ECLI:NL:RBAMS:2013:9883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13.706.245-12, 13/5764
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en de reikwijdte van artikel 12 OLW in relatie tot artikel 6 EVRM

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2013, betreft het een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gliwice, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 25 oktober 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot overlevering niet kan worden toegewezen voor alle feiten, omdat niet aan de vereisten van dubbele strafbaarheid is voldaan voor bepaalde feiten. De rechtbank heeft de overlevering voor deze feiten geweigerd, maar heeft wel geoordeeld dat de opgeëiste persoon voor feit III, dat zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is, kan worden overgeleverd. De rechtbank heeft daarbij de relevante bepalingen van de Overleveringswet (OLW) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen. De verdediging betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen die leidden tot de verzamelstraf. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de overlevering voor feit III kan plaatsvinden, mits de Poolse autoriteiten de opgeëiste persoon de garantie geven dat hij recht heeft op een nieuwe procedure. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om deze garantie te verkrijgen en zal de zaak op een later tijdstip opnieuw behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.706.245-12
RK nummer: 13/5764
Datum uitspraak: 8 november 2013
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 augustus 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2012 door
the Regional Court in Gliwice, IV Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 oktober 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate sentence of the Regional Court in Gliwice of 28th October 2010, valid in law as of 5th November 2010.
Deze uitspraak heeft betrekking op de volgende drie
convictions:
-
I. of the District (first instance) Court in Gliwice of 2.05.2007, reference dossier: III K 540/07;
-
II. of the District (first instance) Court in Gliwice of 21.09.2007, reference dossier: III K 812/07;
-
III. of the District (first instance) Court in Gliwice of 12.07.2007, reference dossier: III K 1711/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf dienen volgens het EAB twee dagen te worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde
aggregate sentence.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van de vonnissen I, II en III
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet op deze vonnissen van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op 28 augustus 2013 tegenover de officier van justitie heeft verklaard dat hij alle processen heeft meegemaakt vanuit de gevangenis. De rechtbank leidt daaruit af dat de opgeëiste persoon vanuit de gevangenis waar hij verbleef naar de zittingen is gebracht en dus in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot de hiervoor bedoelde vonnissen hebben geleid.
Ten aanzien van deaggregate sentencevan 28 oktober 2010
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het “verzamelvonnis” is op 28 oktober 2010 gewezen. De opgeëiste persoon was hiervan niet op de hoogte en is niet op de zitting aanwezig geweest waar het opleggen van een verzamelstraf werd behandeld.
Hoewel de rechtbank in een uitspraak van 6 april 2012,
LJNBW2582 heeft overwogen dat in de procedure die tot een “verzamelvonnis” leidt niet de “criminal charge” wordt behandeld, dient het vaststellen van “cumulative sentences” volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens wel gerekend te worden tot de “determination (…) of any criminal charge” als bedoeld in artikel 6 EVRM, tenzij die vaststelling “a mere matter of mathematical calculation” betreft (EHRM 15 juli 1982, nr. 8130/78 (Eckle/Duitsland), ECRM 5 juli 1995, nr. 21967/93 (Sárközi/Hongarije); T&C Internationaal strafrecht 2012, art. 12, aant. 4). Onder het begrip “criminal charge” valt dus niet alleen het vaststellen van de schuld, maar ook het vaststellen van een eventuele straf. Op een zitting zou de betrokkene namelijk allerlei verzachtende omstandigheden kunnen opwerpen in verband met een eventueel op te leggen straf.
In het onderhavige geval is niet bekend of de vaststelling van de uiteindelijke straf “a mere matter of mathematical calculation” betreft. Bovendien heeft de opgeëiste persoon medische klachten die mogelijk tot een lagere straf hadden kunnen leiden. Nu de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting, heeft hij dit verweer niet kunnen voeren. Omdat artikel 12 OLW ook van toepassing is op de procedure die heeft geleid tot het “verzamelvonnis”, mag de overlevering dan ook niet plaatsvinden zolang Polen niet de garantie geeft dat de opgeëiste persoon recht heeft op een nieuwe procedure die uiteindelijk zal leiden tot een nieuw vonnis (met betrekking tot feit III).
