ECLI:NL:RBAMS:2013:9910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13/680023-13 en 13/684120-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het niet verstrekken van camerabeelden in strafzaak

In deze zaak hebben de verdachten bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de officier van justitie om geen afschrift te verstrekken van camerabeelden waarop zij te zien zijn. De beelden zijn opgenomen in een café en tonen naast de verdachten ook derden die niet betrokken zijn bij het incident. De rechter-commissaris heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard, waarbij hij opmerkt dat zonder nadere motivering niet duidelijk is dat het zichtbaar zijn op deze beelden als gevoelige informatie moet worden aangemerkt. De rechter-commissaris benadrukt dat de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten waarborgen bieden tegen ongeoorloofde openbaarmaking van processtukken door de verdediging. Het belang dat de verdachten kennis kunnen nemen van de inhoud van het procesdossier weegt zwaarder dan de bezwaren van de officier van justitie over privacy.

Uitspraak

Rc-nummer: 13/1041 en 13/1044
Parketnummer: 13/680023-13 en 13/684120-13

BESLISSING

ex artikel 32 lid 4 WvSv

op het bezwaarschrift
ex artikel 32 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv)in de zaken tegen de verdachten:

Naam: [verdachte 1]

Voornamen : [voornaam verdachte 1]
Geboortedatum : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1]

Naam: [verdachte 2]

Voornamen : [voornaam verdachte 2]
Geboortedatum : [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (Somalië)

Procesgang

De officier van justitie heeft bij e-mailbericht van 15 maart 2013 aan verdachten medegedeeld dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
Hiertegen hebben de verdachten op 27 maart 2013 een bezwaarschrift ingediend.
De officier van justitie, mr. D.M. Noordzij, is in de gelegenheid gesteld op 21 mei 2013 te worden gehoord, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De officier van justitie heeft bij brief van 13 mei 2013 een schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van het bezwaarschrift.

Beoordeling

De rechter-commissaris overweegt het volgende:
Op grond van artikel 32, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen (..).
Op grond van artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in de daar genoemde gevallen bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
Op grond van artikel 137 Wetboek van Strafvordering wordt onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd.
De raadsman heeft zich (kort gezegd) op het standpunt gesteld dat hij een afschrift dient te ontvangen van de camerabeelden waarop de verdachten te zien zouden zijn en waarbij de handelingen waarvan zij worden verdacht zichtbaar zijn. Hij heeft daarbij voorts aangevoerd dat het niet mogelijk is de beelden met zijn cliënten te moeten bekijken op een door de officier van justitie aangewezen plaats zoals i.c. een bureau van politie.
De officier van justitie heeft zich (kort gezegd) op het standpunt gesteld dat hij zich verzet tegen het verstrekken van de camerabeelden om de privacy te waarborgen van de personen die op de beelden zijn te zien, maar die niets met het incident te maken hebben . De officier van justitie heeft voorts opgemerkt dat een uitgebreid proces-verbaal bevindingen van de camerabeelden is opgemaakt. Dit proces-verbaal kan op juistheid kan worden getoetst door het bekijken van de beelden op het politiebureau en zo nodig op de zitting.
Ten aanzien van strekking en omvang van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn in de MvT een aantal voorbeelden beschreven. “Indien het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dit verbiedt dan wel zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend zich daartegen verzetten, moet de officier van justitie het verstrekken van afschriften kunnen tegenhouden.” Daarbij is het voorbeeld van kinderpornografisch materiaal genoemd, waarbij wordt aangetekend dat het belang om verdere verspreiding of openbaarmaking van gevoelige informatie tegen te gaan, in bepaalde gevallen zwaarder kan wegen dan het belang van de verdachte om in de ruimst mogelijke zin, namelijk door het krijgen van een afschrift, te kunnen beschikken over de inhoud van het procesdossier.
In de Nota naar aanleiding van verslag merkt de Minister op (naar aanleiding van het verschil in redactie tussen de artikelen 34, vierde lid jo 187d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering): “De weigeringsgronden van artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn anders geformuleerd omdat zij alleen betrekking hebben op beperkingen die ongeoorloofde verspreiding van gevoelige processtukken willen tegengaan.”
Gelet op de wetgeschiedenis (MvT, 32468, nr. 3 pagina 34/35) is op de vraag hoe op gegevensdragers vastgelegde ‘stukken’ afschrift kan worden verkregen geen algemeen antwoord voorhanden gelet op de grote variëteit aan moderne gegevensdragers. Een en ander zal naar omstandigheden moeten worden beoordeeld. Uitgesproken is voorts dat het gewenst is voor het verstekken van afschrift in een elektronische omgeving te voorzien in nadere normering, bij voorbeeld op het punt van de authenticiteit en integriteit van digitale afschriften. Artikel 32, vierde lid, biedt daarvoor een basis, aldus de MvT.
Op grond van artikel 32, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is tot stand gekomen het Besluit van 15 december 2011, houdende regels inzake het procesdossier en de kennisneming en verstrekking van afschriften van processtukken gedurende het voorbereidende onderzoek (verder: het Besluit).
Gezien de toelichting bij het Besluit (pagina 9/10) is uitgangspunt dat processtukken waarvan de kennisneming is toegestaan, in beginsel altijd in afschrift moeten worden verstrekt. De situatie dat kan worden volstaan met inzage van de processtukken zonder het verstrekken van afschriften is en blijft beperkt tot de situatie als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Voorts is gewezen op de rol en de verantwoordelijkheid van de raadsman ten aanzien van in afschrift ontvangen processtukken. Daarbij is opgemerkt dat artikel 32 Wetboek van Strafvordering en de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten waarborgen bevatten tegen een ongeoorloofde openbaarmaking van stukken uit het procesdossier. Tot slot wordt benadrukt dat de enkele vrees dat processtukken door de verdediging openbaar zouden kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet als een voldoende zwaarwegend belang kan worden aangemerkt om af te zien van het verstrekken van afschriften.
De beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift draait om de vraag of het verstrekken van een afschrift als verzocht in strijd komt met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gelet op het voorgaande is daarbij relevant of het verstrekken van het gevraagde afschrift kan leiden tot ongeoorloofde openbaarmaking van gevoelige informatie. Daarbij dient het belang om een dergelijke openbaarmaking te voorkomen, te worden afgewogen tegen het belang dat verdachten in de ruimste zin kunnen kennisnemen van de inhoud van het procesdossier. In de onderhavige zaak is sprake van camerabeelden waarop naast de verdachten, tevens derden te zien zijn, die aldus de officier van justitie, niet betrokken zijn bij het incident. Het gaat daarbij om beelden, opgenomen in een café. Zonder nadere motivering is niet op voorhand duidelijk, dat het enkel zichtbaar zijn op dergelijke camerabeelden, als gevoelige informatie aangemerkt dient te worden. Voorts dient ervan uit te worden gegaan dat de hiervoor genoemde Gedragsregels in beginsel een waarborg tegen ongeoorloofde openbaarmaking van processtukken door de verdediging. Gelet op het voorgaande dient derhalve in dit geval het belang, dat de verdachten in de ruimste zin kennis kunnen nemen van de inhoud van het procesdossier, te prevaleren.
Nu overigens niet is gebleken van feiten om omstandigheden die het verstrekken van afschriften als verzocht in de weg staan dient het bezwaar gegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechter-commissaris verklaart het bezwaarschrift GEGROND en draagt de officier van justitie op afschrift te verstrekken van de verzochte processtukken aan de verdachten, binnen één week na dagtekening van deze beslissing.
Deze beslissing is op 23 mei 2013 gegeven.
De rechter-commissaris,
Mr. A.A. Spoel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.