ECLI:NL:RBAMS:2013:9891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onredelijk bezwarende bedingen in een ongevallenverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een verzekeraar over de toepassing van een ongevallenverzekering. De eiser had een ongevallenverzekering afgesloten via een tussenpersoon, maar de verzekeraar had de dekking geschorst wegens wanbetaling van de premie. De eiser stelde dat de voorwaarden van de verzekering, met name het schorsingsbeding, onredelijk bezwarend waren en in strijd met de wet. De rechtbank oordeelde dat het schorsingsbeding in de algemene voorwaarden in strijd was met dwingende wetsbepalingen en vernietigbaar was op grond van artikel 3:40, lid 2 BW. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bescherming biedt aan consumenten tegen bepalingen die hen onterecht benadelen, zoals het verlies van aanspraak op vergoeding bij wanbetaling van de premie. De rechtbank stelde vast dat de verzekeraar zichzelf een ruimere schorsingsbevoegdheid had toegekend dan de wet toestaat, wat in strijd was met de goede trouw. De rechtbank besloot dat het beding als oneerlijk moest worden aangemerkt in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG, en dat het vernietigd moest worden. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om zich uit te laten over de gevolgen van deze beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/538223 / HA ZA 13-311
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. E. Post.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 26 juni 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin vermelde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 10 maart 2005 via de tussenpersoon AON Nederland (hierna: AON) bij [gedaagde] een persoonlijke ongevallenverzekering (hierna: de ongevallenverzekering) afgesloten voor de periode van vijf jaar. De ongevallenverzekering is in 2010 verlengd voor een periode van vijf jaar. De ongevallenverzekering geeft in geval van blijvende algehele invaliditeit recht op een uitkering van € 1.000.000,=.
2.2.
Op het moment van het aanvragen van de ongevallenverzekering woonde [eiser] in verband met een echtscheiding bij zijn vader (hierna: de vader) aan [adres], welk adres [eiser] heeft opgegeven aan [gedaagde]. De voor de ongevallenverzekering verschuldigde jaarpremies heeft [eiser] (aanvankelijk) voldaan door middel van de hem door AON toegestuurde acceptgiro's die werden gestuurd naar voormeld adres.
2.3.
Op de ongevallenverzekering zijn de voorwaarden PO2002 van toepassing (hierna: de voorwaarden). In deze voorwaarden staat voor zover relevant:
"
Artikel 5. Melding ongeval
[…]
5.4.
Melding bij blijvende invaliditeit of tijdelijke arbeidsongeschiktheid:
De verzekeringnemer en/of de verzekerde is/zijn verplicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht dagen daarna, assuradeuren in kennis te stellen van een ongeval, waaruit een recht op uitkering wegens blijvende invaliditeit zou kunnen ontstaan.[…]
Indien de aangifte later wordt gedaan kan toch recht op uitkering ontstaan, mits ten genoegen van assuradeuren wordt aangetoond dat:
  • de verzekerde een gedekt ongeval is overkomen;
  • de blijvende invaliditeit het rechtstreeks gevolg is van dit ongeval;
  • de gevolgen van dit ongeval niet door ziekte, kwaal of gebrekkigheid of een abnormale lichaams/geestesgesteldheid zijn vergroot;
  • de verzekerde in alle opzichten de voorschriften van de behandelde arts heeft opgevolgd.[…]
Evenwel vervalt ieder recht op uitkering, indien de aangifte meer dan vijf jaren na het plaatsvinden van het ongeval geschiedt.[…]
Artikel 6. Verplichtingen en sancties
6.1.
Verplichtingen verzekerde:
De verzekerde is verplicht:
  • tijdig de schade te melden conform artikel 5.4.;
  • zich zo spoedig mogelijk onder geneeskundige behandeling te stellen en onder behandeling te blijven indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is, en de voorschriften van de behandeld arts op te volgen;
[…]
6.4.
Verlies van recht op uitkering:
Elk recht op uitkering vervalt:
-
indien de verzekeringnemer en/of de verzekerde een verplichting als hiervoor sub 6.1. tot en met 6.3. omschreven niet is nagekomen, tenzij deze bewijst dat hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt is te maken, alsmede dat de belangen van assuradeuren daardoor niet zijn geschaad;[…]
Artikel 7. Uitkeringen
[…]
7.2.3.