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde Polen in de gelegenheid te stellen alsnog zo een garantie te geven.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op de
aggregate sentencevan 28 oktober 2010. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een “criminal charge” als bedoeld in artikel 6 EVRM, zodat artikel 12 OLW niet van toepassing is. Er is sprake geweest van een “mere mathematical calculation”. De Poolse rechter heeft namelijk in het voordeel van de opgeëiste persoon de verschillende straffen opgeteld. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank is daarmee in overeenstemming. Het staat de opgeëiste persoon overigens vrij om na zijn overlevering zijn medische situatie alsnog aan te kaarten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer van de raadsman berust kennelijk op de gedachte dat een procedure die deel uitmaakt van de “determination (…) of any criminal charge” als bedoeld in artikel 6 EVRM reeds daarom ook onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Deze opvatting is onjuist.
Uit de onderdelen c) en d) van artikel 12 OLW volgt dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op dat deel van de “determination (…) of any criminal charge” waarin “de zaak (…) ten gronde wordt behandeld”. Daaronder vallen dus niet procedures:
- waarin eerder opgelegde straffen worden samengevoegd tot één samengestelde straf;
- waarin de tenuitvoerlegging van een eerder in voorwaardelijke vorm opgelegde straf wordt bevolen (zie bijv. Rb. Amsterdam 8 februari 2013,
LJNBX9859);
- waarin een eerder verleende vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen (zie bijv. Rb. Amsterdam 12 oktober 2010,
LJNBO7900, met betrekking tot artikel 12 (oud) OLW)
- waarin de rechter zich uitsluitend over rechtsvragen buigt (Rb. Amsterdam 3 juli 2009,
LJNBJ4256, met betrekking tot artikel 12 (oud) OLW),
ongeacht of deze procedures al dan niet onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, EVRM vallen.
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat feit III (III K 1711/05) waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Feit III levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Met de raadsman van de opgeëiste persoon en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de feiten I (III K 540/07) en II (III K 812/07), kort gezegd, het zonder goede reden niet terugkeren naar de strafgevangenis na een tijdelijke onderbreking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, wel naar Pools recht, maar niet naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank zal daarom de overlevering voor deze feiten weigeren.

6.Duur van de opgelegde straf

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat onbekend is welke straf aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor feit III.
Voor dit feit is bij vonnis van 12 juli 2007 een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden opgelegd, maar dit vonnis is op 28 oktober 2010 vernietigd door het
Regional Court in Gliwice. Deze rechtbank heeft voor de drie feiten in een “verzamelvonnis” een gezamenlijke straf opgelegd van één jaar en acht maanden. Op de vraag van de officier van justitie of de Poolse autoriteiten konden inschatten wat de opgelegde straf zou zijn voor feit III, konden zij geen antwoord gegeven. Nu onbekend is welke straf het
Regional Court in Gliwicedaadwerkelijk aan de opgeëiste persoon voor feit III heeft opgelegd en dus niet kan worden vastgesteld of de opgelegde straf voldoet aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW, dient de overlevering te worden geweigerd voor feit III.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde straf voldoet aan de eisen die de Overleveringswet daaraan stelt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de uiteindelijk opgelegde straf één jaar en acht maanden bedraagt, dat de oorspronkelijk voor feit III opgelegde straf één jaar en vier maanden bedroeg en dat beide straffen dus een langere duur hebben dan de wettelijk vereiste duur van vier maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In geval van executieoverlevering moet het EAB betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden of van langere duur (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW). Deze eis heeft betrekking op de duur van de
opgelegdevrijheidsstraf, niet op de duur van het strafrestant (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC9797 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
Hetzelfde geldt, indien één vrijheidsstraf met een duur van ten minste vier maanden betrekking heeft op meer dan één feit, terwijl de overlevering niet voor alle feiten kan worden toegestaan (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC7979 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
In het onderhavige geval bedraagt de duur van de opgelegde straf één jaar en acht maanden. Aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW is dus voldaan.
