In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en verweerder, die een bestuurlijke boete van € 12.000,-- had opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser had op 8 mei 2012 bezwaar aangetekend tegen deze boete, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank ontving op 24 oktober 2012 een beroepschrift van eiser tegen het besluit van verweerder. De zitting vond plaats op 21 mei 2013 en werd later voortgezet op 22 oktober 2013, waarbij eiser en zijn partner aanwezig waren, evenals verschillende inspecteurs van de Arbeidsinspectie.
De rechtbank overwoog dat de inspecteurs op 22 september 2011 vreemdelingen aantroffen die arbeid verrichtten zonder dat eiser over de benodigde tewerkstellingsvergunning beschikte. Eiser betwistte de juistheid van het boeterapport en voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden van een woning. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteurs voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij rechtmatig handelden en dat er geen sprake was van bewoning van het pand waar de vreemdelingen werden aangetroffen.
Daarnaast werd het argument van eiser over discriminatie door de inspecteurs verworpen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van discriminatoir optreden en dat hij niet had voldaan aan zijn verantwoordelijkheid om te controleren of aan de Wav-voorschriften werd voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken voor het instellen van hoger beroep.