Invaliditeitsschaal:
bij de vaststelling door (medische) deskundigen gelden bij algeheel verlies of blijvende algehele onbruikbaarheid van de in de hiernavolgende invaliditeitsschaal te noemen lichaamsdelen/organen de daarachter vermelde percentages:
[…]
het als gevolg van traumatische beschadiging
van de hersenen volledig verloren gaan van de
geïntegreerde complexe hogere hersenfuncties 100%
[…]
7.2.7.
Rentevergoeding:
Indien na verloop van twee jaar na melding van het ongeval de mate van blijvende invaliditeit nog niet kan worden vastgesteld, vergoeden assuradeuren over het uiteindelijk uit te keren bedrag een rente à 6% per jaar vanaf de 730e dag na de melding van het ongeval.
Artikel 8. Premie
8.1.
Betaling van premie:
De verzekeringnemer is verplicht de premie, de kosten en eventuele assurantiebelasting vooruit te betalen, binnen dertig dagen nadat zij verschuldigd worden;
8.2
Wanbetaling/verval van verzekeringsdekking:
De verzekering is niet van kracht indien de verzekeringnemer het verschuldigde niet tijdig binnen de hiervoor vermelde dertig dagentermijn heeft betaald of indien hij weigert het verschuldigde te voldoen.
Ingebrekestelling door assuradeuren is niet vereist.
De verzekeringnemer blijft, ondanks opschorting van de dekking, gehouden het verschuldigde, te vermeerderen met (buitengerechtelijke) incassokosten, te voldoen.
De verzekering wordt weer van kracht op de dag, volgend op die waarop assuradeuren het verschuldigde hebben ontvangen[…]
Artikel 10. Slotbepalingen
10.5.
Adres:
Kennisgevingen door assuradeuren aan de verzekeringnemer en/of de verzekerde kunnen rechtsgeldig geschieden aan diens laatstelijk bij assuradeuren bekende adres of aan het adres van de tussenpersoon/vertegenwoordiger van de verzekeringnemer, door wiens bemiddeling deze verzekering loopt;"
2.4.
Vanaf november 2010 tot 23 december 2010 is de vader opgenomen in een ziekenhuis. Aansluitend is de vader opgenomen in een verpleeghuis.
2.5.
Op 28 januari 2011 is [eiser] van [plaats] verhuisd naar een appartement in [plaats]. [eiser] heeft zijn nieuwe adres niet doorgegeven aan AON of aan [gedaagde].
2.6.
Op 8 maart 2011 heeft AON een nota voor de ongevallenverzekering gestuurd naar het bij AON bekende adres van [eiser], zijnde [adres]. Vervolgens zijn diverse brieven verstuurd naar voornoemd adres in welke brieven is verzocht te betalen.
2.7.
Op 15 juni 2011 heeft [eiser] zich laten uitschrijven uit het basisregister van de gemeente [plaats] en zich laten inschrijven in het basisregister van de gemeente [plaats].
2.8.
[gedaagde] heeft een brief gedateerd op 20 juni 2011 gestuurd aan [eiser] naar het [adres]. Bij brief gedateerd op 6 juli 2011 heeft [gedaagde] [eiser] een aanmaning verzonden op voornoemd adres met de mededeling dat bij niet tijdige betaling binnen 10 dagen van de premie de dekking van de ongevallenverzekering zou worden opgeschort.
2.9.
Bij brief van 19 juli 2011 gericht aan [eiser] op het adres te [plaats], heeft [gedaagde] nogmaals aangemaand tot betaling van de premie en is [eiser] erop gewezen dat de dekking van de verzekering is opgeschort en dat deze weer van kracht wordt één dag nadat het totaal gevorderde bedrag inclusief incassokosten en wettelijke rente zou zijn ontvangen. Vervolgens heeft [gedaagde] de vordering tot incasso van de achterstallige premie uit handen gegeven aan een deurwaarder.
2.10.
Op 23 augustus 2011 is [eiser] tijdens een vakantie in [land] gewelddadig beroofd. [eiser] is daarbij met een zwaar voorwerp op zijn hoofd geslagen en heeft ernstig hersenletsel opgelopen. Als gevolg van dit letsel is [eiser] volledig arbeidsongeschikt en woont hij sinds april 2012 in een aangepaste woning te [plaats].
2.11.