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Heropening van het onderzoek

Bij faxbericht van 1 oktober 2013 heeft de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht per vonnis aan te geven wat het strafrestant is.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierop bij faxbericht van 3 oktober 2013 als volgt gereageerd:
(…) the only valid sentence, contained in European Arrest Warrant, which [opgeëiste persoon] has to serve is that issued 28/10/2010 by Regional Court of Gliwice, which covers 3 separate sentences of District Court of Gliwice references: III K 540/07, III K 812/07 and III K 1711/05.
Every above mentioned separate sentence is no longer valid now because of issuing an aggregate sentence by our Court ref. IV K 159/10.
Finally the remaining sentence, which needs to be served by the wanted person is 1 year and 8 months without 2 days.
Het faxbericht van de officier van justitie van 8 oktober 2013 houdt onder meer het volgende in:
(…)
The body of facts described in your European arrest warrant under offence 1 and 2 (reference numbers III K 540/07 and III K 812/07) cannot, under Dutch law, be qualified as an offence. (…) Therefore, The Court of Amsterdam will only be able to allow the surrender in respect of the offence als listed under 3 (with reference III K 1711/05).
In the EAW under E it states that [opgeëiste persoon] is sentences in Poland to 1 year and 8 months imprisonment for all three the offences. As we can only surrender [opgeëiste persoon] for the offence against property, I kindly ask you to estimate what would be the sentence he would have to serve only with regard to his offence.
(…)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij faxbericht van 11 oktober 2013 als volgt gereageerd:
(…)
However it is impossible to estimate what would be the sentence he would have to serve only with regard to the case with reference III K 1711/05 (judgement of the District Court in Gliwice) because this separate sentence was cancelled by including the one to an aggregate sentence with ref. IV K 159/10 issued by Regional Court in Gliwice on 28.10.2010, which covers sentences:
o
District Court of Gliwice issued on 02.05.2007 reference III K 540/07 – sentenced to 4 months deprivation of liberty;
o
District Court of Gliwice issued on 21.09.2007 reference III K 812/07 – sentenced to 4 months deprivation of liberty;
o
District Court of Gliwice issued on 12.07.2007 reference III K 1711/05 – sentenced to 1 year and 4 months deprivation of liberty.
Finally [opgeëiste persoon] has to serve 1 year and 8 months deprivation of liberty as an aggregate punishment (Regional Court of Gliwice ref. IV K 159/10) without 2 days.
In een geval als het onderhavige, waarin één vrijheidsstraf betrekking heeft op meer dan één feit, terwijl de overlevering niet kan worden toegestaan voor al deze feiten, staat de rechtbank de overlevering doorgaans uitsluitend toe voor dat deel van die vrijheidsstraf dat is opgelegd voor het feit of de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan. Het is aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat voorbehouden te beoordelen welk deel van de vrijheidsstraf
betrekking heeft op het feit of de feiten waarvoor de overleveringsrechter de overlevering heeft
toegestaan. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat zijn op grond van het specialiteitsbeginsel gehouden om de tenuitvoerlegging tot dat deel te beperken (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC7979 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
Op grond van deze rechtspraak is voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering irrelevant welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf naar schatting van de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat valt toe te rekenen aan de feiten waarvoor de overleveringsrechter de overlevering heeft toegestaan. De rechtbank moet er immers op vertrouwen dat de Poolse autoriteiten na overlevering het specialiteitsbeginsel zullen naleven (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 30 maart 2012,
LJNBW8970).
Nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit was meegedeeld dat de overlevering niet zou kunnen worden toegestaan voor de feiten I en II, heeft zij echter te kennen gegeven dat de opgeëiste persoon in Polen een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) zal moeten ondergaan.
Gelet op deze bijzondere omstandigheid acht de rechtbank het noodzakelijk om het onderzoek te heropenen, teneinde aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag ter beantwoording voor te leggen:
zal de bevoegde Poolse autoriteit de volledige vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) doen ten uitvoer leggen, indien de rechtbank de overlevering uitsluitend toestaat voor feit III?
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor geformuleerde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C