinds 2007 geen bedragen meer afgelost. Inmiddels bent u sinds 20 juli 2007 56 termijnen verschuldigd ofwel € 22.400,-. Wegens rente bent u mijn cliënten verschuldigd € 10.830,27. (…). Namens mijn cliënten verzoek ik u, voor zover nodig sommeer ik u, binnen 14 dagen na heden mijn cliënten te voldoen. (…)Mocht u aan deze sommatie niet voldoen, dan bent u in verzuim en is het volledige bedrag van de hoofdsom opeisbaar (…).”

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers samen] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 42.859,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eisers samen] legt daaraan ten grondslag dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] een bedrag van € 33.071,- heeft geleend en dat het geleende uit hoofde van de overeenkomst van geldlening opeisbaar is. Voorts is daarover op grond van diezelfde overeenkomst rente verschuldigd, welke sinds 1 juli 2007, ondanks een sommatie, niet is betaald. De (netto) ontslagvergoeding die [gedaagde 1] van [eiser 1] tegoed heeft, is op het gevorderde in mindering gebracht.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde 1] vordert - samengevat - te verklaren voor recht dat hij de overeenkomst van geldlening van 1 juli 2007 en de vaststellingsovereenkomt, voor zover in artikel 9 van die overeenkomst de overeenkomst van geldlening wordt uitgesloten van de finale kwijting, op rechtsgeldige wijze buitengerechtelijk heeft vernietigd, en [eisers samen] te veroordelen in de kosten.
4.2.
Daaraan legt [gedaagde 1] ten grondslag dat hij heeft gedwaald toen hij de overeenkomst - naar later bleek: een geldleningsovereenkomst - ondertekende althans dat die overeenkomst tot stand gekomen is door bedrog althans misbruik van omstandigheden. Ook bij het aangaan van (artikel 9 van) de vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde 1] gedwaald.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Vast staat dat [gedaagde 1] en [eiser 1] op (of omstreeks) 1 juli 2007 de in 2.4 bedoelde overeenkomst - met het opschrift “overeenkomst van geldlening” - hebben getekend. [eisers samen] beroept zich op de inhoud van die overeenkomst. [gedaagde 1] stelt zich evenwel op het standpunt deze overeenkomst buiten beschouwing moet blijven omdat hij heeft gedwaald omtrent de inhoud daarvan althans omdat bij de totstandkoming sprake was van bedrog en/of misbruik van omstandigheden. [eisers samen] zou [gedaagde 1] , die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om de inhoud daarvan te kunnen begrijpen, hebben voorgehouden dat de overeenkomst diende om loonstroken op te vragen.
5.2.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] daarin niet. Het had op de weg van [gedaagde 1] gelegen om zijn stelling dat hem was voorgehouden dat de overeenkomst nodig was om de loonstrookjes op te vragen - wat [eisers samen] gemotiveerd heeft weersproken - met concrete nadere feiten en omstandigheden te onderbouwen (door bij voorbeeld toe te lichten wanneer en door wie welke uitlatingen daarover zouden zijn gedaan op basis waarvan bij hem een verkeerde voorstelling van zaken heeft kunnen ontstaan) en dit heeft [gedaagde 1] nagelaten. Ook heeft [gedaagde 1] niet verklaard hoe het komt dat in de vaststellingsovereenkomst, die met bijstand van advocaten is opgesteld, uitdrukkelijk is overeengekomen dat “de op 1 juli 2007 gesloten overeenkomst van geldlening” uitgezonderd werd van de gegeven kwijting, terwijl hij er tegelijkertijd, volgens zijn eigen stellingen, steeds in de veronderstelling verkeerde dat de overeenkomst van 1 juli 2007 slechts betrekking had op loonstroken. Kortom, [gedaagde 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om aan te nemen dat sprake is van een wilsgebrek. Zijn beroep daarop faalt om die reden.
5.3.
[gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om de inhoud van de overeenkomst te kunnen begrijpen toen hij deze ondertekende. Voor zover hij ook daarmee heeft willen onderbouwen dat sprake is van een wilsgebrek, slaagt hij daarin evenmin. Dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst betreft een omstandigheid die voor [gedaagde 1] ’s eigen rekening en risico behoort te komen (te meer nu niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] , voordat hij de overeenkomst tekende, niet om een vertaling van de overeenkomst of een meeneemexemplaar had kunnen vragen, voor zover al moet worden aangenomen dat dit niet zo is gebeurd). Dat sprake was van een wilsgebrek kan hieruit niet worden afgeleid.
5.4.