Op 6 december 2011 heeft [eiser]/zijn namens [eiser] de openstaande premies en kosten in verband met de ongevallenverzekering aan het door [gedaagde] ingeschakelde incassobureau voldaan.
2.12.
Op 12 januari 2012 heeft de dochter van [eiser] (hierna: de dochter) namens [eiser] een aangifteformulier schade ingevuld met betrekking tot de ongevallenverzekering en deze ingediend bij [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad- samengevat:
Te verklaren voor recht dat het beroep op schorsing van de door [eiser] met [gedaagde] gesloten ongevallenverzekering niet terecht is, nu de combinatie van de verzekeringsvoorwaarden 8.2 en 10.5 onredelijk bezwarend is en deze op die grond door [eiser] zijn vernietigd, althans dat [gedaagde] in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld, althans dat [gedaagde] zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op de voet van deze combinatie van bepalingen op schorsing van de dekking kan beroepen en/althans:
[gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na het te wijzen eindvonnis de aanspraak op verzekeringsuitkering op de voet van artikel 7 van de verzekeringsvoorwaarden in behandeling te nemen en de eventuele verzekeringsuitkering vast te stellen en tot uitkering over te gaan met, indien van toepassing, verhoging met een bedrag aan rente van 6% per jaar vanaf de 730ste dag na de melding van het ongeval bij [gedaagde] en;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat ten tijde van de beroving van [eiser] geen dekking bestond onder de ongevallenverzekering omdat deze vanaf 19 juli 2011 was geschorst tot de datum waarop de premie weer is voldaan zijnde 6 december 2011. [gedaagde] verwijst hiertoe naar artikel 10.5 en artikel 8.2 van de voorwaarden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft allereerst een beroep gedaan op vernietiging van verschillende artikelen van de toepasselijke voorwaarden omdat deze jegens hem als consument onredelijk bezwarend zouden zijn. [eiser] heeft daarbij onder meer aangevoerd dat het bepaalde in artikel 8.2 van de voorwaarden jegens hem onredelijk bezwarend is en in dat kader verwezen naar de artikelen 6:233 jo 6:236 en 6:237 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [gedaagde] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
4.2.
Ingevolge vaste Europese en Nederlandse jurisprudentie dient de rechter zo nodig ambtshalve te beoordelen of Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de Richtlijn) van toepassing is en, zo ja, of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn. Daarbij geldt dat de Richtlijn niet rechtstreeks dient te worden toegepast, maar moet de nationale wetgeving richtlijnconform worden uitgelegd (zie ECLI:NL:HR:2013:691). Daarbij heeft te gelden dat gelet op de zwakke onderhandelingspositie van een consument bij de totstandkoming van algemene voorwaarden, oneerlijke bedingen consumenten niet binden.
4.3.
Bij de rechtbank rijst aldus allereerst de vraag of de door [gedaagde] gehanteerde verzekeringsvoorwaarden vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn. Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat zulks het geval is nu als onweersproken vast staat dat [eiser] de verzekeringsovereenkomst in persoon is aangegaan nadat hij zijn functie als partner bij een advocatenkantoor had neergelegd en [eiser] daarbij dus niet (meer) handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Vervolgens is dan aan de orde of sprake is van een oneerlijk beding. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is dat het geval.
4.4.
Artikel 8.2 van de voorwaarden bepaalt:
De verzekering is niet van kracht indien de verzekeringnemer het verschuldigde niet tijdig binnen de hiervoor vermelde dertig dagentermijn heeft betaald of indien hij weigert het verschuldigde te voldoen.
Ingebrekestelling door assuradeuren is niet vereist.
De verzekeringnemer blijft, ondanks opschorting van de dekking, gehouden het verschuldigde, te vermeerderen met (buitengerechtelijke) incassokosten, te voldoen.
De verzekering wordt weer van kracht op de dag, volgend op die waarop assuradeuren het verschuldigde hebben ontvangen[…]
4.5.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de advocaat van [eiser] erop gewezen dat in het artikel wordt gesproken over
opschortingvan de dekking en dat dit meebrengt dat de dekking van de verzekering zou herleven na het voldoen van de verschuldigde premies. De advocaat van [gedaagde] heeft zulks betwist en gesteld dat de begrippen opschorting en schorsing door elkaar worden gebruikt, maar dat in geen geval na betaling van achterstallige premies alsnog sprake is van met terugwerkende kracht herleven van de verzekeringsdekking.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat nu artikel 8.2. van de verzekeringsvoorwaarden ondubbelzinnig vermeldt dat de verzekering niet van kracht is indien de verzekernemer het verschuldigde niet tijdig heeft betaald en dat de verzekering pas weer van kracht wordt nadat de premie is betaald, voldoende duidelijk is dat assuradeuren met artikel 8.2 van de voorwaarden het recht hebben bedongen de dekking onder de verzekering te
schorsenindien de premie niet tijdig wordt betaald.
4.7.
Artikel 7:934 BW bepaalt dat het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie eerst kan leiden tot schorsing van de verzekeringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT, kamerstukken II, 1985/86, 19 529, nr. 3) strekt deze bepaling ertoe dat de uitkeringsgerechtigde er tegen wordt “beschermd dat ook bij een reeds lopende verzekering het enkele achterwege blijven van de betaling van vervolgpremie hem van dekking (…) berooft. Hieraan doet niet af dat verzekeraars uit commerciële overwegingen zulke bepalingen niet naar de letter toepassen. Zolang de mogelijkheid bestaat dat zij dat wel doen is deze bescherming nodig.”
Ingevolge artikel 7:943 lid 3 BW kan van het bepaalde in artikel 7:934 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer worden afgeweken indien de verzekernemer - zoals hier [eiser] - een natuurlijk persoon is en hij de verzekering sluit anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat artikel 8.2 van de voorwaarden aan [gedaagde] in dit geval jegens [eiser] als consument een verdergaande bevoegdheid tot schorsing verleent dan de wet toestaat. In artikel 7:934 jo 7:943 BW is immers dwingend voorgeschreven dat het niet betalen van de premie pas tot schorsing van de dekking mag leiden, nadat [eiser] na de vervaldag vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, terwijl in artikel 8.2. van de voorwaarden is bepaald dat een ingebrekestelling niet is vereist.
4.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande vooralsnog van oordeel dat artikel 8.2 van de voorwaarden als strijdig met een dwingende wetsbepaling op de voet van artikel 3:40, lid 2 BW vernietigbaar is en ook overigens jegens [eiser] als een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW heeft te gelden. Met artikel 8.2 wordt immers afbreuk gedaan aan de door de wetgever jegens consumenten noodzakelijk geachte bescherming tegen bepalingen krachtens welke het enkele feit van wanbetaling van de premie alle aanspraak op vergoeding verloren doet gaan. Door in strijd met de wet in artikel 8.2 van haar voorwaarden op te nemen dat voor schorsing van de dekking geen ingebrekestelling door assuradeuren is vereist, heeft [gedaagde] zichzelf een ruimere schorsingsbevoegdheid toegekend en aldus in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voorvloeiende verplichtingen ten nadele van [eiser] aanzienlijk verstoord. Het bepaalde in 8.2 van de voorwaarden moet om die reden jegens [eiser] worden aangemerkt als oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn en dus als een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen moet de nationale wetgeving richtlijnconform worden uitgelegd. Richtlijnconforme uitleg van artikel 6:233 sub a BW brengt met zich dat, wanneer is vastgesteld dat sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn, het beding moet worden vernietigd (zie ECLI:NL:HR:2013:691). Daarbij bestaat geen ruimte de inhoud van het oneerlijk geoordeelde beding te herzien in die zin dat het slechts wordt vernietigd voor zover daarin van de in artikel 7:934 BW genoemde termijn van 14 dagen is afgeweken, omdat daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de afschrikwekkende werking van de sanctie van niet-toepassing van het beding en het in artikel 7 lid 1 van de Richtlijn geformuleerde doel om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten met consumenten (vergelijk: HvJEU 30 mei 2013, C-488/11).
4.11.
Richtlijn conforme uitleg van artikel 6:233 onder a BW en de daaraan in het onderhavige geval te verbinden gevolgen is tussen partijen nog geen (voldoende) onderwerp van debat geweest. In het kader van hoor en wederhoor zal de rechtbank daarom partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank geeft daarbij partijen in overweging op voorhand de aktes onderling uit te wisselen zodat zij zoveel mogelijk in staat worden gesteld om op elkaar standpunten te reageren.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 januari 2014voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.11., waarna de wederpartij een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: AV