[gedaagde 1] heeft ten slotte nog betoogd dat het bepaalde in artikel 158 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) eraan in de weg staat dat [eisers samen] zich op de overeenkomst van geldlening kan beroepen. Ook dat betoog faalt. Bedoeld artikel heeft betrekking op eenzijdige akten, waarvan hier geen sprake is, en is pas aan de orde wanneer het in een procedure aankomt op bewijslevering en bewijswaardering, hetgeen in deze procedure - ter zake van dit punt - evenmin het geval is.
5.5.
[eisers samen] kan zich dus op de overeenkomst van geldlening beroepen om haar vordering tot terugbetaling van de geleende gelden en rente te ondersteunen. In die overeenkomst is vastgelegd, gelijk [eisers samen] stelt, dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] in de periode van 2004 tot 2007 verschillende geldbedragen heeft geleend, dat het totaalbedrag van de ter leen verstrekte gelden per 1 juli 2007 € 33.071,- beliep en dat jaarlijks een rente van 6,4% verschuldigd is. Onbestreden is gebleven dat de verschuldigde geldsommen ook opeisbaar zijn geworden. De vordering van [eisers samen] kan dus in beginsel worden toegewezen.
5.6.
[gedaagde 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij steeds - zowel vóór als na 1 juli 2007 - op de lening heeft afgelost. Soms deed hij dit, zo heeft hij ter comparitie toegelicht, door zelf contante bedragen aan [eisers samen] te overhandigen. Daarnaast loste hij maandelijks af doordat [eiser 1] , aldus [gedaagde 1] , het gedeelte van zijn loon waarvan was afgesproken dat hij dit “zwart” zou ontvangen - te weten een bedrag van € 300,- per maand - inhield en, bij wijze van aflossing, in mindering bracht op het nog uitstaande bedrag onder de lening. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.7.
Voor zover [gedaagde 1] aanvoert dat hij na 1 juli 2007 op de lening heeft afgelost door incidenteel contante bedragen aan [eiser 1] te betalen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Hoewel hij daartoe wel ter comparitie is uitgenodigd heeft [gedaagde 1] deze stelling, die [eisers samen] heeft weersproken, niet voldoende concreet kunnen maken, terwijl dat wel van hem wordt verlangd (zo heeft [gedaagde 1] niet duidelijk gemaakt welk bedrag hiermee - zelfs niet bij benadering - gemoeid was en ook geen manieren aangereikt waarop dit wel vastgesteld zou kunnen worden; hij stelt simpelweg niet te weten hoeveel hij op deze manier heeft afgelost).
5.8.
Dat is anders voor zover [gedaagde 1] stelt dat hij na 1 juli 2007 afgelost heeft doordat “zwart” loon is ingehouden en, bij wijze van aflossing op de lening, verrekend is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hem in 2004 door [eiser 1] is toegezegd dat hij, bovenop zijn contractuele salaris, een vergoeding van € 300,- (netto) per maand zou ontvangen, dat voorts is afgesproken dat dit bedrag in mindering kwam op het uitstaande bedrag onder de lening, dat dit vóór 1 juli 2007 ook steeds is gebeurd (hetgeen, aldus [gedaagde 1] , onder meer blijkt uit het door [eisers samen] zelf als productie 3 overgelegde handgeschreven overzicht waarop is vermeld is dat 31 keer een bedrag van € 300,- op de lening in mindering is gebracht), dat de overeenkomst van 1 juli 2007 in die afspraak geen verandering heeft gebracht en dat zodoende in de periode van 1 juli 2007 tot het einde van het dienstverband een bedrag van € 16.200,- (54 x € 300,-) is afgelost op de lening.
5.9.
Omdat [gedaagde 1] degene is die zich op de rechtsgevolgen van de hiervoor onder 5.8 bedoelde wijze van aflossing beroept, is hij ook degene die, nu de in 5.8 beschreven feiten en omstandigheden door [eisers samen] worden betwist, de bewijslast daarvan draagt (zo volgt uit 150 Rv). De rechtbank laat [gedaagde 1] toe tot het leveren van bewijs. Dit betreft het bewijs van zijn stellingen (i) dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] heeft toegezegd dat [gedaagde 1] , bovenop het contractueel vastgelegde salaris een contante vergoeding van € 300,- (netto) per maand zou ontvangen en (ii) dat die vergoeding in de periode van 1 juli 2007 tot aan het einde van zijn dienstverband niet aan [gedaagde 1] is uitbetaald, maar steeds is ingehouden bij wijze van aflossing op de lening. [gedaagde 1] zal dit bewijs door alle middelen rechtens, zoals door getuigen te horen, kunnen leveren. [eisers samen] zal daarna in de gelegenheid zijn tegenbewijs te leveren.
5.10.
Slaagt [gedaagde 1] erin om voormeld bewijs te leveren, dan moet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2011 maandelijks een bedrag van € 300,- heeft afgelost op het uitstaande bedrag van de lening en zal het gevorderde dienovereenkomst worden verminderd. Slaagt [gedaagde 1] er niet in om voormeld bewijs te leveren, dan zal de rechtbank de vordering van [eisers samen] strekkende tot betaling van de hoofdsom en rente toewijzen.

6.De beoordeling in reconventie.

6.1.
Gelet op wat hiervoor in 5.2 en 5.3 is overwogen, komt de grond aan de door [gedaagde 1] ingeroepen vernietiging van de overeenkomst van geldlening te ontvallen. De gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op de overeenkomst van geldlening.
6.2.
Voor zover de door [gedaagde 1] gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft op artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst (en hij bij die vordering, gezien het voorgaande, nog geacht moet worden een belang te hebben), geldt het volgende. [gedaagde 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bij het aangaan van (artikel 9 van de) vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat ook [eisers samen] van mening was dat [gedaagde 1] de geldlening geheel had afgelost. Wil [gedaagde 1] zich met succes op dwaling kunnen beroepen, dan is niet alleen nodig dat vast komt te staan dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecontracteerd, maar bovendien dat deze onjuiste voorstelling van zaken is veroorzaakt door inlichtingen van zijn contractspartij of doordat zijn contractspartij hem had behoren in te lichten of doordat zij beide van een onjuiste veronderstelling uitgingen. Dat één van deze laatstbedoelde gevallen zich heeft voorgedaan, heeft [gedaagde 1] niet gesteld. Daarmee faalt het beroep op dwaling. De gevorderde verklaring voor recht moet, ook voor het overige, worden afgewezen.
6.3.
[gedaagde 1] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [eisers samen] zijn gemaakt. Bij de berekening van de kosten heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie, en daarom per proceshandeling slechts de helft van het daaraan gekoppelde aantal punten toegekend. De kosten worden vastgesteld op € 452,- (2 x 0,5 x tarief II) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
- laat [gedaagde 1] toe te bewijzen (i) dat [eiser 1] aan [gedaagde 1] heeft toegezegd dat [gedaagde 1] , bovenop het contractueel vastgelegde salaris een contante vergoeding van € 300,- (netto) per maand zou ontvangen en (ii) dat die vergoeding in de periode van 1 juli 2007 tot aan het einde van zijn dienstverband niet aan [gedaagde 1] is uitbetaald, maar steeds is ingehouden bij wijze van aflossing op de lening;
- verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 17 april 2013, waar [gedaagde 1] :
( a) indien hij dit bewijs wil leveren door overlegging van bewijsstukken, dit op die rolzitting kenbaar maakt, in welk geval de zaak wordt verwezen naar een nader te bepalen rolzitting voor het nemen van een akte door [gedaagde 1] met dat doel;
( b) indien hij dit bewijs wil leveren door getuigen, dit op deze rolzitting kenbaar maakt, onder opgave van (i) de namen van de getuigen en (ii) de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden april tot en met augustus 2013;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers samen] tot op heden begroot op € 452,-.
Dit vonnis is gewezen door K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013. [1]

Voetnoten

1.type: KvH